Organisatie | Leudal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening geurhinder en veehouderij 2017 |
Citeertitel | Verordening geurhinder en veehouderij 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet geurhinder en veehouderij, art. 6
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-02-2017 | Nieuwe regeling | 14-02-2017 Gemeenteblad 2017, 25817 | Onbekend |
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Dierenverblijf: al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;
Geurgevoelig object: gebouw bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
Geurhinder: gevolgen voor het milieu door de emissie van geur;
Veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;
Omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Grootschalige recreatieterreinen: recreatieterreinen met meer dan 100 kampeerplaatsen.
Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, voor de daartoe aangewezen gebieden, uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens artikel 3 en 4. Voor de niet daartoe aangewezen gebieden is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing.
Binnen daartoe aangewezen gebieden die zijn aangeduid op de bij deze verordening behorende gebiedsvisie en kaartmateriaal is een andere waarde van toepassing dan de desbetreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende gebieden en waarden:
Voor industrieterreinen buiten de kernen en grootschalige recreatieterreinen is de waarde 10 OU/m³ van toepassing.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Leudal, 14 februari 2017.
DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEUDAL
De griffier,De voorzitter,
drs. W.A.L.M. CornelissenA.H.M. Verhoeven MPM
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Deze wet is het toetsingskader bij aanvragen om een omgevingsvergunning van veehouderijen. Een individuele veehouderij moet voldoen aan wettelijke normen voor de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object (de geurbelasting van een individuele veehouderij wordt voorgrondbelasting genoemd). De Wgv biedt de gemeente de mogelijkheid om binnen een vastgelegde bandbreedte af te wijken van de wettelijke normen. Daarmee kan de gemeente eigen geurbeleid opstellen en maatwerk leveren voor de mogelijke geurhinder als gevolg van de veehouderij.
Geurgebiedsvisie en verordening
Ruimtelijke plannen van de gemeente zijn de basis voor de gebiedsvisie. In de geurgebiedsvisie wordt op gebiedsniveau gezocht naar passende geurnormen voor de (voorgrond) geurbelasting van de veehouderijen en de daarmee samenhangende achtergrondbelasting van alle veehouderijen gezamenlijk (cumulatief). Scherpere geurnormen resulteren in een lager geuremissieplafond (maximale geuremissieruimte) van de individuele veehouderijen. De gezamenlijke maximale achtergrondbelasting van alle veehouderijen is daardoor ook lager. Omgekeerd leidt het verruimen van geurnormen tot een hoger geuremissieplafond van de individuele veehouderijen en daardoor tot een hogere gezamenlijke achtergrondbelasting. Met andere woorden, door het aanscherpen of verruimen van de geurnormen voor de voorgrondbelasting kan de achtergrondbelasting worden aangestuurd en beheerst met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de geurgebiedsvisie wordt het nut en de noodzaak van afwijkende normen beschreven. Daarmee levert de geurgebiedsvisie de onderbouwing voor de gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij waarin de afwijkende normen worden vastgelegd.
1.1. Aanleiding voor een nieuw geurbeleid veehouderijen
De gemeente Leudal heeft op 6 september 2011 de tweede (de eerste in 2007) gebiedsvisie en geurverordening Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld met geurnormen voor de (intensieve) veehouderij.
De laatste jaren zijn de maatschappelijke inzichten met betrekking tot veehouderijen en de gewenste ontwikkeling van vooral de intensieve veehouderij sterk veranderd. Oorzaken daarvan zijn onder andere het debat over megastallen, de Q-koorts en de zorgen van burgers over hun gezondheid nabij de intensieve veehouderij (waarbij geurhinder steeds vaker de concrete aanleiding vormt). Als gevolg van de Q-koorts affaire maken burgers, politiek en bestuur zich zorgen over de volksgezondheid. Geur wordt vaak gezien als een signaal, maar kan bij ernstige hinder ook stress-gerelateerde gezondheidsklachten veroorzaken.
Ook in Leudal is de laatste jaren een toename merkbaar in het aantal signalen dat gerelateerd is aan geurhinder. In het coalitieakkoord (raadsbesluit 26 april 2016) is opgenomen dat de geurkwaliteit in het buitengebied zal worden verbeterd en dat onder andere de toegestane geurnormen zal worden bezien en eventueel herzien. Daarom is besloten om het geurbeleid te actualiseren.
De nieuwe gebiedsvisie levert een voorstel op voor geurnormen dat aansluit bij de ambities van de gemeente.
Conform de wettelijke bepalingen is rekening gehouden met de huidige geursituatie en de in de toekomst mogelijk te verwachten geursituatie. Een knelpuntenanalyse geeft inzicht in de geurbelasting van veehouderijen bij andere geurnormen dan de huidige, dit in relatie met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op basis van de gebiedsvisie is een verordening opgesteld met de aangepaste geurnormen. Deze gaat vergezeld van kaartmateriaal waarop de gebieden zijn aangegeven waarbinnen een bepaalde normstelling gaat gelden.
In het coalitieakkoord (raadsbesluit 26 april 2016) is eveneens opgenomen dat de huidige situatie omtrent veehouderijen in al zijn facetten in beeld wordt gebracht. Hiertoe is een feitenonderzoek naar de Leudalse veehouderijen uitgevoerd. De belangrijkste conclusies hiervan zijn:
Op 23 juni 2016 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden voor de veehouderij sector. Op 28 september 2016 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden voor milieuactiegroepen, dorpsraden en de inwoners van Leudal. De inzichten die deze bijeenkomsten hebben opgeleverd zijn betrokken bij de totstandkoming van deze gebiedsvisie.
Op 18 oktober 2016 zijn in de commissievergadering Fysiek de diverse scenario’s voor andere geurnormen en de consequenties hiervan sonderend aan de orde geweest.
Op 29 november 2016 is de verordening geurhinder en veehouderij en deze gebiedsvisie in de commissievergadering Fysiek besproken.
De gebiedsvisie moet aan verschillende eisen voldoen die gesteld zijn door de wetgever, de provincie en de gemeente zelf. In dit hoofdstuk zijn de kaders beschreven waarbinnen de gebiedsvisie is opgesteld.
2.1.1.Wet geurhinder en veehouderij
2.1.De Wgv is op 1 januari 2007 in werking getreden. Vergunningaanvragen worden onder de Wgv beoordeeld aan de hand van de berekende geurbelasting (odour units) of vaste afstanden.
Voor veel dieren zijn geuremissiefactoren beschikbaar om de geuremissie te berekenen, bijvoorbeeld voor varkens en kippen. De berekende geurbelasting in odour units wordt getoetst aan de norm (de maximale waarde voor de geurbelasting die een bedrijf mag veroorzaken op een voor geur gevoelig object). De wet kent standaardnormen met een onderscheid tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardnormen afwijken. Hiervoor is in de wet een brandbreedte aangegeven (zie tabel 2.1).
Tabel 2.1: Wettelijke standaard geurnormen en bandbreedte voor concentratiegebieden. In de derde kolom zijn de wettelijke standaard geurnormen vermeld. De waardenin de tweede kolom geven de bandbreedte aan waarbinnen de gemeente mag afwijken.
(maximale geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom) | |||
Buiten bebouwde kom (buitengebied) (maximale geurbelasting op geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied) |
Voor meerdere diercategorieën zijn tot nu toe geen geurmetingen uitgevoerd en daarom zijn er voor die groepen géén emissiefactoren beschikbaar. Hetbetreft onder andere melkkoeien, paarden, nertsen en andere diersoorten. Voor deze diercategorieën gelden vaste afstanden. In het tabel 2.2 zijn de wettelijke standaardwaarden voor de vaste afstanden weergegeven. Op grond van artikel 6 van de Wgv mogen gemeenten van de standaardafstanden afwijken.
Tabel 2.2: In de Wgv opgenomen vaste afstanden van een veehouderij naar een geurgevoelig object.
Gebiedsvisie en andere waarden voor de geurnormen of afstanden
De geurgebiedsvisie levert de onderbouwing voor het al dan niet hanteren van andere waarden voor de geurnormen of vaste afstanden. In artikel 8 van de Wgv zijn de eisen vastgelegd die de gemeente moet betrekken bij het vaststellen van andere normen of afstanden. Deze eisen luiden als volgt.
Uit artikel 6 van de Wgv volgt expliciet dat de andere normstelling ‘bij gemeentelijke verordening’ wordt bepaald. De gemeenteraad is dus bevoegd om bij gemeentelijke verordening een andere waarde of afstand te stellen, in plaats van de wettelijke waarden en afstanden uit de artikelen 3 en 4 van de Wgv. In verschillende documenten van de rijksoverheid wordt uiteengezet, dat ter ontwikkeling of verbetering van de vitaliteit van het landelijk gebied een integrale aanpak van doelstellingen nodig is. Afstemming tussen geurregelgeving (die direct gekoppeld is aan woningbouw en bedrijfsuitbreiding) en gewenste ontwikkelingen in het ruimtelijk beleid is dan vanzelfsprekend.
Aan de basis van een verordening ligt dan ook een gemeentelijke visie op de gewenste ontwikkeling van een gebied. De gemeenteraad bepaalt de nieuwe maximaal toegestane waarden en afstanden en daarmee de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen én de geurhinder die ter plaatse van geurgevoelige objecten wordt verwacht. De nieuwe waarden en afstanden treden in de plaats van de wettelijke normstelling en worden bij vergunningverlening gehanteerd.
De gemeentelijke beslissing om een bepaald gebied een alternatief beschermingsniveau te geven kan effecten hebben op de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in nabij gelegen gemeenten. Een relatief hoog beschermingsniveau voor geurgevoelige objecten in een grensgebied vermindert immers de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen direct buiten de gemeentegrens. Om die reden is overleg voorgeschreven met de nabijgelegen gemeenten voorafgaande aan besluitvorming over de andere waarde of de andere afstand (artikel 9 van de Wgv).
Zoals gezegd kan de gemeente op grond van artikel 6 van de Wgv per gemeentelijke verordening afwijken van standaard geurnormen of afstanden uit de Wgv. In afwachting van een verordening biedt de Wgv de mogelijkheid om vergunningaanvragen van veehouderijen tijdelijk aan te houden. De gemeente moet dan op grond van artikel 7 Wgv een aanhoudingsbesluit nemen. Hiermee kan worden voorkomen dat veehouderijen ontwikkelingsmogelijkheden op ongewenste locaties gaan benutten. Tegelijk krijgt de gemeente tijd om zorgvuldig te bepalen of zij met een verordening een ander beschermingsniveau wil stellen. Zie paragraaf 2.3 over het aanhoudingsbesluit van de gemeente Leudal.
In artikel 7 van de Wgv is opgenomen dat het aanhoudingsbesluit vervalt op het moment waarop de verordening in werking treedt. Binnen één jaar moet de ontwerpverordening voor het bepalen van andere waarden en afstanden aan de gemeenteraad zijn aangeboden (aanhangig gemaakt), anders vervalt het aanhoudingsbesluit. Als de verordening nog niet in werking is getreden, maar het ontwerp aan de raad wel binnen een jaar is voorgelegd, werkt het aanhoudingsbesluit dóór tot die verordening in werking treedt (publicatie). Dat kan dus langer zijn dan een jaar.
Op 1 januari 2013 is een nieuwe wijziging van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Deze regelt dat voor de kleinere en middelgrote veehouderijen de vergunningplicht vervalt. Deze bedrijven zijn dan meldingsplichtig. Afhankelijk van de wijzigingen die de veehouder op zijn bedrijf wil doorvoeren, kan het zijn dat met de melding ook een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (de zogenoemde obm) doorlopen moet worden.
Ook bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen moeten voldoen aan de geurnormen uit de gemeentelijke verordening.
Het provinciaal beleid kent geen kaders, die van direct belang zijn voor het opstellen van een geurgebiedsvisie. Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en het beleidskader Limburgse Land- en tuinbouw Loont 2016-2019 zijn van een dermate abstract niveau dat dit niet rechtstreeks van invloed is op deze gebiedsvisie.
2.3.Gemeentelijk beleid en ambities
Het gemeentelijk beleid kent de volgende kaders die van belang zijn bij het opstellen van een geurgebiedsvisie:
De gemeente Leudal heeft met dit bestemmingsplan voorzien in één actuele bestemmingsregeling voor het gehele buitengebied van de gemeente. Dit bestemmingsplan is afgestemd op de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het gebied. Het bestemmingsplan biedt een passende regeling voor de komende periode van tien jaar. Van belang voor deze gebiedsvisie is de mogelijkheid tot maximale uitbreiding van agrarische bouwblokken naar 2,5 hectare.
In de Structuurvisie Leudal (vastgesteld d.d. 2 februari 2010) wordt ingezet op: 'Een groene parel met dynamiek, een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst'.
In deze structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
Wat betreft het beleid aangaande agrarische bedrijvigheid legt de gemeente het accent op het behouden en versterken van de bestaande agrarische bedrijvigheid binnen de gemeente Leudal in combinatie met het streven naar een goed woon- en leefklimaat.
De gemeente Leudal wijst geen landbouwontwikkelingsgebieden aan, maar faciliteert agrarische bedrijfsontwikkeling via maatwerk om de afweging te maken ten tijde van het verzoek. Daarnaast ondersteunt de gemeente initiatieven vanuit de markt met betrekking tot de verbreding van de bedrijfsvoering en/of bedrijfsbeëindiging.
Strategische Visie op Leudal 2020“Leven in Leudal”
Hierin staat o.a. vermeld dat de land- en tuinbouw van groot belang zijn en blijven voor Leudal. Er is een trend tot schaalvergroting en een grote terugloop van het aantal bedrijven. Er wordt voor de komende 10 jaar een halvering van het aantal bedrijven verwacht. In Leudal en omliggende gemeenten kan op meerdere wijzen worden ingespeeld op de ontwikkelingen door innovatie gericht op het terugdringen van de milieubelasting van niet-grondgebonden bedrijven en het ondersteunen van biologische productie. Het maatschappelijk debat buitengebied heeft een aanzet gegeven tot een dialoog over de kwaliteit van het buitengebied. Dit leidt tot een flexibel en gedragen bestemmingsplan buitengebied. Uitvoering van maatregelen en een duurzame samenwerking tussen partijen in het buitengebied vraagt om het voortzetten van de dialoog en gebiedsontwikkeling gericht op
versterken van de kwaliteiten van het buitengebied en het benutten van kansen voor agrarische, recreatieve bedrijvigheid en zorginitiatieven.
Huidig geurbeleid/aanhoudingsbesluit
De geurverordening is het toetsingskader van aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning Milieu. Op 6 september 2011 heeft de gemeente Leudal een geurverordening vastgesteld. In deze verordening zijn onderstaande individuele geurnormen voor de maximale geurbelasting op geurgevoelige objecten vastgelegd:
In de gemeente Leudal geldt een verordening geurhinder en veehouderij (zie voorgaande). De raad heeft besloten om te laten onderzoeken of er een noodzaak bestaat voor het hanteren van andere waarden en afstanden voor de geurbelasting op basis van de Wgv. Ter ondersteuning heeft de gemeenteraad op 26 april 2016 besloten om ingevolge artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij een aanhoudingsbesluit te nemen. Het aanhoudingsbesluit is op 28 april 2016 in werking getreden. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens het proces van aanpassing van de geurverordening zich ongewenste ontwikkelingen voordoen. Op grond van het aanhoudingsbesluit worden alle aanvragen omgevingsvergunning Milieu (m.b.t. het houden van dieren) tijdelijk (maximaal één jaar) aangehouden. Gedurende deze periode krijgt de gemeenteraad de mogelijkheid om een nieuwe geurverordening vast te stellen.
2.4.Toetsingskader volksgezondheid
Een toetsingskader geur voor intensieve veehouderij in relatie tot de effecten op de volksgezondheid ontbreekt. Er bestaan geen concrete normen of aan te houden afstanden die in acht genomen moeten worden bij de vergunningverlening en/of bij de ruimtelijke planning.
In het rapport van de Gezondheidsraad van november 2012 is geen advies opgenomen over aan te houden afstanden tot de intensieve veehouderij. Het rapport van de Gezondheidsraad beveelt aan om beleid op lokaal niveau op te stellen en om minimumafstanden tussen veehouderijen en woningen vast te stellen.
Tevens wordt geadviseerd dat de gemeente haar geurbeleid evalueert en zo nodig aanscherpt. Dit is op 14 juni 2013 bevestigd door het kabinetsstandpunt over gezondheid en veehouderij.
Het rapport van de Gezondheidsraad bevat wel een blootstellingnorm, maar deze kan in praktijk nog niet gemeten worden en is dus (nog) niet toepasbaar. Verschillende onderzoeksinstanties werken nu aan een systematiek om de blootstelling te bepalen. Het zal de nodige tijd vergen om de systematiek bruikbaar te maken voor de gemeentelijke praktijk.
In dit hoofdstuk worden verschillende uitgangspunten voor deze geurgebiedsvisie aan de orde gesteld.
De gebiedstypen die in Leudal worden gehanteerd zijn:
3.2.Beoordeling woon- en leefklimaat
Om een oordeel te kunnen geven over de geursituatie, is het van belang inzicht te hebben in de gehanteerde geurbeleving van de geurbelasting in deze gebiedsvisie, oftewel de dosis-effect-relatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de voorgrondbelasting, wanneer er sprake is van één veehouderijbedrijf en achtergrondbelasting, wanneer er sprake is van meerdere veehouderijen.
De gemeenteraad stelt in haar geurgebiedsvisie zelf het aanvaardbaar woon- en leefklimaat vast. De gebiedstypen hebben elk hun eigen soorten functies (wonen, werken, enzovoorts). Navolgend is ingegaan op de relatie tussen de geurbelasting en geurhinder en de uitwerking daarvan per deelgebied.
3.2.1.Relatie geurbelasting en geurhinder
Er is sprake van geurhinder als mensen worden blootgesteld aan geur en dat als hinderlijk ervaren. De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren is afhankelijk van de mate van blootstelling, maar ook bijvoorbeeld de onaangenaamheid van de geur en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat de geur veroorzaakt. Geurhinder wordt uitgedrukt als percentage. Een geurhinderpercentage van 12 % betekent dat bij een telefonisch leefbaarheid onderzoek (TLO) 12 % van de inwoners aangeven weleens (niet permanent) geurhinder van veehouderijbedrijven in de omgeving te ondervinden. Vanaf een hinderpercentage van 27 % kan sprake zijn van ernstige geurhinder (bron: bijlage 7 handreiking bij de Wgv).
In het ‘Geuronderzoek stallen intensieve veehouderij’ van PRA Odournet 2001, is de relatie vastgelegd tussen geurbelasting en hinder. Deze relatie is vastgesteld op basis van circa 2.000 telefonische enquêtes bij omwonenden van varkenshouderijen verspreid over heel Nederland. Tijdens het onderzoek is gebleken dat in gebieden met relatief weinig veehouderijen bij dezelfde geurbelasting meer geurhinder wordt ervaren dan in gebieden met relatief veel veehouderijen. In gebieden met veel intensieve veehouderij is sprake van gewenning aan agrarische geur. Verder is gebleken dat de geurbelasting van één veehouderij welke de meeste geur bij het geurgevoelige object veroorzaakt (voorgrondbelasting) meer hinder veroorzaakt dan dezelfde geurbelasting afkomstig van meerdere veehouderijen (achtergrondbelasting). Daarmee is ook de voorgrondbelasting van belang voor het bepalen van de verwachte hinder.
In de “Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij, aanvulling: Bijlagen 6 en 7” van 1 mei 2007, is in de tabellen A en B de relatie aangeven tussen de geurbelasting en de geurhinder in concentratiegebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder als gevolg van de voorgrondbelasting en de hinder als gevolg van de achtergrondbelasting.
In bijlage 7 zijn de kwaliteitscriteria voor geurhinder die het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen, gebaseerd op de GGD‐richtlijn voor geurhinder vermeld. De kwaliteit van een gebied is hierbij gekoppeld aan een percentage geurgehinderden.
De belangrijkste waarden uit de bijlage 6 en 7 van de handreiking zijn in tabel 3.1 weergegeven (percentages en normen hebben betrekking op concentratiegebieden zoals de gemeente Leudal).
Tabel 3.1: Relatie tussen het percentage geurgehinderden en voorgrond- en achtergrondbelasting voor een concentratiegebied.
In de tabel 3.1 is de relatie geurbelasting-hinder-milieukwaliteit weergegeven. Het RIVM geeft op 10 juli 2014 hierover het volgende aan op haar website: "De GGD-richtlijn ‘geurhinder’ uit 2002 wordt herzien. De huidige richtlijn is verouderd." In afwachting van actualisatie adviseert GGD GHOR Nederland per brief om de modeluitkomsten als indicatief te beschouwen en maatwerk en lokaal gerichte oplossingen in te zetten. De GGD verwacht dat binnenkort de nieuwe inzichten worden gepubliceerd op basis van een uitgebreid onderzoek naar de relatie geurbelasting en geurhinder bij veehouderijen in Oost-Brabant en Noord-Limburg. Het blijkt dat de relatie op een lager niveau ligt dan tot nu toe werd verondersteld op grond van de bijlage 6 en 7 van de handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij. Dus, bij lagere belasting (veel) meer hinder dan tot nu toe aangenomen. Het rapport van het onderzoek is overigens nog niet beschikbaar.
3.2.2.Welk hinderpercentage geurbelasting is toegestaan
Voor geur is de kans op hinder (hinderpercentage) maatgevend voor de mogelijke geuroverlast. Bij een bepaald hinderpercentage hoort een waarde voor de geurbelasting in odour units. Voor de voorgrondbelasting is deze waarde ruwweg de helft lager dan voor de achtergrondbelasting. Dit betekent bijvoorbeeld dat een voorgrondbelasting van 10 odour units bijna twee keer zoveel hinder kan veroorzaken dan een achtergrondbelasting van 10 odour units (de hinderpercentage zijn respectievelijk 20 en 12%; zie tabel 3.1).
Aanvaardbaar geurhinderniveau per gebied volgens huidige geurverordening
In tabel 3.2 is samengevat hoe hieraan vanuit de verordening 2011 inhoud is gegeven voor de gemeente Leudal.
Tabel 3.2: Overzicht met gehanteerde gebiedsindeling, maximale waarden geurbelasting met kwaliteit van het woon- en leefklimaat.
Nieuw inzicht aanvaardbaar geurhinderniveau van deze gebiedsvisie
In deze geurgebiedsvisie van de gemeente Leudal zijn de volgende maximale hinderpercentages als uitgangspunt gebruikt om te komen tot een aanvaardbaar geurhinderniveau:
Kern : 12 % gehinderden (woon- en leefklimaat redelijk goed)
Buitengebied : 20 % gehinderden (woon- en leefklimaat matig)
conform het Rijksbeleid is een maximaal hinderpercentage van 12 % voor de kernen aanvaardbaar. Dit komt overeen met de richtwaarde uit de Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR). De NeR bevat het geurbeleid voor industriële inrichtingen. Als richtwaarde voor geur wordt hier uitgegaan van maximaal 12 % gehinderden. Ondanks dat de veehouderijsector hier niet zondermeer mee is te vergelijken, is hier in overleg met deskundigen die nauw betrokken zijn geweest bij het opstellen van de Wgv, voor de bebouwde kom toch bij aangesloten. Dit komt ook vrij goed overeen met de oude omgevingscategorie I (woningen in de kern) uit de Wet Stankemissie Veehouderijen en de Brochure Veehouderij en Hinderwet waar een percentage van 11 % gehinderden bij hoort;
een maximaal hinderpercentage van 20 % is voor het buitengebied nog aanvaardbaar. Burgerwoningen en veehouderijen liggen verspreid in het buitengebied. Daardoor is er sprake van verspreid liggende bronnen en ook verspreid liggende “ontvangers”. Verder is er sprake van agrarische bedrijven die al sinds jaren in het buitengebied zijn gelegen. Er is een bepaalde acceptatie van geur ontstaan afkomstig van deze bedrijven.
De bovengrens van 20 % hinder is ontleend aan het PRA onderzoek (PRA Health Sciences is een bedrijf dat medische onderzoeken verricht) naar de dosiseffectrelatie tussen geur en hinder en de milieukwaliteitscriteria van het RIVM (zie bijlage 6 en 7 van de handreiking Wgv). De waarde van 20 % hinder komt overeen met een achtergrondbelasting van 20 odour units.
Volgens het PRA onderzoek is een hinderpercentage van 27 % maximaal aanvaardbaar. Dit komt overeen met een achtergrondbelasting van 32 odour units. De geursituatie is daarbij zeer slecht volgens de beoordeling van het RIVM. Er is daarom gekozen voor een lagere waarde, namelijk een hinderpercentage van 20 %. Volgens het RIVM ligt een hinderpercentage van 20 % op de grens van een matige geursituatie. Deze grenswaarde is voor de industrie door jurisprudentie al geaccepteerd. Daarnaast wordt het buitengebied als een dynamisch gebied gezien, waarbij verschillende functies mogelijk moeten zijn.
Voor een consequent geurbeleid in het buitengebied is het logisch om het hinderpercentage van 20 % dat hiervoor is aangehaald vanwege de achtergrondbelasting (cumulatief), ook te hanteren voor de voorgrondbelasting (individuele geurbelasting van veehouderijen). Het hiervoor aangehaalde hinderpercentage van 20 % komt overeen met een voorgrondbelasting van 10 odour units. Overwogen moet worden om deze waarde als geurnorm in een nieuwe geurverordening op te nemen. De reden hiervoor is dat in het buitengebied meer functies samenkomen (wonen, werken, recreatie, veehouderij). Voor andere functies dan de veehouderij is een geurnorm (voorgrondbelasting) van 14 odour units te hoog gelet op het bijbehorende hinderpercentage van 25 % welke overeenkomst met een tamelijk slecht woon- en leefklimaat. Een voorgrond geurbelasting van 10 odour units met een hinderpercentage van 20 % overeenkomend met een matig woon- en leefklimaat past beter bij het buitengebied vanwege de andere functies naast de veehouderij die daar ook een plek moeten hebben. Dit is in het belang van een vitaal buitengebied waar meerdere functies naast elkaar moeten kunnen bestaan, waar alternatieve functies moeten worden gevonden voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en waar (nieuwe) woonbestemmingen een redelijke bescherming tegen geur verdienen.
Opgemerkt moet worden dat het woon- en leefklimaat in het buitengebied anders is dan in de woonkernen. Er is daarbij vanuit gegaan dat hogere geurbelasting in het buitengebied acceptabel is. De functie veehouderij is dominant, de woondichtheid is gering (verspreid liggende woningen) en veehouderijen en woningen liggen in elkaars nabijheid. Woonkernen krijgen daarom een hogere bescherming tegen geurhinder dan het buitengebied. De functie wonen is daar dominant en de woondichtheid is groot. De kernrandzones vormen de geleidelijke overgang tussen de kernen en het buitengebied en hebben daarom een gemiddeld beschermingsniveau.
De geursituatie wordt bepaald op grond van (geur)verspreidingsberekeningen met V-Stacks en beoordeeld op grond van de hiervoor besproken relatie met hinder.
3.3. Gebiedsspecifieke uitgangspunten uit verordening 2011
In de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening 2011 zijn destijds gebiedsspecifieke uitgangspunten gehanteerd, die in deze gebiedsvisie weer als uitgangspunt dienen:
Rondom de kernen ligt een gemeentelijke contour die in de betreffende bestemmingsplannen is toegepast en waarbinnen ontwikkeling van de kernen moet plaatsvinden. Vanuit deze contour is op 200 meter afstand een nieuwe contour bepaald, die de zogenaamde kernrandzone aangeeft. Bij de afronding van het maatschappelijk debat in 2011 is bepaald dat kernrandzones worden ingevoerd;
Voor grootschalige recreatieterreinen is de norm voor het buitengebied van toepassing. Andere grote recreatieterreinen Recreatieoord De Leistert (inclusief Buitenhof De Leistert), Landgoed Leudal, Landgoed Lemmenhof, Boerderijcamping Bekerhof zijn bij de kern getrokken. Hiervoor geldt de norm van de betreffende kern. Dit geldt ook voor Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers COA Limburg te Baexem, De Widdonck te Heibloem en Woonzorgcentrum St. Charles te Heythuysen. Ook deze instellingen zijn bij de dichtst bijgelegen kern getrokken.
Voor deze evaluatie en gebiedsvisie is gebruik gemaakt van het actuele vergunningenbestand van juli 2016. Hiermee zijn de eerste berekeningen uitgevoerd ten behoeve van deze gebiedsvisie. Het vergunningenbestand 2007 en 2011 is gebruikt voor de geschetste ontwikkeling in de periode van 2007 tot heden in beeld te brengen. Dit is feitelijk een herberekening van de geursituatie van destijds. Het vergunningenbestand 2016 is niet aangepast aan de stoppende bedrijven (Actieplan ammoniak en veehouderij). Dit wil zeggen dat de veehouderijen waarvan bekend is dat zij op korte termijn de bedrijfsvoering beëindigen niet uit het bestand zijn verwijderd (worst-case).
De reden hiervoor is dat deze veehouderijen verkocht kunnen worden aan andere ondernemers en alsnog een doorontwikkeling kunnen ondergaan.
De verzamelde gegevens zijn ingevoerd in het rekenbestand (databases) voor de bronnen (veehouderijen). Voor de parameters van de bronnen zijn onderstaande defaultwaarden ingevoerd:
Alle berekeningen zijn uitgevoerd met het verspreidingsmodel V‐stacks gebied, versie 2010.
Voor de analyse is in de rekenmodellen de gecumuleerde belasting, oftewel de achtergrondbelasting, op de geurgevoelige objecten per gebied bepaald. Op de geurgevoelige objecten is daarnaast een geurnorm van toepassing welke bepalend is voor de mogelijkheden van de bedrijven om door te groeien.
De verzamelde gegevens zijn ingevoerd in het rekenbestand (databases) voor de receptoren (geurgevoelige objecten). Het rekenbestand van de receptoren is als volgt samengesteld en gebruikt:
een deel van de geurgevoelige objecten is in eerste instantie uit het rekenbestand verwijderd. Het betreft een groot deel van de objecten binnen de bebouwde kom. Daarvoor in de plaats zijn op representatieve locaties op de rand van deze clusters (bijv. bebouwde kom) een beperkt aantal receptoren opgenomen. Omdat het representatieve punten betreft aan de rand van de bebouwingsclusters zijn deze primair beperkend voor de mogelijkheden van een veehouderij. Het weglaten van de gevoelige objecten binnen de rand van de bebouwingsclusters heeft daarom geen gevolgen voor de nauwkeurigheid van de berekeningen. Het voordeel is dat de rekentijd aanzienlijk wordt verkort, omdat het programma V-Stacks-gebied niet alle relaties tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten hoeft door te rekenen (de niet relevante zijn dus weggelaten).
3.6.Scenario’s en doorgroeimogelijkheden veehouderijen
Voor de bepaling van het nut en de noodzaak voor het aanpassen van de geurnormen zijn ontwikkelscenario’s berekend, waarbij rekening is gehouden met de doorgroeimogelijkheid van de veehouderijbedrijven. Hiermee komen potentiële knelpunten in beeld. De volgende uitgangspunten met betrekking tot de doorgroeimogelijkheden zijn toegepast:
Bedrijven die in hoofdzaak melkrundvee hebben met tevens een intensieve tak, groeien niet door, tenzij ze reeds meer dan 10.000 odour units aan geur uitstoten. Dit omdat ze zich zullen richten op de hoofdtak melkvee. Het is niet waarschijnlijk dat ze de intensieve tak verder zullen ontwikkelen (te klein in omvang);
Bij de scenario’s is ervan uitgegaan dat de overige intensieve veehouderijbedrijven in het buitengebied doorgroeien tot maximaal 50.000 odour units per ha aan bouwblokoppervlakte voor de maximale geuremissie. Het aantal van maximaal 50.000 odour units per ha is gebaseerd op een ervaringsfeit dat bij de berekeningen uit is gegaan van een maximale geuremissie van 125.000 odour units voor een bouwblok van 2,5 ha. Deze maximale groei wordt alleen gerealiseerd voor zover de geurnormen dit toelaten.
Daarnaast bestaat vanuit het bestemmingsplan Buitengebied de mogelijkheid tot maximale uitbreiding van agrarische bouwblokken tot 2,5 hectare. Deze mogelijkheid is ook doorgerekend met het bovengenoemde aantal van maximaal 50.000 odour units per ha.
3.7.Vaste afstanden en geurnormen voor kernen
Evenals in de vorige geurverordening uit 2007 en 2011 wordt met betrekking tot de vaste afstanden van een veehouderij naar een geurgevoelig object aangesloten bij de wettelijke afstanden uit de Wgv.
De aanleiding voor aanpassing van deze gebiedsvisie (zie 1.1) is niet van toepassing op deze vaste afstanden.
In de vorige geurverordening is voor sommige kernen in Leudal een, van de Wgv afwijkende, hogere norm vastgesteld. De reden hiervoor was destijds dat woningbouw binnen de kerncontour belemmerd zou worden door de wettelijke norm van 3 odour units. Inmiddels is gebleken dat deze belemmering zich niet voordoet en daarom wordt, ook gezien eenzelfde uniforme beschermingsniveau voor alle kernen, voor alle kernen de wettelijke norm van 3 odour units gehanteerd.
3.8. Afstemming met buurgemeenten
Andere geurnormen kunnen gevolgen hebben voor de buurgemeenten. In het grensgebied gaan mogelijk andere normen gelden bij de vergunningverlening aan veehouderijen. Dit heeft tot gevolg dat er meer of minder ontwikkelingsruimte is voor de veehouderijen. Daarom wordt afstemming met de buurgemeenten door Wgv voorgeschreven. De gemeente Leudal heeft inhoud gegeven aan deze afstemmingsplicht door de buurgemeenten schriftelijk te informeren over de mogelijke veranderingen in de geurnormen. Hierbij is voorafgaande aan de vaststelling van de gebiedsvisie gevraagd om een reactie met betrekking tot consequenties voor hun grondgebied.
De definitieve gebiedsvisie en Verordening geurhinder en veehouderij is na vaststelling naar de buurgemeenten gestuurd.
4. EVALUATIE GEURSITUATIE 2007-2016
Vanuit het coalitieakkoord is gevraagd de Verordening geurhinder en veehouderij te bezien en eventueel te herzien. De evaluatie is uitgevoerd als onderdeel van onderhavige gebiedsvisie. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies samengevat.
4.1. Ontwikkelingen geuremissies veehouderijen.
De geuremissies van alle veehouderijen samen veroorzaken de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting bepaalt voor een groot deel het woon- en leefklimaat. In 2007 werd een toename van de geuremissies van de veehouderijen verwacht. Daarbij werd rekening gehouden met een groeiscenario voor agrarische bedrijven van 25 %. Uitgangspunt was destijds dat de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en groeimogelijkheden van veehouderijen veilig gesteld zouden moeten worden en slechts in geringe omvang zouden worden beperkt.
Uit de evaluatie blijkt dat de verwachte groei van de (intensieve) veehouderijen is uitgebleven. Het tegenovergesteld is gebeurd, de geuremissie is afgenomen. In 2007 bedroeg de totale geuremissie van alle (intensieve) veehouderijen in de gemeente Leudal 4,9 miljoen odour units. In de periode tot juli 2016 was deze met ruim 0,7 miljoen odour units afgenomen tot een omvang van 4,2 miljoen odour units. Dit komt neer op een afname van 15 % gedurende de periode 2007 tot juli 2016.
4.2. Achtergrondbelasting en woon- en leefklimaat.
Uit de vergelijking van de achtergrondbelasting 2007 – juli 2016 blijkt dat het woon- leefklimaat in de meeste gebieden (kernen, kernrandzones, buitengebied) is verbeterd of op hetzelfde peil is gebleven. Alleen in de kern Ell, Heibloem, Haler en Kelpen-Oler is de achtergrondbelasting in lichte mate toegenomen.
In 2016 is de gemiddelde achtergrondbelasting in de gebieden de volgende:
In 2007, 2011 en in 2016 wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde waarden voor de maximale achtergrondbelasting uit de gebiedsvisie 2011 (zie tabel 3.2 uit paragraaf 3.2.2).
Knelpunten woon- en leefklimaat
Een knelpunt ontstaat als de achtergrondbelasting hoger is dan de maximale waarde die geldt voor het gebied waarin het geurgevoelige object (bijvoorbeeld een woning) zich bevindt. In de kernen is sprake van een toename van het aantal knelpunten ten opzichte van 2007 met 4 stuks. Er zijn in 2016 alleen nog knelpunten in de kern Ell en Baexem. In de kernrandzones is het aantal knelpunten toegenomen met 3 stuks ten opzichte van 2007. In 2016 zijn er in het buitengebied 8 knelpunten minder dan in 2007.
4.3. Knelpuntenanalyse opvullen ruimte op bouwblok tot maximaal 50.000 odour units/ha
In de huidige situatie heeft een aantal veehouderijen nog ontwikkelruimte binnen hun bestaand bouwblok. Om na te gaan welke knelpunten met geur kunnen optreden zijn de ontwikkelscenario’s doorgerekend onder de aanname dat de veehouderijen het beschikbare bouwblok geheel opvullen tot maximaal 50.000 odour units/ha. Het blijkt dat veel bedrijven nog onbenutte ruimte hebben om in de toekomst uit te breiden. Wanneer de veehouderijen de ruimte binnen het bouwblok opvullen dan kan de geuremissie en de geurbelasting in de toekomst nog toenemen. Daarnaast bestaat, zoals eerder vermelde bij 3.6, vanuit het bestemmingsplan Buitengebied de mogelijkheid tot maximale uitbreiding van agrarische bouwblokken tot 2,5 hectare.
De geuremissie van de veehouderijen is de afgelopen jaren afgenomen. Door de afname van de geuremissie is in de meeste gebieden sprake van een verbetering van het leefklimaat. Ook het aantal knelpunten is in 2016 ten opzichte van 2007 afgenomen.
Samenvattend kan worden gesteld dat zich vrijwel geen negatieve effecten hebben voorgedaan (onvoorziene en ongewenste toename van de geuremissie) sinds de vaststelling van de geurverordening in 2007 en 2011.
Ondanks het feit dat de geuremissies de afgelopen jaren uit de verordening 2011 en het woon- en leefklimaat op veel plaatsen is verbeterd, bieden de geurnormen in combinatie met de aanwezige ontwikkelingsruimte op de bouwblokken nog veel mogelijkheden tot groei van de geuremissies welke tot een wezenlijke verslechtering van het woon- en leefklimaat kan leiden als de beschikbare ruimte ook wordt benut.
5. KNELPUNTENANA;LYSE ONTWIKKELSCENARIO'S
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de ontwikkelscenario’s met andere geurnormen opgenomen. Deze zijn uitgevoerd met oog op de toekomst om mogelijke knelpunten in beeld te krijgen. Dit zijn de mogelijke knelpunten in de achtergrondbelasting die kunnen gaan ontstaan bij ontwikkeling van de veehouderijen volgens de gekozen uitgangspunten. Bij de ontwikkelingsvarianten wordt onderscheid gemaakt in:
De hierna gebruikte ontwikkelscenario’s worden vergeleken met de huidige situatie. Deze vormt de referentie voor de ontwikkelscenario’s en betreft de actuele vergunningssituatie van juli 2016. In deze huidige situatie zijn 33 receptoren overbelast. Volgens de uitgangspunten (zie 3.2) is sprake van overbelasting als de volgende waarden voor de achtergrondbelasting worden overschreden:
Kern : 10 odour units (dan maximaal 12 % gehinderden en woon- en leefklimaat redelijk goed)
Buitengebied : 20 odour units (dan maximaal 20 % gehinderden en woon- en leefklimaat matig)
De geuremissies van de veehouderijen in de huidige situatie staan in onderstaande tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1 Aantallen veehouderijen en bijbehorende geuremissie
Bedrijven die een bedrijfsontwikkelingsplan hebben ingediend | ||
Bedrijven zonder odeur units (bijvoorbeeld paarden en melkveebedrijven) | ||
Zoals bepaald in de uitgangspunten kan de ontwikkeling alleen plaatsvinden bij de intensieve veehouderijen (79).
5.1. Huidige geursituatie (scenario S0)
In tabel 6.2 is het aantal bedrijven weergegeven dat als gevolg van de huidige geurnormen (geurverordening 2011) nog kan groeien. Daarnaast is ook aangegeven het aantal overbelaste receptoren.
Tabel 6.2. Resultaten ontwikkelscenario 0
In ontwikkelscenario 1 wordt op basis van de volgende voorgrondnormen de maximale toename in geurbelasting berekend:
Tabel 6.3. Resultaten ontwikkelscenario 1
In ontwikkelscenario 2 wordt op basis van de volgende voorgrondnormen de maximale toename in geurbelasting berekend:
Tabel 6.4. Resultaten ontwikkelscenario 2
Ontwikkelscenario 3 houdt rekening met de maximale benutting van het bouwblok van 2,5 ha. In ontwikkelscenario 3 wordt op basis van de volgende voorgrondnormen de maximale toename in geurbelasting berekend:
Tabel 6.5. Resultaten ontwikkelscenario 3
Ontwikkelscenario 4 houdt rekening met de maximale benutting van het bouwblok van 2,5 ha. In ontwikkelscenario 4 wordt op basis van de volgende voorgrondnormen de maximale toename in geurbelasting berekend:
Tabel 6.5. Resultaten ontwikkelscenario 4
5.6. Ontwikkelscenario 5 (S5) vergeleken met de huidige geursituatie
Ontwikkelscenario 5 houdt rekening met de maximale benutting van het bouwblok van 2,5 ha. In ontwikkelscenario 5 wordt op basis van de volgende voorgrondnormen de maximale toename in geurbelasting berekend:
Tabel 6.5. Resultaten ontwikkelscenario 5
6. SAMENVATTENDE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
In hoofdstuk 5 zijn de gevolgen voor een drietal geurscenario’s bepaald. Deze geurscenario’s zijn daarbij doorgerekend naar de maximale benutting van de bestaande bouwblokken en als extra variant de uitbreiding naar 2,5 ha (mogelijk volgens het bestemmingsplan Buitengebied). De onderzochte geurscenario’s zijn:
S0 : 3-6 (kern), 8 (kernrandzone) en 14 (buitengebied en industrieterrein)
S1 : 3 (kern), 6 (kernrandzone) en 12 (buitengebied en industrieterrein)
S2 : 3 (kern), 6 (kernrandzone) en 10 (buitengebied en industrieterrein)
Uit hoofdstuk 5 blijkt het volgende:
ondanks het feit dat de geuremissies de afgelopen jaren zijn afgenomen en het woon- en leefklimaat op veel plaatsen is verbeterd, bieden geurnormen uit de geurverordening 2011 in combinatie met de aanwezige ontwikkelingsruimte op de bouwblokken nog zoveel mogelijkheden tot groei van de geuremissies dat de benutting daarvan kan leiden tot een wezenlijke verslechtering van het woon- en leefklimaat.
in vergelijking met de huidige situatie kan de geuremissie van de veehouderijen als gevolg van het opvullen van het bouwblok het meest toenemen onder ontwikkelscenario 0 (hoogste waarde voor de maximale emissie van veehouderijen). Dit scenario hanteert de meest soepele geurnormering. Dit biedt het minste waarborg voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van alle ontwikkelscenario’s. Dit geldt voor zowel de woningen binnen de kernen als ook voor woningen in het buitengebied;
in vergelijking met de huidige situatie kan de geuremissie van de veehouderijen als gevolg van het opvullen van het bouwblok het minst toenemen onder ontwikkelscenario 2 (laagste waarde voor de maximale emissie van veehouderijen). Dit scenario hanteert de meest strenge geurnormering. Dit biedt het meeste waarborg voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van alle ontwikkelscenario’s. Dit geldt voor zowel de woningen binnen de kernen als ook voor woningen in het buitengebied;
Geconcludeerd wordt dat met scenario 2 de beste balans wordt gevonden tussen het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het bieden van de juiste mate van ontwikkelruimte voor de veehouderijen.
Met deze strengere normen is de kans op vestiging van ondernemers buiten Leudal, die op zoek zijn naar ruimte in de vorm van soepele normen, lager.
Bovendien is de voorgestelde aanscherping van normen in overeenstemming met het advies van de Gezondheidsraad. Deze adviseert de gemeente namelijk om haar geurbeleid te evalueren en zo nodig aan te scherpen. Dit advies van de Gezondheidsraad is op 14 juni 2013 bevestigd door het kabinetsstandpunt over gezondheid en veehouderij.
De Wgv biedt mogelijkheden om veel problemen met geurhinder te voorkomen, maar heeft ook beperkingen:
Voorgesteld wordt met betrekking tot de gebiedstypen de volgende maximale belastingen, percentages geurgehinderden en aanvaard woon- en leefklimaat, zoals vermeld in tabel 6.1, in Leudal als beleidsuitgangspunt vast te stellen. In deze tabel is aangegeven hoe hoog de voor- en achtergrondbelasting maximaal mag bedragen, waarbij voor het betreffende gebied nog sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze waarden de uiterste grenzen aangeven voor wat betreft de voor- en de achtergrondbelasting.
Feitelijk is het woon- en leefklimaat van de meeste geurgevoelige objecten beter dan hier aangegeven. Anderzijds zullen er ook situaties voorkomen waar de geurbelasting (voor- en/of achtergrondbelasting) reeds hoger is dan hier aangegeven.
Tabel 6.1: Overzicht met gehanteerde gebiedsindeling, maximale waarden geurbelasting met kwaliteit van het woon- en leefklimaat.