Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nederweert

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent subsidie voor peuteropvang Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nederweert
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent subsidie voor peuteropvang Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017
CiteertitelSubsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 1.2 Algemene subsidieverordening 2010

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-201605-10-2018nieuwe regeling

20-12-2016

Gemeenteblad, 29-12-2016

BW-16-00940

Tekst van de regeling

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN NEDERWEERT;

overwegende dat ingevolge het bepaalde in artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs ons college dient te voorzien in voldoende voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen;

overwegende dat deelname aan een peuterprogramma een goede voorbereiding is op de basisschool, omdat het programma bijdraagt aan de ontwikkeling van de peuter op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling;

overwegende dat het wenselijk is hiervoor een afzonderlijke subsidieregeling op te stellen, daar de subsidieverstrekking in feite niet past binnen de subsidievormen zoals deze worden gehanteerd binnen de Algemene subsidieverordening Nederweert 2010;

gelet op het bepaalde in artikel 1.2 van de Algemene subsidieverordening 2010;

besluiten vast te stellen de volgende nadere regels:

Subsidieregeling peuterprogramma gemeente Nederweert 2017

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

  • b.

    alg. subsidieverordening: de vigerende Algemene subsidieverordening van de gem. Nederweert;

  • c.

    wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • d.

    besluit: het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • e.

    regeling: de ministeriële regeling, zoals genoemd in het besluit;

  • f.

    amvb (alg. maatregel van bestuur): het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • g.

    aanvrager: degene die een kindercentrum in de gemeente Nederweert in stand houdt en staat ingeschreven in het Landelijke Register Kinderopvang en peuterspeelzalen (LRKP);

  • h.

    peuterprogramma: een prog. van voorschoolse educatie, zoals nader omschreven in de amvb;

  • i.

    kindercentrum: een voorziening van kinderopvang, zoals bedoeld in de wet, welke is ingeschreven in het register kinderopvang;

  • j.

    register kinderopvang: het register kinderopvang, zoals bedoeld in de wet;

  • k.

    peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, niet zijnde een VVE-peuter, waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • l.

    VVE-peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Ned. taal, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het Primair Onderwijs;

  • m.

    VVE-peuter ZKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • n.

    VVE-peuter MKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • o.

    kinderopvangtoeslag: een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld in de wet;

  • p.

    inkomensverklaring: een door de ouder(s)/verzorger(s) ondertekende verklaring, voorzien van bewijsstukken, waaruit blijkt dat geen aanspraak wordt gemaakt, of kan worden gemaakt op een kinderopvangtoeslag.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidie door burgemeester en wethouders voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten. Voor het verstrekken van een eenmalige subsidie vormt deze subsidieregeling geen grondslag.

Artikel 3 Activiteiten

  • 1. Het in twee dagdelen voor tenminste 6 uur per week aanbieden van een peuterprogramma (aan een peuter), gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 2. Het in drie of vier dagdelen voor tenminste 10 uur per week aanbieden van een peuterprogramma (aan een VVE-peuter), gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 3. Deelname aan netwerkbijeenkomsten in het kader van de activiteiten, zoals genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze subsidieregeling, bedraagt op jaarbasis € 2.392,00 per peuter.

  • 2. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze subsidieregeling, aan een VVE-peuter ZKT bedraagt op jaarbasis € 5.658,00 per VVE-peuter.

  • 3. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze subsidieregeling, aan een VVE-peuter MKT bedraagt op jaarbasis € 2.872,00 per peuter.

  • 4. De subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze subsidieregeling, bedraagt op jaarbasis € 944,00 per aanvrager / per houder van één of meerdere vestigingen.

Artikel 5 Aanvraag subsidie

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt bij burgemeester en wethouders uiterlijk ingediend vóór 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager dient bij de aanvraag de navolgende bescheiden te overleggen:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma, hebben deelgenomen, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • b.

      per locatie, een overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma hebben deelgenomen, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, inkomensverklaring (alleen benodigd voor VVE-peuters ZKT), datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • c.

      een werkplan, waarin in ieder geval opgenomen:

      • §

        een omschrijving van het gehanteerde peuterprogramma, zoals bedoeld in de amvb;

      • §

        een omschrijving van het pedagogisch beleid en klimaat;

      • §

        een omschrijving van het educatieaanbod en de wijze van educatief handelen;

      • §

        voor zover van toepassing, een omschrijving van het extra educatieaanbod voor VVE-peuters;

      • §

        een omschrijving van de organisatie:

      • §

        de groepsindeling;

      • §

        dagindeling;

      • §

        wijze van intake;

      • §

        wijze van inzet personeel;

      • §

        opleiding personeel en opleidingsplan;

      • §

        een omschrijving van de zorgstructuur, alsmede van het daarbij gehanteerde observatie- en registratie-instrument;

      • §

        een omschrijving van de wijze waarop de kwaliteitszorg is ingericht en wordt geborgd;

      • §

        een omschrijving van de wijze waarop de doorgaande leerlijn vorm wordt gegeven en geborgd;

      • §

        de wijze waarop de ouderbetrokkenheid vorm wordt gegeven.

Artikel 6 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • a.

    dienen de pedagogisch medewerkers, naast de opleidingseisen zoals vastgelegd in de regeling, te voldoen aan de basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten in verband met voorschoolse educatie, zoals vastgelegd in de amvb;

  • b.

    dient een opleidingsplan aanwezig te zijn, zoals bedoeld in de amvb;

  • c.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze subsidieregeling € 2,00 per uur;

  • d.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma door een VVE-peuter ZKT, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze subsidieregeling € 0,215 per uur.

Artikel 7 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 1, van deze subsidieregeling.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeldt op het overzicht als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub a, van deze subsidieregeling, gedeeld door 10.

  • 3. Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters, zoals bedoeld in lid 2, zij het over de periode januari t/m juni, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Artikel 8 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 2, respectievelijk artikel 4, lid 3, van deze subsidieregeling.

  • 2. Het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeldt op het overzicht als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van deze subsidieregeling, gedeeld door 10.

  • 3. Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, zoals bedoeld in lid 2, zij het over de periode januari t/m juni, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Artikel 9 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidieverlening

Bij de verlening betreft per aanvrager de subsidie, het bedrag zoals opgenomen in artikel 4, lid 4, van deze subsidieregeling.

Artikel 10 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie € 25.000 of minder bedraagt, wordt het volledige bedrag bevoorschot uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

  • 2. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt 80% van het te subsidiëren bedrag bevoorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

Artikel 11 Aanvraag om vaststelling

  • 1. De subsidievaststelling vindt plaats op aanvraag van de subsidieontvanger.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend bij het college vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • b.

      per locatie en overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, inkomensverklaring (alleen benodigd voor VVE-peuters ZKT), datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • c.

      een overzicht waaruit de deelname aan netwerkbijeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze subsidieregeling, blijkt;

    • d.

      een jaarverslag met daarin beschreven de activiteiten, zoals genoemd in artikel 5, lid 1, sub c, van deze subsidieregeling, de wijze waarop deze zijn uitgevoerd, de daarbij getroffen maatregelen en de behaalde resultaten.

  • 4. Het college kan – naast de informatie en/of bescheiden als genoemd in het derde lid – andere informatie en/of bescheiden verlangen, voor zover dat:

    • a.

      voor een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling nodig is;

    • b.

      nodig is voor het desgevraagd verstrekken van informatie aan overheidsinstellingen of daaraan verbonden inspectiediensten.

  • 5. Het college kan genoegen nemen met minder informatie en/of bescheiden dan genoemd in het derde lid, voor zover dat redelijkerwijs een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling niet in de weg staat.

Artikel 12 Vaststelling van de subsidie

  • 1. Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

  • 2. De in het eerste lid genoemde beslistermijn kan door het college één maal worden verlengd met ten hoogste 13 weken. Een verlenging wordt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling aan de aanvrager bekend gemaakt.

  • 3. Wanneer de aanvraag tot vaststelling niet (tijdig) is ingediend of niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende voorschriften, stelt het college – na een éénmalige rappel waarbij de subsidieontvanger een redelijke termijn is geboden diens verzuim te herstellen – de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 13 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 1, van deze subsidieregeling.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeldt op het overzicht als bedoeld in artikel 11, lid 4, sub a, van deze subsidieregeling, gedeeld door 10.

Artikel 14 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 2, respectievelijk artikel 4, lid 3, van deze subsidieregeling.

  • 2. Het gemiddelde aantal ZKT en VVE-peuters MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeldt op het overzicht als bedoeld in artikel 11, lid 4, sub b, van deze subsidieregeling, gedeeld door 10.

Artikel 15 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidievaststelling

Bij de vaststelling betreft per aanvrager de subsidie het bedrag, zoals opgenomen in artikel 4, lid 4, van de subsidieregeling.

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteiten heeft beëindigd

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3 van deze subsidieregeling, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Artikel 17 Betaling en terugvordering

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, na aftrek van het reeds op grond van artikel 10 van deze subsidieregeling verleende voorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidievaststelling, tenzij bij de subsidievaststelling een andere termijn is bepaald.

  • 2. Wanneer het vastgestelde subsidiebedrag lager dan wel hoger is, dan op grond van artikel 10 van deze subsidieregeling verleende voorschot, wordt het teveel of te weinig betaalde teruggevorderd dan wel nabetaald.

Artikel 18 Indexering subsidiebedragen en ouderbijdragen

In verband met de kostenontwikkeling in de kinderopvang kan het college besluiten tot het indexeren van de subsidiebedragen zoals genoemd in artikel 4 van deze subsidieregeling, alsmede de ouderbijdragen, zoals genoemd in artikel 6 van deze subsidieregeling. Daarbij kan het college zich enten op de jaarlijkse uitgave van de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk.

Artikel 19 Overgangsbepaling

Voor aanvragen voor een subsidie op grond van deze regeling voor kalenderjaar 2017 volstaan de subsidieaanvragen zoals deze nog zijn ingediend onder de oude regelingen, bekend onder de uitvoeringsregelingen doelgroeppeuters VVE (vastgesteld op 26 oktober 2010) en peuterprogramma (vastgesteld op 20 april 2010) met dien verstande dat de aanvraag nog voor 1 december 2016 wordt gecompleteerd met een overzicht van VVE-peuters MKT e.e.a. in overeenstemming met artikel 5 lid 2 sub b. Artikel 19 vervalt met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 20 Slotbepaling

Geen of slechts gedeeltelijke aanspraak op subsidie ingevolge deze subsidieregeling kan worden gemaakt, wanneer een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling of bepaling reeds geheel of gedeeltelijk in de bekostiging van de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3 van deze subsidieregeling, voorziet.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op de dag volgend op haar bekendmaking.

Artikel 22 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als “Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 20 december 2016

Burgemeester en wethouders van Nederweert,

de secretaris, de burgemeester,

drs. J.C.T. Bakens H.F.M. Evers

Toelichting Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017

Een subsidieregeling voor kindercentra voor het aanbieden van een peuterprogramma

Algemene toelichting

In de gemeente Nederweert zijn in 2009 de peuterspeelzalen onderdeel gaan uitmaken van de kindercentra. Daarmee zijn het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang geharmoniseerd, waarbij afzonderlijke kwaliteitseisen zoveel mogelijk gelijk zijn geschaald. Het begrip peuterspeelzaalwerk is met de introductie van deze geharmoniseerde werkvorm in Nederweert vervallen en wordt nu peuterprogramma genoemd. Diverse kindercentra bieden daarom naast de gebruikelijke dagopvang nu ook een peuterprogramma aan voor peuters in de leeftijd van 2 en 3 jaar. Een peuterprogramma is een educatief programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, beginnende rekenvaardigheid, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. De opgebouwde professionalisering van het peuterspeelzaalwerk, waaronder de voorschoolse educatie, is daarmee ook ten goede gekomen aan de kinderen van de kinderopvang. Deelname aan een peuterprogramma wordt gezien als een goede voorbereiding op de basisschool. Daarnaast kunnen door deelname aan het peuterprogramma (dreigende) achterstanden gesignaleerd en aangepakt worden door middel van aanvullende activiteiten van voorschoolse educatie. De gemeente heeft immers de wettelijke taak (artikel 166 Wet op het primair onderwijs) om in overleg met organisaties van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk te voorzien in voldoende voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen.

Ingevolge de subsidieregeling kunnen kinderopvangorganisaties, wanneer zij voldoen aan de in de subsidieregeling gestelde voorwaarden, een subsidie krijgen wanneer zij een peuterprogramma aanbieden. Met de subsidieregeling wordt een goed kwalitatief aanbod van voorschoolse educatie -voldoende in aantal en spreiding - bereikt, met reële en betaalbare deelnamekosten voor ouders.

Met de harmonisatie van de kinderopvang is het peuterprogramma gefiscaliseerd, zodat een groep ouders die nu gebruik maken van de peuterspeelzaal hiervoor een kinderopvangtoeslag kunnen krijgen. Er ontstaan hierdoor drie mogelijkheden:

  • -

    ouders die via de Wet kinderopvang (kinderopvangtoeslag) gebruik maken van het totale aanbod kinderopvang per dag(deel);

  • -

    ouders die via de Wet kinderopvang gebruik maken van uitsluitend het peuterprogramma; en

  • -

    ouders die niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag en via de instelling voor een gesubsidieerd tarief deelnemen aan het peuterprogramma.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

h. Peuterprogramma

Een peuterprogramma is een educatie-programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

(AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

Artikel 5. Gebruik voorschools educatie-programma

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Let wel! Voorwaarde daarbij is, dat een VVE-programma is erkend door de Erkenningscommissie Effectieve Jeugdinterventies van het NJi (Nederlands Jeugdinstituut). Alleen gemeentelijk erkende VVE-programma’s komen voor een subsidie in aanmerking. De gemeentelijk erkende programma’s staan opgenomen in de databank interventies van het NJi.

i. Kindercentrum

In de ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ wordt een kindercentrum omschreven als: ‘een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang’.

Kinderopvang betreft daarbij: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

j. Register

In het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) staan alle gastouderbureaus, gastouders, kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen geregistreerd die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.

k. Peuter

De subsidieregeling voorziet alleen in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma, voor zover de ouder(s)/verzorger(s) (verder: ouders) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op een kinderopvangtoeslag. De ouders die aanspraak maakt/maken op een kinderopvangtoeslag kan/kunnen immers via de belastingdienst een deel van de kosten gecompenseerd krijgen.

l. VVE-peuter

De subsidieregeling voorziet in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma door een VVE peuter.

Een VVE-peuter is een kind met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal. De indicatie vindt door het consultatiebureau van GGD/JGZ plaats op basis van door het college vastgestelde criteria.

m. VVE-peuter ZKT

ZKT staat voor Zonder KinderopvangToeslag.

n. VVE-peuter MKT

MKT staat voor Met KinderopvangToeslag.

p. Inkomensverklaring

Er kan alleen aanspraak worden gemaakt op subsidie voor peuters, waarvan de ouders geen aanspraak maakt/maken op kinderopvangtoeslag. Voor VVE-peuters is de hoogte van de subsidie (en ouderbijdrage) afhankelijk van het feit of de ouders al dan geen aanspraak (kunnen) maken op kinderopvangtoeslag. Om te kunnen beoordelen of aanspraak kan worden gemaakt op een subsidie, dan wel voor de bepaling van de hoogte van de subsidie, alsmede de hoogte van de ouderbijdrage, vragen de houders van de kindercentra bij de aanmelding van de peuter of VVE-peuter voor deelname aan het peuterprogramma een inkomensverklaring aan de ouders. De verklaring dient te worden voorzien van bewijsmateriaal. Dit kan een inkomensverklaring inkomstenbelasting van de Belastingdienst zijn, het zogenaamde IB60-formulier. De ouders dienen voorts in de te ondertekenen inkomensverklaring te verklaren dat zij wijzigingen in de inkomenssituatie, die er toe leiden dat alsnog aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag, onmiddellijk aan de aanvrager berichten.

Ingevolge artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieontvanger de op de subsidie betrekking hebbende documenten tenminste zeven jaren te bewaren, zo ook de inkomensverklaringen van de ouders.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:69.

De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betaling en ontvangsten kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 3. Activiteiten

Lid 3 Deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ

Onder netwerkbijeenkomsten worden bijeenkomsten verstaan in het kader van het peuterprogramma c.q. vroeg- en voorschoolse educatie. Dit zijn onder meer bijeenkomsten in verband met:

  • §

    de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie;

  • §

    de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie;

  • §

    de resultaten van voor- en vroegschoolse educatie.

De GGD/JGZ en de organisaties van kinderopvang hebben structureel overleg over de plaatsing van VVE-peuters en wordt nagegaan of alle VVE-peuters aan het programma deelnemen. Daar waar VVE-peuters niet deelnemen aan het peuterprogramma neemt de GGD/JGZ contact op met de ouders.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma, niet zijnde VVE-peuter

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • §

    een aanbod van 6 uur per week, verdeeld over 2 dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • §

    een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • §

    een uurtarief van € 7,18;

  • §

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 2,00 per uur, voor 6 uur per week.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(10 uur x 40 weken x € 7,18) minus ouderbijdrage (6 uur x 40 weken x € 2,00) = € 2.392,00.

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter ZKT

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • §

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • §

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • §

    een uurtarief van € 7,18;

  • §

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 0,215* per uur, voor 10 uur per week.

* Ingevolge het ‘VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2017’ bedraagt het laagste uurtarief bij het 1e kind € 0,43 of te wel € 172,00 per jaar. Om de drempels te verlagen voor VVE-doelgroepen kunnen gemeenten de ouderbijdrage voor VVE-peuters baseren op de maximale afname van 5 uur (dagdelen van 2½) en voor de extra 5 uur die als eis wordt gesteld aan het VVE-programma (minimaal 10 uur) geen extra ouderbijdrage in rekening brengen. De ouderbijdrage bedraagt dan € 86,00 per jaar = gemiddeld € 0,215 per uur.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(20 uur x 40 weken x € 7,18) minus ouderbijdrage (10 uur x 40 weken x € 0,215) = € 5.658,00.

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter MKT

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • §

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • §

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • §

    een uurtarief van € 7,18;

  • §

    het feitelijke aanbod van 10 uur voor rekening van ouders.

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

10 uur x 40 weken x € 7,18 = € 2.872,00.

Subsidiebedrag voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ

Het subsidiebedrag betreft een normvergoeding, een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag op jaarbasis ad. € 944,00 is gebaseerd op:

  • §

    1 bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie: 1 bijeenkomst x 4 uur x € 46,00 = € 184,00;

  • §

    4 bijeenkomsten ambtelijk overleg VVE (Stuurgroep VVE: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie: 4 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,00 = € 456,00;

  • §

    2 bijeenkomsten clusteroverleg (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie: 2 bijeenkomsten x 2 uur x € 38,00 = € 152,00;

  • §

    het voeren van (telefonisch of per e-mail) overleg met de GGD inzake de plaatsing van VVE-peuters: 4 uur x € 38,00 = € 152,00.

Artikel 5 Bij de aanvraag te overleggen gegevens

Lid 1, sub c. een werkplan

§Algemeen.

In het werkplan dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het vigerende VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs.

§Pedagogisch beleid en klimaat.

Ingevolge het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ dienen kindercentra over een pedagogisch beleidsplan te beschikken (artikel 5). Nader regels hierover zijn vastgesteld in een ministeriële regeling (Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012).

§Opleiding personeel en opleidingsplan.

In de regeling zoals bedoeld in artikel 3 van het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ zijn de opleidingseisen voor het personeel nader geregeld.

(Regeling) Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

Hoofdstuk 2. Kwaliteitseisen kindercentra

Artikel 4. Beroepskwalificatie personeel

  • 1.

    De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken genoemd in de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2012–2014 worden aangemerkt als passende beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit.

  • 2.

    De inzet van beroepskrachten in opleiding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit geschiedt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2012–2014.

Daarnaast zijn de specifieke eisen aan de voorschoolse educatie, alsmede de eis voor een opleidingsplan, vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur, zoals bedoeld in artikel 1.50b en 2.8 van de ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’.

(AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

Artikel 4. Basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten

  • 1.

    De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van:

    • a.

      een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding op ten minste het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden; of

    • b.

      een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden.

  • 2.

    Onderdeel van de beroepsopleiding waarvoor het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is behaald, vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie.

  • 3.

    Indien aan het tweede lid niet is voldaan bezit de beroepskracht voorschoolse educatie naast het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, een bewijs dat met gunstig gevolg scholing is afgerond specifiek gericht op het vroegtijdig bestrijden van achterstanden bij jonge kinderen of het werken met voor- en vroegschoolse educatieprogramma’s.

  • 4.

    De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin tot uitdrukking komt op welke wijze de kennis van en de vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden door middel van voorschoolse educatie worden onderhouden.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de beroepskracht voorschoolse educatie die:

    • a.

      is geboren vóór 1 januari 1955;

    • b.

      op 1 januari 2010 tenminste 15 jaar als beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen werkzaam was, en

    • c.

      scholing voor voor- of vroegschoolse educatie heeft gevolgd die hoort bij een programma als bedoeld in artikel 5.

  • 6.

    Indien in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, dan is ten minste één beroepskracht aanwezig die in het bezit is van een getuigschrift of erkenning als bedoeld in het eerste lid.

    • §

      Observatie- en registratie-instrument.

Een ontwikkelingsvolgsysteem om te observeren en te registreren, met het doel in beeld te brengen in welke ontwikkelingsfase een kind zich bevindt en de ontwikkeling van het kind goed te kunnen volgen.

Artikel 6 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen, naast de reguliere opleidingseisen, de pedagogisch medewerkers te beschikken over een bewijs van deelname aan specifieke scholing in het kader van de VVE en dient het kindercentrum te beschikken over een opleidingsplan. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 5, sub c. een werkplan, onder opleiding personeel en opleidingsplan.

Artikel 7 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening

Rekenvoorbeeld:

MaandenAantal peuters per de 1e van de maand    
Januari5    
Februari6    
Maart4    
April4    
Mei5    
Juni6    
September8    
Oktober8    
November8GemiddeldeSubsidie
December761 / 10 = 6,16,1 x € 2.392,00 = € 14.591,20

Artikel 8 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening

Zie de toelichting bij artikel 7. Er vinden twee berekeningen plaats. Een voor de VVE-peuters waarvoor de ouders geen kinderopvangtoeslag (ZKT: Zonder Kinderopvang Toeslag) ontvangen en voor de VVE-peuters waarvoor de ouders wel een kinderopvangtoeslag (MKT: Met Kinderopvang Toeslag) ontvangen.

Artikel 11 Aanvraag om vaststelling

Lid 4, sub d. een jaarverslag . . . . . . .en de behaalde resultaten.

Bij de subsidieaanvraag dient een werkplan te worden overlegd. Bij de subsidievaststelling vindt de verantwoording daarvan plaats, waarbij ook de resultaten worden beschreven en de getroffen maatregelen om dit te bereiken. Bij de verantwoording dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het vigerende VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs.

Artikel 13 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling

Zie de toelichting bij artikel 7.

Artikel 14 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling

Zie de toelichting bij artikel 7.

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteit heeft beëindigd

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar.

Subsidie: peuterprogramma peuters

MaandenAantal peuters per de 1e van de maand    
Januari8    
Februari4GemiddeldeSubsidieberekening
Maart820 / 3 = 6,76,7 x € 2.392,00 = € 16.026,40 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 4.807,92

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters ZKT

MaandenAantal peuters per de 1e van de maand    
Januari3    
Februari5GemiddeldeSubsidieberekening
Maart311 / 3 = 3,73,7 x € 5.658,00 = € 20.934,60 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 6.280,38

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters MKT

MaandenAantal peuters per de 1e van de maand    
Januari3    
Februari5GemiddeldeSubsidieberekening
Maart310 / 3 = 3,33,3 x € 2.872,00 = € 9.477,60 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 2.843,28

Subsidie: deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ.

Subsidieberekening

€ 944,00 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 283,20