Organisatie | Woerden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2017 |
Citeertitel | Verordening parkeerbelastingen 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
deze regeling is vervangen door de Verordening parkeerbelasting 2018
Gemeentewet, art.225
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2018 | intrekking | 20-12-2017 Elektronisch Gemeenteblad 2071, 230669 | 230669/2017 | |
01-01-2017 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 21-12-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 29-12-2016 | 187619/2016 |
De raad van de gemeente Woerden;
gelezen het voorstel d.d. 15 november 2016 van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de geldende Parkeerverordening
vast te stellen "de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2017" (Verordening parkeerbelastingen 2017)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet in gevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het kentekenregister zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 was ingeschreven met dien verstande dat indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als houder van het voertuig;
Degene die krachtens een lease-overeenkomst of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij, anders dan degene bedoeld onder 1, de feitelijke gebruiker is van het motorvoertuig dat ten tijde van het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven of;
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. Een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
b. Een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruikgemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 6 De wijze van heffing en termijnen van betaling
De belasting, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. In afwijking op het hierboven bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren het in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op het centrale register.
Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 61,00.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
De “Verordening parkeerbelasting 2016”, vastgesteld op 16 december 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor de in het derde lid genoemde datum hebben voorgedaan.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn
openbare vergadering, gehouden op 21 december 2016.
De griffier
De voorzitter
E.M. Geldorp
V.J.H. Molkenboer
Artikelgewijze toelichting op de parkeerbelastingverordening 2017
Begripsomschrijvingen (artikel 1 van de verordening)
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een motorvoertuig. Om eenduidigheid in de wetgeving te houden wordt voor het begrip motorvoertuigen verwezen naar het begrip motorvoertuig uit het RVV 1990. Het begrip houder is uitvoering gedefinieerd om duidelijkheid te verschaffen in welke opties toegestaan worden. Voor de houder van motorvoertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het motorvoertuig moet worden beschouwd. Voor de houders van motorvoertuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven. Mocht er een leaseovereenkomst voor het betreffende kenteken kunnen worden overlegd of een overeenkomst met de in het kentekenregister geregistreerde houder van het voertuig waaruit blijkt dat de gebruiker van het voertuig als houder kan worden aangemerkt, dan worden deze ook als houder beschouwd. Voor het parkeren van andere voorwerpen dan motorvoertuigen komt de heffing van parkeerbelastingen niet aan de orde. Voorts is nog een definitie opgenomen van het begrip parkeerapparatuur en parkeerapparatuurplaats. De begrippen ‘Belparkeren’, ‘Centraal register’ en ‘Serviceprovider’ zijn opgenomen in het kader van digitalisering van betalingsmogelijkheden.
Belastbaar feit (artikel 2 van de verordening)
In artikel 2 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bepaalde aangewezen plaats en om een belasting ter zake van het vergunningparkeren.
Belastingplicht (artikel 3 van de verordening)
In artikel 3 is voor de belastingplicht een uitzondering gemaakt voor gehandicapten met een gehandicaptenparkeerkaart. Met het duidelijk zichtbaar plaatsen van een gehandicaptenparkeerkaart in combinatie met zichtbaar plaatsen van een parkeerkaart (blauwe kaart) waarop de aanvangstijd van het parkeren is ingesteld, worden gehandicapten die parkeren op een algemene gehandicaptenparkeerplaats (gehandicaptenparkeerplaatsen waaraan geen kenteken gekoppeld is) uitgezonderd van de belastingplicht.
Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak (artikel 4 van de verordening)
In artikel 4 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar de tarieventabel.
Ontstaan van de belastingschuld (artikel 5 van de verordening)
In artikel 5 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren tenzij bij de aanvang van het parkeren de parkeerapparatuur in werking is gesteld. Deze toevoeging heeft betrekking op bijvoorbeeld belparkeren waarbij achteraf de belastingschuld ontstaat op basis van de daadwerkelijk geparkeerde minuten. De belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het heffingstijdvak waarover de belasting wordt geheven. Dit is gedaan om ook in het geval van een doorlopende vergunning steeds de belastingschuld te laten ontstaan bij de aanvang van een nieuw tijdvak.
Wijze van heffing en termijnen van betaling (artikel 6 van de verordening)
In artikel 6 hebben de wijze van heffing en de betalingstermijn een plaats gevonden. Op grond van de wettelijke regeling wordt de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, aangemerkt als geheven bij wege van voldoening op aangifte en zij moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Het achteraf voldoen van de parkeerbelasting kan middels belparkeren zoals als tweede bepaling weergegeven in het eerste lid van artikel 6. Als geen betaling heeft plaatsgevonden kan een naheffingsaanslag worden opgelegd. Voor de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel b, is bepaald dat deze wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.
Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen (artikel 7 van de verordening)
In artikel 7 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om aan te wijzen de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet moet de verordening namelijk een regeling bevatten in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders die aanwijzing kan doen. In het verleden is discussie geweest over de vraag of bezwaar en beroep mogelijk is tegen een dergelijke aanwijzing indien deze is vervat in een afzonderlijk besluit, dat gebaseerd is op de verordening, maar er geen deel van uitmaakt. In een uitspraak van 12 april 1999 (nr. H01.98.1361) heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat zulks niet mogelijk is. Een op grond van de verordening parkeerbelastingen genomen aanwijzingsbesluit berust namelijk op een wettelijk voorschrift inzake belastingen (artikel 225 Gemeentewet). Op grond van artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb staat daartegen geen voorziening open.
Kosten (artikel 8 van de verordening)
In dit artikel worden alle in rekening te brengen kosten, indien niet op reguliere wijze wordt betaald, geregeld. Het in rekening brengen van de kosten van een naheffingsaanslag is niet in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De kosten van de naheffingsaanslag zijn niet aan te merken als een boete (Hof ’s-Gravenhage, 1 februari 1994, nr. 931235-E-3). Per 1 januari 2017 bedraagt het maximumbedrag dat voor een naheffingsaanslag aan kosten in rekening mag worden gebracht € 61,00.
Kwijtschelding (artikel 9 van de verordening)
Voor parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.
Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (artikel 10 van de verordening)
Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente
Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het motorvoertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken (Hof ’s-Gravenhage 28 april 1993, nr. 921 361-E-3 en nr. 921 700-E-3, Belastingblad 1993, blz. 585 en 586, Hof Arnhem 16 september 1993, nr. 920 866, Belastingblad 1994, blz. 207 en Hof Amsterdam 12 november 1993, nr. 2108/92, M IV, Belastingblad 1994, blz. 208). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 mei 1999, nr. 33 286, Belastingblad 1999, blz. 566 een definitie gegeven van het begrip onmiddellijk laden en lossen: ‘Onder het onmiddellijk laden en lossen (...) dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het motorvoertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.’