Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele
CiteertitelBeleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 107 van de Wet op het primair onderwijs
  2. artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs
  3. artikel 106 van de Wet op de expertisecentra

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-02-2017nieuwe regeling

07-02-2017

Gemeenteblad, d.d. 27-02-2017, nr. 30744

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele

 

 

Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele

Het college van de gemeente Borsele; gelet op het bepaalde in de ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borsele’ (hierna: onderwijshuisvestingsverordening);

gelet op artikel 107 en 108 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), artikel 106 van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de artikelen 21 t/m 27 van de onderwijshuisvestingsverordening;

gezien het op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

overwegende dat het wenselijk is om in aanvulling op de onderwijshuisvestingsverordening nadere regels te stellen met betrekking tot het in medegebruik geven en verhuren van ruimten met een onderwijsbestemming;

besluit vast te stellen de Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele.

 

Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeenteBorsele

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WPO en de ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borsele’ (hierna: onderwijshuisvestingsverordening).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a)

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele

    • b)

      bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de WPO en de WEC bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

    • c)

      medegebruik: het gebruik ten behoeve van door overheidsmiddelen bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden die door overheidsmiddelen bekostigd worden;

    • d)

      verhuur: het gebruik van een ruimte in een schoolgebouw door derden, niet zijnde door overheidsmiddelen bekostigd onderwijs of door overheidsmiddelen bekostigd gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

    • e)

      medegebruiksvergoeding: vergoeding voor de exploitatiekosten bestaande uit gebouwonderhoud, tuinonderhoud, schoonmaakonderhoud, elektriciteitsverbruik, verwarming, waterverbruik en publiekrechtelijke heffingen (met uitzondering van OZB);

    • f)

      leegstand: leegstand als bedoeld in artikel 22 van de onderwijshuisvestingsverordening en leegstand buitenom schooltijden;

    • g)

      structureel gebruik: gebruik tijdens één tot vijf dagen per week;

    • h)

      incidenteel gebruik: gebruik van minder dan één dag;

    • i)

      commerciële activiteiten: activiteiten, zoals kinderopvang (niet zijnde peutergroepen) en activiteiten door gebruikers die niet onder medegebruik vallen;

    • j)

      school gerelateerde activiteiten: gebruik door een school voor activiteiten zoals ouderavonden, leerling-avonden, voorlichtingsbijeenkomsten voor ouders van leerlingen en naschoolse activiteiten;

    • k)

      welzijnsdeel: deel van een schoolgebouw dat niet voor onderwijs bestemd is.

Artikel 2. Reikwijdte van de regeling

  • 1.

    Deze regeling heeft betrekking op verhuur of medegebruik van leegstand in onderwijsdelen van een schoolgebouw.

  • 2.

    De regeling is van kracht voor alle bevoegde gezagen binnen de gemeente Borsele.

  • 3.

    Deze regeling is niet van toepassing op school gerelateerde activiteiten.

Artikel 3. Medegebruik

  • 1.

    Voor het in medegebruik geven van leegstand is geen toestemming van het college vereist. Het bevoegd gezag dient het medegebruik echter wel schriftelijk aan het college mede te delen.

  • 2.

    Na mededeling aan het college gaat het bevoegd gezag een medegebruiksovereenkomst aan met de medegebruiker.

  • 3.

    Het bevoegd gezag zendt, ter kennisgeving, een afschrift van de ondertekende medegebruiksovereenkomst aan het college.

  • 4.

    Het in medegebruik geven van leegstand aan een gebruiker die niet als medegebruiker geclassificeerd wordt, is niet toegestaan.

  • 5.

    In de medegebruiksovereenkomst worden in ieder geval de onderwerpen opgenomen die in artikel 4, 5 en 6 van deze regeling vermeld staan.

  • 6.

    Het bevoegd gezag stelt het college na beëindiging van de medegebruiksovereenkomst per omgaande in kennis van de beëindiging.

Artikel 4. Mededeling medegebruik

  • 1.

    Het bevoegd gezag neemt in ieder geval het volgende in de schriftelijke mededeling en de medegebruiksovereenkomst op:

    • a)

      het gebouw waar het medegebruik plaatsvindt;

    • b)

      de naam van de medegebruiker;

    • c)

      het aantal in medegebruik gegeven ruimten;

    • d)

      het aantal vierkante meters dat in medegebruik gegeven wordt;

    • e)

      de activiteiten die de medegebruiker uitvoert;

    • f)

      de tijdstippen waarop het medegebruik plaatsvindt;

    • g)

      de datum vanaf wanneer het medegebruik plaatsvindt;

    • h)

      de duur van het medegebruik;

    • i)

      bepalingen waarmee schade aan het gebouw en de inventaris voorkomen wordt;

    • j)

      bepalingen waaruit blijkt dat de gevolgen van een (voortijdige) opzegging voor rekening van de medegebruiker zijn.

  • 2.

    Het bevoegd gezag voegt bij de medegebruiksovereenkomst een plattegrond toe van het gebouw en arceert daarop de in medegebruik gegeven ruimte.

Artikel 5. Voorschriften voor medegebruik

  • 1.

    De medegebruiker gebruikt de in medegebruik verkregen ruimten uitsluitend voor die doeleinden waarvoor het medegebruik is toegestaan.

  • 2.

    Het is de medegebruiker niet toegestaan de in medegebruik verkregen ruimten aan derden in gebruik te geven.

  • 3.

    De medegebruiker onthoudt zich van activiteiten die hinder veroorzaken voor het in het gebouw gegeven onderwijs.

  • 4.

    De medegebruiker maakt alleen gebruik van het onderwijsleerpakket, meubilair en aanwezige voorzieningen voor zover het bevoegd gezag dit toestaat en met inachtneming van de door het bevoegd gezag gestelde voorwaarden.

  • 5.

    De medegebruiker is verplicht om de in medegebruik gegeven ruimten, het onderwijsleerpakket, het meubilair en de aanwezige voorzieningen na het gebruik in dezelfde staat achter te laten als waarin deze werden aangetroffen.

  • 6.

    De medegebruiker is verantwoordelijk en draagt zorg voor een correcte afsluiting van het gebouw, zowel tijdens het gebruik als na afloop van het gebruik.

  • 7.

    Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een huishoudelijk reglement vast te stellen, waarin nadere regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop de medegebruiker de door het bevoegd gezag in medegebruik gegeven ruimte, het beschikbaar gestelde onderwijsleerpakket, het meubilair en de aanwezige voorzieningen gebruikt.

Artikel 6. Tariefstelling medegebruik

Om oneerlijke concurrentie tegen te gaan dient in het geval van medegebruik een minimum medegebruikstarief te worden gevraagd. Het bevoegd gezag is vrij om de vergoeding voor medegebruik, met inachtneming van het minimum medegebruikstarief, in onderling overleg hoger vast te stellen. Het medegebruik dient minimaal plaats te vinden tegen een kostendekkend tarief.

  • 1.

    Dit tarief wordt gebaseerd op het bedrag dat voor iedere vierkante meter bruto oppervlakte door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW. Bij structureel gebruik, wordt een bedrag per vierkante meter gehanteerd. Dit bedrag dient evenredig aan het aantal dagen gebruik te worden berekend. De hiervoor genoemde vergoeding wordt op een bedrag per m2 op jaar basis (52 weken) vastgesteld. Bij structureel medegebruik wordt uitgegaan van een minimum tarief van € 61,00 per m2 (Bekostigingsstelsel basisonderwijs 2017). Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 1.1: Berekening minimum medegebruikstarief bij structureel medegebruik.

  • 2.

    Bij incidenteel gebruik wordt een uurtarief vastgesteld. Het uurtarief wordt op basis van het totaal aantal uren gebruik in rekening gebracht. Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 1.2: Berekening minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik.

  • 3.

    Wanneer het incidentele gebruik 160 uur of meer per jaar omvat, dient een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters vastgesteld te worden. Daarbij wordt uitgegaan van het bedrag zoals bepaald in artikel 6 lid 1. Dit bedrag dient evenredig aan het gebruik te worden berekend. Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 1.3: Berekening minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik van 160 uur of meer per jaar.

  • 4.

    De minimumtarieven worden jaarlijks geïndexeerd, voor het eerst op 1 januari 2018. De indexering wordt bepaald door het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het voorafgaande jaar zoals dat jaarlijks door het CBS wordt gepubliceerd.

  • 5.

    Het college brengt de bevoegde gezagen onmiddellijk na de bekendmaking door het CBS, op de hoogte van de consumentenprijsindex. Het bevoegd gezag dient de wijzigingen aan de medegebruiker door te geven. De voornoemde wijziging wordt vervolgens ieder jaar per 1 augustus toegepast.

Artikel 7. Verhuur

  • 1.

    Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat in ieder geval de in artikel 8 genoemde componenten.

  • 3.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.

  • 4.

    Na toestemming van het college gaat het bevoegd gezag een huurovereenkomst aan met de huurder.

  • 5.

    Het bevoegd gezag zendt, ter kennisgeving, een afschrift van de ondertekende huurovereenkomst aan het college.

  • 6.

    Het verhuren van leegstand aan een gebruiker die niet als huurder geclassificeerd wordt, is niet toegestaan.

  • 7.

    In de huurovereenkomst worden in ieder geval de onderwerpen opgenomen die in artikel 8, 9 en 10 vermeld staan.

  • 8.

    Het bevoegd gezag stelt het college na beëindiging van de huurovereenkomst per omgaande in kennis van de beëindiging.

  • 9.

    Bij een gelijktijdig verzoek tot verhuur door meerdere organisaties, heeft de organisatie die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen, de voorkeur.

  • 10.

    Het college verleent de toestemming niet als:

    • a)

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de WPO en de WEC;

    • b)

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Artikel 8. Inhoud verzoek tot toestemming verhuur

  • 1.

    Het bevoegd gezag neemt in ieder geval het volgende in het verzoek tot toestemming voor verhuur en de verhuurovereenkomst op:

    • a)

      het gebouw waar de verhuur plaatsvindt;

    • b)

      de naam van de huurder;

    • c)

      het aantal verhuurde ruimten;

    • d)

      het aantal vierkante meters dat verhuurd wordt;

    • e)

      de activiteiten die de huurder uitvoert;

    • f)

      de tijdstippen waarop de huur plaatsvindt;

    • g)

      de datum vanaf wanneer de verhuur plaatsvindt;

    • h)

      de duur van de verhuur;

    • i)

      bepalingen waarmee schade aan het gebouw voorkomen wordt;

    • j)

      bepalingen waaruit blijkt dat de gevolgen van (voortijdige opzegging) voor rekening van de huurder zijn.

  • 2.

    Het bevoegd gezag voegt bij de huurovereenkomst een plattegrond toe van het gebouw en arceert daarop de verhuurde ruimte.

Artikel 9. Voorschriften voor verhuur

  • 1.

    De huurder gebruikt de gehuurde ruimten uitsluitend voor die doeleinden waarvoor verhuur is toegestaan.

  • 2.

    Het is de huurder niet toegestaan de gehuurde ruimten aan derden in gebruik te geven.

  • 3.

    De huurder onthoudt zich van activiteiten die hinder veroorzaken voor het in het gebouw gegeven onderwijs.

  • 4.

    De huurder maakt alleen gebruik van het onderwijsleerpakket, meubilair en aanwezige voorzieningen voor zover het bevoegd gezag dit toestaat en met inachtneming van de door het bevoegd gezag gestelde voorwaarden.

  • 5.

    De huurder is verplicht om de gehuurde ruimten, het onderwijsleerpakket, het meubilair en de aanwezige voorzieningen na het gebruik in dezelfde staat achter te laten als waarin deze werden aangetroffen.

  • 6.

    De huurder is verantwoordelijk en draagt zorg voor een correcte afsluiting van het gebouw, zowel tijdens het gebruik als na afloop van het gebruik.

  • 7.

    Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een huishoudelijk reglement vast te stellen, waarin nadere regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop de huurder de door het bevoegd gezag verhuurde ruimte, het beschikbaar gestelde onderwijsleerpakket, het meubilair en de aanwezige voorzieningen gebruikt.

Artikel 10. Tariefstelling verhuur

Om oneerlijke concurrentie tegen te gaan dient in het geval van verhuur een minimum huurtarief te worden gevraagd. Het bevoegd gezag is vrij om de vergoeding voor verhuur, met inachtneming van het minimum huurtarief, in onderling overleg hoger vast te stellen.

  • 1.

    Bij structureel gebruik, wordt een bedrag per vierkante meter gehanteerd. Dit bedrag dient evenredig aan het aantal dagen gebruik te worden berekend. De hiervoor genoemde vergoeding wordt op een bedrag per m2 op jaar basis (52 weken) vastgesteld. Bij structurele verhuur wordt uitgegaan van een minimum tarief van € 80,00 per m2. Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 2.1: Berekening minimum huurtarief bij structurele verhuur.

  • 2.

    Bij incidenteel gebruik wordt een uurtarief vastgesteld. Het uurtarief wordt op basis van het totaal aantal uren gebruik in rekening gebracht. Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 2.2: Berekening minimum huurtarief bij incidentele verhuur.

  • 3.

    Wanneer het incidentele gebruik 160 uur of meer per jaar omvat, dient een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters vastgesteld te worden. Daarbij wordt uitgegaan van het bedrag zoals bepaald in artikel 10 lid 1. Dit bedrag dient evenredig aan het gebruik te worden berekend. Een toelichting op het voornoemde tarief is opgenomen in bijlage 2.3: Berekening minimum huurtarief bij incidentele verhuur van 160 uur of meer per jaar.

  • 4.

    De minimumtarieven worden jaarlijks geïndexeerd, voor het eerst op 1 januari 2018. De indexering wordt bepaald door het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het voorafgaande jaar zoals dat jaarlijks door het CBS wordt gepubliceerd.

  • 5.

    Het college brengt de bevoegde gezagen onmiddellijk na de bekendmaking van het CBS, op de hoogte van de consumentenprijsindex. Het bevoegd gezag dient de wijzigingen aan de huurder door te geven. De voornoemde wijziging wordt vervolgens ieder jaar per 1 augustus toegepast.

Artikel 11. Exclusief gebruik

  • 1.

    Wanneer zich leegstand voordoet bestaat de mogelijkheid om een ruimte exclusief in gebruik te geven bij een derde. De medegebruiker/huurder heeft dan de volledige beschikking over de ruimte. In het geval van exclusief gebruik van een ruimte wordt bij de tariefstelling uitgegaan van het tarief zoals genoemd in artikel 6 lid 1 en artikel 10 lid 1 van deze regeling, dus een bedrag per m2.

  • 2.

    Wanneer de ruimte weer nodig is voor onderwijs, eindigt het exclusief gebruik van de medegebruiker/huurder.

  • 3.

    Het college draagt niet de verantwoordelijk voor het zoeken naar vervangende huisvesting wanneer het exclusief gebruik eindigt.

Artikel 12. Tariefstelling exclusief gebruik

  • 1.

    Wanneer een medegebruiker een ruimte exclusief in gebruik krijgt wordt een bedrag per vierkante meter gehanteerd. Daarbij wordt uitgegaan van vijf dagen gebruik per week. De berekening van de tariefstelling bij exclusief gebruik door een medegebruiker is hierdoor als volgt: € 61,00 x aantal m2.

  • 2.

    Wanneer een huurder een ruimte exclusief in gebruik krijgt wordt een bedrag per vierkante meter gehanteerd. Daarbij wordt uitgegaan van vijf dagen gebruik per week. De berekening van de tariefstelling bij exclusief gebruik door een huurder is hierdoor als volgt: € 80,00 x aantal m2.

Artikel 13. Huurbescherming

Het huurrecht volgens het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op verhuur zoals bedoeld binnen deze beleidsregel.

Artikel 14. Vervangende huisvesting

Het college is niet verantwoordelijk voor het bieden van vervangende huisvesting aan een medegebruiker of huurder wanneer de medegebruiks- of huurovereenkomst wordt beëindigd.

Artikel 15. Onderhoudsverplichting

Het verhuren of in medegebruik geven van leegstand ontslaat het bevoegd gezag niet van de onderhoudsverplichtingen, zoals opgenomen in artikel 106 WPO.

Artikel 16. Aanpassingen aan het gebouw

  • 1.

    Voor bouwkundige aanpassingen aan het gebouw heeft de huurder of medegebruiker toestemming nodig van het bevoegd gezag en het college.

  • 2.

    Indien ten behoeve van het medegebruik of de huur bouwkundige aanpassingen nodig zijn aan het gebouw, zijn de kosten hiervan voor rekening van de huurder of medegebruiker. Deze bouwkundige aanpassingen mogen geen belemmeringen opleveren voor het onderwijs.

  • 3.

    Bij beëindiging van het medegebruik of verhuur worden de door de medegebruiker en huurder gedane investeringen niet vergoed.

Artikel 17. Bijzondere gevallen

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien voldoende gemotiveerd.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregel betreffende, waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel medegebruik en verhuur schoolgebouwen gemeente Borsele.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking de dag volgend op de dag van bekendmaking.

 

Heinkenszand, 7 februari 2017

Burgemeester en wethouders van Borsele,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlage 1: Berekening tarieven medegebruik

Bijlage 1.1: Berekening minimum medegebruikstarief bij structureel medegebruik

Bij structureel medegebruik wordt uitgegaan van een minimum tarief van € 61,00 per m2. Dit tarief wordt gebaseerd op het bedrag dat voor iedere vierkante meter bruto oppervlakte door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

De samenstelling van dit tarief bestaat uit:

  • a)

    Gebouwonderhoud

  • b)

    Tuinonderhoud

  • c)

    Schoonmaakonderhoud

  • d)

    Elektriciteitsgebruik

  • e)

    Verwarming

  • f)

    Waterverbruik

  • g)

    Publiekrechtelijke heffingen (met uitzondering van OZB)

Het minimum medegebruikstarief bij structureel medegebruik wordt jaarlijks evenredig met het wekelijks gebruik in rekening gebracht:

  • a)

    Eén dag: (1/5 x € 61,00) x aantal m2

  • b)

    Twee dagen: (2/5 x € 61,00) x aantal m2

  • c)

    Drie dagen: (3/5 x € 61,00) x aantal m2

  • d)

    Vier dagen: (4/5 x € 61,00) x aantal m2

  • e)

    Vijf dagen: € 61,00 x aantal m2

Bijlage 1.2: Berekening minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik

Bij incidenteel medegebruik wordt uitgegaan van een minimum uurtarief. Dit minimum tarief is gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep, bij meer dan zes groepen, aan een school ter beschikking wordt gesteld. Dit bedrag is voor het jaar 2017: € 6.405.

Door het totale bedrag door het totaal aantal uren gebruik van een school te delen wordt een uurtarief vastgesteld. Daarbij wordt uitgegaan van 40 weken van 40 uur, in totaal 1600 uur gebruik per jaar. Het minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik wordt hierdoor:

·€ 6.405/1600 = € 4,00 per uur

Bijlage 1.3: Berekening minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik van 160 uur of meer per jaar

Bij incidenteel medegebruik van 160 uur of meer per jaar wordt een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters vastgesteld. Daarbij wordt uitgegaan van het minimum medegebruikstarief bij structureel medegebruik: € 61,00 per m2. Het voornoemde tarief wordt evenredig aan het gebruik berekend. In het volgende rekenvoorbeeld wordt uitgegaan van een medegebruiker die wekelijks tweemaal drie uur van een ruimte gebruik maakt.

In dit rekenvoorbeeld is sprake van een wekelijks gebruik van zes uur. Op jaarbasis wordt uitgegaan van 40 weken gebruik. Dit komt neer op een totaal aantal uren gebruik per jaar: 6 uur x 40 weken = 240 uur gebruik per jaar. Om een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters te berekenen dienen de uren naar dagen gebruik per week te worden omgerekend: 240 uur/8 uur (één dag gebruik) = 30 dagen gebruik op jaarbasis. Het aantal dagen gebruik per week wordt berekend door het totaal aantal dagen gebruik op jaarbasis te delen door het totaal aantal weken gebruik in een jaar (40 weken): 30 dagen gebruik / 40 weken = 0,75 dag per week. Vervolgens wordt de berekeningswijze uit toelichting 1.1 toegepast: (0,75 dag x € 61,00) x aantal m2.

Bijlage 1.4: Herziening medegebruikstarief

De minimumtarieven worden jaarlijks geïndexeerd, voor het eerst op 1 januari 2018. De indexering wordt bepaald door het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het voorafgaande jaar zoals dat jaarlijks door het CBS wordt gepubliceerd. De wijzigingen die voortvloeien uit het voornoemde worden per omgaande door het college aan de bevoegde gezagen doorgegeven. Het bevoegd gezag dient de wijzigingen aan de medegebruiker door te geven. De voornoemde wijziging wordt vervolgens ieder jaar per 1 augustus toegepast.

Bijlage 2: Berekening tarieven verhuur

Bijlage 2.1: Berekening minimum huurtarief bij structurele verhuur

Bij structurele verhuur wordt uitgegaan van een minimum tarief van € 80,00 per m2. Dit minimum tarief is gebaseerd op het huurtarief dat door de gemeente Borsele in de welzijnsdelen wordt gehanteerd. Het minimum huurtarief bij structurele verhuur wordt jaarlijks evenredig met wekelijks gebruik in rekening gebracht:

  • a)

    Eén dag: (1/5 x € 80,00) x aantal m2

  • b)

    Twee dagen: (2/5 x € 80,00) x aantal m2

  • c)

    Drie dagen: (3/5 x € 80,00) x aantal m2

  • d)

    Vier dagen: (4/5 x € 80,00) x aantal m2

  • e)

    Vijf dagen: € 80,00 x aantal m2

Bijlage 2.2: Berekening minimum huurtarief bij incidentele verhuur

Bij incidentele verhuur wordt uitgegaan van een minimum uurtarief. Dit minimum uurtarief wordt gebaseerd op het genormeerd aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte per groep van 105 m2. Het minimum uurtarief wordt op de volgende wijze berekend: € 80,00 x 105 m2 = € 8.400. Net als bij de berekening van het minimum medegebruikstarief bij incidenteel medegebruik wordt dit bedrag door het totaal aantal uren gebruik gedeeld:

·€ 8.400 /1600 = € 5,25 per uur

Bijlage 2.3: Berekening minimum huurtarief bij incidentele verhuur van 160 uur of meer per jaar

Bij incidentele verhuur van 160 uur of meer per jaar wordt een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters vastgesteld. Daarbij wordt uitgegaan van het minimum medegebruikstarief bij structurele verhuur: € 80,00 per m2. Het voornoemde tarief wordt evenredig aan het gebruik berekend. In het volgende rekenvoorbeeld wordt uitgegaan van een huurder die wekelijks tweemaal drie uur van een ruimte gebruik maakt.

In dit rekenvoorbeeld is sprake van een wekelijks gebruik van zes uur. Op jaarbasis wordt uitgegaan van 40 weken gebruik. Dit komt neer op een totaal aantal uren gebruik per jaar: 6 uur x 40 weken = 240 uur gebruik per jaar. Om een vergoeding op basis van het aantal vierkante meters te berekenen dienen de uren naar dagen gebruik per week te worden omgerekend: 240 uur/8 uur (één dag gebruik) = 30 dagen gebruik op jaarbasis. Het aantal dagen gebruik per week wordt berekend door het totaal aantal dagen gebruik op jaarbasis te delen door het totaal aantal weken gebruik in een jaar (40 weken): 30 dagen gebruik / 40 weken = 0,75 dag per week. Vervolgens wordt de berekeningswijze uit toelichting 2.1 toegepast: (0,75 dag x € 80,00) x aantal m2.

Bijlage 2.4: Herziening huurtarief

De minimumtarieven voor verhuur worden jaarlijks geïndexeerd, voor het eerst op 1 januari 2018. De indexering wordt bepaald door het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het voorafgaande jaar zoals dat jaarlijks door het CBS wordt gepubliceerd. De wijzigingen die voortvloeien uit het voornoemde worden per omgaande door het college aan het bevoegd gezag doorgegeven. Het bevoegd gezag dient de wijzigingen aan de huurder door te geven. De voornoemde wijziging wordt vervolgens ieder jaar per 1 augustus toegepast.

Bijlage 3: Relevante artikelen onderwijswetgeving

Bijlage 3.1. Wet op het primair onderwijs (WPO)

Artikel 106: Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

  • 1.

    Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.

  • 2.

    Vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school anders dan op grond van artikel 49 of artikel 56 van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school van zodanige gebouwen en terreinen, is zonder toestemming van burgemeester en wethouders nietig.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.

     

    Artikel 107: Vorderingsrecht

  • 1.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.

  • 2.

    Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door de gemeente in stand gehouden school plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school of nevenvestiging waarvoor de huisvesting is bestemd.

     

    Artikel 108: Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1.

    Voor zover artikel 107 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

  • 2.

    De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a.

      indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 107 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b.

      indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3.

    Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 4.

    Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

  • 5.

    Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Bijlage 3.2. Wet op de expertisecentra (WEC)

Artikel 106: Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1.

    Voor zover artikel 105 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

  • 2.

    De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a.

      indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 105 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b.

      indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3.

    Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 4.

    Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

  • 5.

    Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Bijlage 3.3. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:81

  • 1.

    Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

  • 2.

    In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Bijlage 3.4. Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borsele

Artikel 21: Aanduiden omstandigheden

  • 1.

    Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

    • a.

      door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;

    • b.

      leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

    • c.

      leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

  • 2.

    Bij verwijzing naar een ander (school)gebouw of lokaal zal deze beperkt blijven tot de kern van vestiging van de aanvragende school. Per school zal worden uitgegaan van het gebruik van maximaal twee locaties.

  • 3.

    In geval van een permanente behoefte (15 jaar of meer) aan een leslokaal wordt in principe niet verwezen. Verwijzing kan in die gevallen alleen plaatsvinden als er overeenstemming is tussen alle betrokken partijen. Dat betekent dat, indien het college voornemens is om over te gaan tot verwijzing, er eerst overleg plaatsvindt tussen alle betrokken partijen. Alleen als dit overleg heeft geleid tot overeenstemming, zal verwijzing plaatsvinden. Als echter één of meer betrokken partijen aangeeft niet akkoord te kunnen gaan met de verwijzing, zal de verwijzing achterwege blijven.

 

Artikel 22. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren.

 

Artikel 23: Nalaten vorderen; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

  • 2.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

 

Artikel 24: Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

 

Artikel 25: Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

 

Artikel 26: Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

 

Artikel 27: Verzoek toestemming college

  • 1.

    Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.