Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017 |
Citeertitel | Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | verordening |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-03-2017 | 01-01-2017 | Wijziging | 28-02-2017 Publicatie via www.officielebekendmakingen.nl d.d. 9 maart 2017 | RB2016124 |
Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017
de Raad van de gemeente Heerhugowaard;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 januari 2017
artikel 212 lid 2 Gemeentewet;
artikel 8 Financiële verordening 2017
De gemeente is eigenaar van tal van bezittingen, zoals gebouwen, gronden, machines, infrastructuur, etc. Die bezittingen worden activa genoemd. Dat begrip wordt dan ook in deze nota gebruikt.
Activa zijn naast personele capaciteit belangrijke hulpmiddelen bij het uitvoeren van de gemeentelijke taken en daarmee voor het bereiken van gemeentelijke doelen. Dit vraagt om een goed beleidskader en een goed beheer van de activa.
In artikel 8 van de “Financiële verordening gemeente Heerhugowaard 2017” is opgenomen:
De huidige activanota is vastgesteld in 2010. Actualisatie van deze nota is gewenst. Voorliggende nota sluit aan bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de Financiële verordening 2017 d.d. 20 december 2016.
De doelstellingen van deze nota zijn het formuleren van beleid en vastlegging van uniforme kaders voor:
In hoofdstuk 2 is een samenvatting van de in deze nota opgenomen kaders opgenomen.
De nota vaste activa is primair bedoeld als kaderstellend instrument voor de raad. De nota is een nadere uitwerking van artikel 212 Gemeentewet, BBV en de Financiële verordening gemeente Heerhugowaard 2017.
In deze nota komt een aantal beslispunten aan de orde. Als samenvatting en als overzicht van de gewenste besluitvorming worden deze beslispunten aan het begin van deze nota samengevat. Bij elk beslispunt is een verwijzing naar het betreffende hoofdstuk opgenomen.
Voor de methodiek van afschrijven van vaste activa worden de methoden gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa (paragraaf 6.2.2). De annuïtaire methode wordt alleen toegepast voor die investeringen waarbij egalisatie van de kosten van belang is. Indien er reden is om van de methode die in de afschrijvingstabel is opgenomen af te wijken dan wordt dit in een afzonderlijk raadsbesluit toegelicht.
De term activa is de verzamelnaam voor de bezittingen van de organisatie die bedoeld zijn voor de uitoefening van de gemeentelijke taken.
Activa zijn volgens artikel 31 BBV onder te verdelen in:
Vaste activa zijn, in tegenstelling tot vlottende activa, bezittingen die langer dan één jaar aan de gemeente zijn verbonden. Het onderscheid tussen vaste en vlottende activa wordt gebaseerd al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente al dan niet duurzaam te dienen. Deze nota gaat over de beleidskaders van vaste activa.
In artikel 33 BBV worden de vaste activa nader onderverdeeld in:
Tot de immateriële vaste activa behoren de kosten die zijn verbonden aan het afsluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio, de kosten van onderzoek en ontwikkeling en de bijdragen in eigendom van activa van derden (artikel 34 BBV).
Materiële vaste activa zijn bezittingen van stoffelijke aard die langdurig gebruikt worden voor de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente.
In artikel 35 van de BBV wordt het volgende onderscheid gemaakt:
Ad. 1 Investeringen met een economisch nut
Dit betreft investeringen die verhandelbaar zijn en kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Voorbeelden hiervan zijn gebouwen, auto’s.
Ad. 2. Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de
kosten een heffing kan worden geheven
Dit betreft de activa behorende bij riolering en afvalverwerking.
Ad. 3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut zijn voorzieningen die duidelijk een maatschappelijk nut dienen, maar geen middelen genereren en niet kunnen worden verhandeld. Voorbeelden hiervan zijn bruggen, wegen, kunstwerken.
De materiële vaste activa worden concreter omschreven in artikel 52, eerste lid van het BBV:
Financiële activa zijn (op hoofdlijnen) kapitaalverstrekkingen, langlopend verstrekte leningen en overige uitzettingen (artikel 36 BBV).
Daar waar het BBV ruimte biedt aan lokale kaderstelling doet de nota vaste activa een uitspraak over de gemeentelijke invulling. Het spreekt voor zich dat daarbij rekening wordt gehouden met de geldende regelgeving.
In bijlage 2 zijn de relevante artikelen uit het BBV opgenomen.
De eerste stap in het proces van het beheer van activa is de bepaling welke investeringen worden geactiveerd.
Hierbij wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen immateriële, materiële en financiële vaste activa.
4.1.1 Immateriële vaste activa
In paragraaf 3.2 is benoemd dat tot de immateriële vaste activa behoren de kosten die zijn verbonden aan het afsluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio, de kosten van onderzoek en ontwikkeling en de bijdragen in eigendom van activa van derden.
In artikel 63 lid 7 van het BBV is bepaald dat leningen voor het totaalbedrag van de aangegane schuld moet worden opgenomen. Het verschil tussen het schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio [1], kan naar keuze al dan niet worden geactiveerd.
De kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd. De kosten komen ten laste van het begrotingsjaar van afsluiten of indien van toepassing wijzigen van de lening.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen worden geactiveerd (art 60 BBV) indien aan enkele voorwaarden is voldaan die in genoemd artikel nader zijn benoemd, maar dit is geen verplichting.
De kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden niet geactiveerd, behalve als deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 60 BBV is voldaan.
Voor bijdragen in activa in eigendom van derden is in het BBV (artikel 61 BBV) bepaald dat deze kunnen worden geactiveerd mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Uitgangspunt is dat als vast staat dat aan alle voorwaarden uit artikel 61 BBV wordt voldaan de gemeente de bijdrage moet behandelen als was het actief in kwestie in bezit van de gemeente. Bijvoorbeeld een investeringsbijdrage voor de eerste inrichting van een school.
De kosten voor activa in eigendom van derden worden geactiveerd, indien deze groter zijn dan € 10.000 en aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 61 BBV is voldaan.
Noot 1: (dis)agio is de waardeverandering tussen de verkrijgingskoers en de nominale waarde. (Dis)agio komt voor bij obligatieleningen.
In paragraaf 3.2 is benoemd dat tot de materiële vaste activa bezittingen van stoffelijke aard zijn waarvan langdurig gebruik wordt gemaakt voor de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente.
Artikel 59 BBV regelt expliciet welke investeringen al dan niet geactiveerd moeten worden. Dat zijn:
Artikel 62, eerste lid, van het BBV bepaalt dat alle vaste activa moeten worden geactiveerd voor het bedrag van de investering.
Om praktische redenen verdient het niet de voorkeur om de investeringen die in aanmerking komen voor activeren in alle gevallen te activeren. Er gelden de volgende minimumeisen:
Ten behoeve van het activeren van materiële vaste activa gelden de volgende minimumeisen:
Voorbereidingskosten zijn kosten die gemaakt worden voordat overgegaan wordt tot het aanschaffen of vervaardigen van een actief. Het betreft bijvoorbeeld de kosten van bodemonderzoek, de kosten van een onderzoeksbureau of architect en de voorbereiding (ureninzet) van eigen personeel. Het volgende onderscheid is van belang:
Ad. 1 Voorbereiding door eigen personeel
De ingezette uren ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel en bijvoorbeeld via tijdschrijven zijn verantwoord. De overige uren worden verantwoord in de exploitatie.
Ad. 2 Overige voorbereidingskosten
Alle overige voorbereidingskosten worden geactiveerd.
In artikel 63, lid 3 BBV staat: “de vervaardigingsprijs omvat de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend”.
Voorbereidingskosten worden alleen geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel dat aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.
In paragraaf 3.2. is toegelicht dat financiële activa kapitaalverstrekkingen, langlopend verstrekte leningen en overige uitzettingen wordt verstaan.
Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen en leningen u/g worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Participaties in het aandelenkapitaal van NV’s en BV’s worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van de aandelen.
4.1.4 Groot onderhoud versus vervangingsinvesteringen
In mei 2007 heeft de Commissie BBV de Notitie verkrijging/ vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen uitgebracht. Daarin is de volgende uitspraak over onderhoud opgenomen: "De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduur verlengend en mogen niet worden geactiveerd".
Klein onderhoud is onderhoud dat jaarlijks terugkeert. Dekking van deze kosten vindt plaats uit de jaarlijkse budgetten die daarvoor in de begroting zijn opgenomen. Activeren van klein/ dagelijks onderhoud is niet toegestaan.
Groot onderhoud is onderhoud dat één keer in de x aantal jaar moet gebeuren, bijvoorbeeld het (buiten)schilderwerk van een gebouw. Groot onderhoud vindt plaats op basis van een geactualiseerd onderhoudsplan. Dekking van deze lasten vindt plaats uit de hiervoor gevormde onderhoudsvoorzieningen. Kosten van groot onderhoud mogen niet worden geactiveerd.
Levensduurverlengende investeringen
Hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een substantiële levensduurverlenging en kwaliteitsverbetering van het betreffende actief, zoals bijvoorbeeld renovatie van een gebouw. Hiervoor geldt de normale weg van het beschikbaar stellen van een investeringskrediet, vergelijk paragraaf 4.2.2.
In mei 2007 heeft de Commissie BBV de Notitie Software uitgebracht. Daarin zijn de volgende
Worden gebruikersrechten voor bepaalde tijd (meerdere jaren) in rekening gebracht, dan is activering niet toegestaan (vooruitbetaalde kosten).
Waardering van activa is van belang, omdat het de basis vormt voor de financiële consequenties van activa door waardevermindering. Anders geformuleerd: de gekozen systematiek voor de waardering van activa in het stelsel van baten en lasten is van invloed op de exploitatie van de gemeente en daarmee op de financiële resultaten die behaald worden.
In het BBV zijn bepalingen opgenomen voor de waardering van activa. Hiermee wordtvoorkomen dat organisaties met de waardering van activa hun financiële resultaten beïnvloeden en dat financiële gegevens van organisaties in de loop van de tijd vergelijkbaar blijven.
De waarderingsgrondslag voor vaste activa wordt bepaald door de aanschaffings- ofvervaardigingsprijs (artikel 63 BBV). Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.
5.2 Vaststelling financiële waarde
In artikel 62 van het BBV is bepaald dat alle vaste activa worden geactiveerd voor het bedrag van de investering. In lid 2 en 3 wordt hierop een uitzondering gemaakt, namelijk:
Dit kan bijvoorbeeld een subsidie zijn die specifiek voor een bepaalde investering wordt verstrekt.
Artikel 63 van het BBV geeft een nadere omschrijving van kosten die geactiveerd mogen worden;
Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd;
Bij de vervaardigingsprijs van investeringen wordt rekening gehouden met een redelijk deel van de indirecte kosten, met rente wordt geen rekening gehouden, over het tijdvak dat aan vervaardiging van het actief kan worden toegerekend.
Artikel 65 BBV gaat in op de wijze van verwerking van waardeverminderingen die naar verwachting duurzaam zijn, dat wil zeggen dat niet voorzienbaar is dat die waardevermindering zal ophouden te bestaan.
Gedacht kan worden aan nieuwe inzichten in de technische en/of de economische levensduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen.
Het derde lid van artikel 65 BBV bepaalt dat een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd als de restwaarde lager is dan de boekwaarde.
Bij een volledige buitengebruikstelling wordt het actief afgewaardeerd tot nul dan wel tot de restwaarde als deze redelijkerwijs verwacht kan worden. Wanneer een actief gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld, dan gebeurt afwaardering proportioneel. Waardeverminderingen van activa worden op het actief zelf in mindering gebracht.
Duurzame waardevermindering van vaste activa is onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.
Op het moment dat een desinvestering (verkoop van het actief) plaatsvindt wordt de boekwinst of het boekverlies incidenteel ten gunste of ten laste van het resultaat van het betreffende jaar gebracht. De mogelijke boekwinst mag niet in mindering gebracht op een nieuwe investering. (notitie verkrijging/ vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen, mei 2007).
De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waardeverloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kan de economische gebruiksduur namelijk verschillen. Bij toepassen van deze benadering, worden afzonderlijke vervangingen opnieuw geactiveerd.
De toepassing van de componentenbenadering kan worden geïllustreerd aan de hand van hetverkrijgen van een gebouw:
De kosten voor de te onderscheiden samenstellende delen worden op basis van bovenstaandeopdeling afzonderlijk verwerkt en afgeschreven. In het voorbeeld kan na 15 jaar de vervanging van een cv-ketel opnieuw worden geactiveerd.
De componentenbenadering wordt incidenteel voor investeringen in de riolering toegepast, als
onderdeel van het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP).
De componentenbenadering wordt alleen na een specifiek raadsbesluit toegepast.
In de praktijk is gebleken vervangingsinvesteringen die in de investeringenlijst van de raadsbegroting waren opgenomen regelmatig niet (volledig) uitgevoerd worden in het jaar waarin ze beschikbaar zijn gesteld. Hierdoor is de voorspelbaarheid van kapitaallasten moeilijk beheersbaar en tijdrovend. Ook ontstaan hierdoor (soms grote) verschillen.
Belangrijke reden hiervan ligt in de voortgang van de technologie of ontwikkelingen binnen de organisatie waardoor het soms verstandiger is om investeringen uit te stellen en een enkele keer naar voren te halen. Om een bepaalde mate van flexibiliteit in dit soort investeringen te creëren is voor bedrijfsvoeringinvesteringen wordt jaarlijks in de begroting voor dergelijke investeringen een investeringsplafond door de raad vastgesteld . Het college van B&W is bevoegd om binnen dit investeringsplafond jaarlijks investeringen ten behoeve van de bedrijfsvoering te doen.
Jaarlijks wordt bij het vaststellen van de begroting voor bedrijfsvoeringskredieten het investeringsplafond door de gemeenteraad vastgesteld.
5.7 Omgang met vervanging van investeringen
In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de technische en de economische gebruiksduur. Er staat ook dat voor het bepalen van de afschrijvingstermijn de toekomstige gebruiksduur wordt gehanteerd. Die periode is gebaseerd op een inschatting.
Wanneer een investering volledig is afgeschreven en leidt tot een vervangingsinvestering moet goed worden afgewogen wanneer er actie moet worden ondernomen tot het realiseren van die vervanging.
Het volledig afschrijven en het daardoor niet meer aanwezig zijn van een boekwaarde is bepaald niet het enige criterium dat bepalend is voor het moment van vervanging. Zo kan de prognose voor de gebruiksduur zijn gebaseerd op verkeerde veronderstellingen of is het technisch mogelijk het actief langer te gebruiken: er zijn dan bijvoorbeeld geen relatief hoge onderhoudskosten ten opzichte van voorgaande jaren.
Er wordt geen “automatisme” toegepast bij vervanging van investeringen wanneer de afschrijvingsduur is verstreken. Vervanging vindt plaats op basis van bedrijfseconomische afwegingen.
Er wordt geen “automatisme” toegepast bij vervanging van investeringen wanneer de afschrijvingsduur is verstreken. Vervanging vindt plaats op basis van bedrijfseconomische afwegingen.
In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. De lasten van de investeringen die geactiveerd worden bestaan uit afschrijvingen en rente. Die lasten worden kapitaallasten genoemd.
Het kenmerk van vaste activa is dat die gedurende langere tijd kunnen worden gebruikt. De levensduur van vaste activa is echter niet oneindig. Door technische slijtage of economische veroudering neemt de gebruikswaarde af en daarmee de waarde in het economisch verkeer. Het zichtbaar maken van deze waardevermindering van activa wordt afschrijven genoemd.
In artikel 64 BBV wordt bepaald dat afschrijving onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar geschiedt (lid 1) en dat de jaarlijkse afschrijving wordt bepaald op basis van de verwachte toekomstige gebruiksduur van het actief (lid 3).
In het BBV (art. 64) staan ook de kaders waaraan afschrijvingen moeten voldoen. Een gemeente kan verder zijn eigen invulling geven aan de wijze waarop de afschrijvingen worden bepaald.
Bij het bepalen van de afschrijvingen moeten de volgende twee aspecten in ogenschouw worden genomen:
De gebruiks- (of levens)duur van vaste activa wordt bepaald door technische slijtage en economische veroudering. Tussen deze twee soorten levensduur zit verschil, te weten:
Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn is voorgeschreven dat het stelsel is afgestemd op de toekomstige gebruiksduur.
Die gebruiksduur is gebaseerd op een schatting; daarom moeten daarvoor richtlijnen worden opgesteld. Die zijn op enkele onderdelen gebonden aan wettelijk voorgeschreven termijnen. Dit betreft voor de immateriële vaste activa:
De meest effectieve en eenvoudige manier om tot deze richtlijnen te komen is het opstellen van een overzicht waarin per activasoort de gebruiksduur wordt weergegeven. Die gebruiksduur is dan gelijk aan de termijn waarover de activa wordt afgeschreven.
6.2.2 Methodiek van afschrijving
Er zijn verschillende afschrijvingsmethoden om de waardevermindering door verbruik tot uiting te laten komen:
De twee meest gebruikelijke afschrijvingsmethoden zijn de eerste twee vermelde (de lineaire en de annuïtaire) methoden. Daarop wordt nu verder ingegaan.
Ter illustratie van het verschil tussen beide methoden staat in onderstaande figuur het verloop van de jaarlijkse kapitaallasten over een periode van 10 jaar voor een investering van € 10.000 bij een rentepercentage van 8% met zowel lineaire als annuïtaire afschrijving.
Lineair afschrijven is afschrijven op basis van een vast percentage van de historische kostprijs. Bij deze methode is er een evenredige spreiding van de afschrijvingslasten over de gebruiksperiode. De rente wordt berekend over de actuele boekwaarde; daarom daalt het totaal van de lasten van afschrijving en rente (kapitaallasten) in de loop van de gebruiksperiode. Hierdoor ontstaat budgetruimte voor complementaire kosten, zoals in de tijd oplopende onderhoudslasten.
Een nadeel van lineair afschrijven is dat de kapitaallasten gedurende de gebruiksduur variëren.
De lasten van investeringen voor onze bedrijfsvoering worden in een aantal gevallen via tarieven verwerkt. De systematiek van lineair afschrijven kan fluctuaties in die tarieven tot gevolg hebben; dat kan als ongewenst worden gezien.
Als voorbeeld: De kapitaallasten van huisvuilauto’s dalen en door ons beleid van kostendekkende tarieven daarmee de tarieven voor de afvalstoffenheffing ook. Bij vervanging van die auto’s is er opeens sprake van aanmerkelijk hogere kapitaallasten en dus ook van hogere tarieven voor de afvalstoffenheffing.
Afschrijven op basis van annuïteit
Bij afschrijven op basis van annuïteit blijven de kapitaallasten gedurende de gebruiksduur gelijk. Omdat de rente wordt berekend over de actuele boekwaarde dalen die rentekosten jaarlijks en stijgen de afschrijvingskosten met hetzelfde bedrag als de daling van de rentelasten. Deze methode betekent dat in de eerste jaren relatief weinig wordt afgeschreven en in de laatste jaren relatief veel.
Deze methode heeft voordelen in situaties waarin het egaliseren van kosten van belang is, zoals bij de berekening van tarieven. Wel zullen de complementaire kosten in dit verband ook stabiel moeten zijn, omdat anders daardoor alsnog schommelingen in de tarieven ontstaan.
Keuze methodiek van afschrijving
Zowel in de private als in de overheidssfeer wordt de lineaire methode voor afschrijvingen het meest toegepast. In bijlage 1 staat per activasoort vermeld welke methode van toepassing is.
Voor de methodiek van afschrijven van vaste activa worden de methoden gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota vaste activa (paragraaf 6.2.2).
De annuïtaire methode wordt alleen toegepast voor die investeringen waarbij egalisatie van de kosten van belang is.
Indien er reden is om van de methode die in de afschrijvingstabel is opgenomen af te wijken dan wordt dit in een afzonderlijk raadsbesluit toegelicht (zie ook paragraaf 6.2.3).
Het BBV schrijft voor (artikel 51) dat in de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methode(n) de afschrijvingen worden berekend. In de jaarstukken worden bij de balans de grondslagen voor consolidatie, waardering en resultaatbepaling opgenomen. Daarin staan ook de gemiddelde afschrijvingstermijnen voor de belangrijkste activa.
6.2.3Wijziging van methode van afschrijving
In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat datslechts om gegronde redenen een afschrijvingswijze gewijzigd mag worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt inzicht gegeven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar. De commissie BBV heeft in juli 2011 de notitie “Het BBV en stelsel-/schattingswijzigingen” uitgebracht. Hierin wordt een schattingswijziging omschreven als een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit dan wel de "naar verwachting" duurzaam lagere gebruikswaarde. Een bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. Een wijziging van de afschrijvingsmethode wordt beschouwd als schattingswijziging. Er hoeft daarom geen herrekening of herwaardering over de al afgeschreven waarden plaats te vinden.
Extra afschrijven is alleen toegestaan (en zelfs verplicht) als de boekwaarde van het actief hoger is dan het verwachte toekomstige economische nut. Zie hiervoor paragraaf 5.3 Afwaarderen activa.
6.3 Startmoment van afschrijven
Het is van belang om vast te leggen vanaf welk moment wordt begonnen met het afschrijven op een actief. Het is ongewenst om daarmee te beginnen vanaf het moment dat een krediet is gevoteerd door de gemeenteraad. Het kan immers nog enige tijd duren voordat de desbetreffende investering is gerealiseerd. Dit is in sterke mate afhankelijk van de aard en de omvang van de investering, van de regelgeving voor aanbesteding etc. De beleidslijn is dat met de afschrijving wordt gestart in het jaar na het in gebruik nemen van het actief.
Er wordt gestart met de afschrijving in het jaar na het in gebruik nemen van het actief.
De restwaarde van de meeste investeringen is van tevoren veelal moeilijk in te schatten.
Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil/ verkoop van een vast actief sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een incidentele boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.
Voor vaste activa wordt geen restwaarde opgenomen. Incidentele boekwinsten komen ten gunste van de exploitatie in het jaar van inruil/ verkoop van het vast actief.
6.5 Het beginsel van toerekening
Op basis van het zogenaamde toerekeningsbeginsel worden afschrijvingen ten laste van de exploitatie gebracht. Dit beginsel betekent dat wordt gezocht naar het juiste moment om kosten te verantwoorden in de exploitatie. In het verlengde van het stelsel van lasten en baten betekent dit dat lasten worden toegerekend aan de periode waarop die betrekking hebben. Dat heeft tot gevolg dat de hele investeringslast niet in één jaar tot uitdrukking wordt gebracht; die lasten worden gespreid over de hele periode dat de activa worden gebruikt. Via afschrijving over die jaren wordt aan dit beginsel tegemoet gekomen.
Hoewel in het BBV geen bepaling over dit beginsel is opgenomen moet het wel worden toegepast.
De kapitaallasten worden gebaseerd op de werkelijke boekwaarde per 1 januari van het boekjaar na in gebruik name van het actief.
Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven wordt rente toegerekend. Dit zijn de lasten die voortkomen uit de financiering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de regelgeving voorschriften.
In de notitie Rente 2017 van juli 2016 van de commissie BBV is ingegaan op de verwerking van de rentelasten en –baten in de begroting en jaarstukken.
In de notitie Rente 2017 is opgenomen dat de rentekosten moetenworden toegerekend met behulp van een (rente)omslag. De basis hiervoor is de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa. Het is niet toegestaan om per investering te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage.
Indien voor een investering projectfinanciering wordt afgesloten vindt toerekening van rente plaats op basis van het rentepercentage behorend bij de financiering.
Deze nota wordt aangehaald als de Nota vaste activa gemeente Heerhugowaard 2017.
Indien wet- en regelgeving of omstandigheid dit vereist zal deze nota worden beoordeeld op
toepasbaarheid en actualiteit, en eventueel worden aangepast.
Deze nota treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017.
De in de afschrijvingstabel opgenomen termijnen/ afschrijvingsmethode gelden voor nieuweinvesteringen vanaf 1 januari 2017. Voor de bestaande activa geldt de levensduur en wijze vanafschrijven zoals bepaald in eerdere activanota’s.
Bijlage 2 Relevante artikelen uit het Besluit begroting en verantwoording (BBV)
Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.
1 In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
2 Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.
Paragraaf 4.5.7. Toelichting op de balans
In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.
1 In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:
2 In de toelichting op de balans wordt het verloop van de activa, als bedoeld in het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:
Hoofdstuk V. Waardering, activeren en afschrijven
1 Alle investeringen worden geactiveerd.
2 In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.
Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:
1 Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.
2 In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.
3 In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.
1 Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
2 De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.
3 De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.
4 Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.
5 Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.
6 In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.
7 Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.
8 Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.
1 De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.
2 Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.
3 Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.
4 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.
5 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.
6 Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.
1 Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.
2 Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
3 Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.