Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning Winterswijk 2017 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Winterswijk 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Besluit maatschappelijke ondersteuning Winterswijk 2017
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-07-2017 | 01-06-2017 | 01-01-2018 | art. 21 | 29-06-2017 | 136503 |
04-02-2017 | 01-01-2017 | 25-07-2017 | Nieuwe regeling | 26-01-2017 | 126374 |
De raad van de gemeente Winterswijk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk van 20 december 2016, nr. 126374;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde enzevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierdelid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
In deze verordening wordt verstaan onder:
voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
bijdrage in de kosten:bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
persoonlijk plan:plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
Hoofdstuk 2: Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 2. Reikwijdte verordening
Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van Beschermd Wonen of (maatschappelijke) Opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem. Het college draagt zo nodig zorg voor een zorgvuldige overdracht.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 4. Cliëntondersteuning
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
In afwijking van de voorgaande leden kan van het maken en verstrekken van een verslag worden afgezien als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. Aan artikel 2.3.2., achtste lid, van de wet wordt alsdan uitvoering gegeven door de uitkomsten van het onderzoek weer te geven in de op de aanvraag te nemen beschikking.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of e soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening
Artikel 11. Criteria voor maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 12. Voorwaarden en weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.
Artikel 14. Persoonsgebonden budget
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid EN/OF het vereiste opleidingsniveau EN/OF er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.
Artikel 16. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015
Op grond van artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
Als het college de beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing: – deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en de kosten van de verstrekte woningaanpassing, volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen, dit onder aftrek van eventueel betaalde eigen bijdrage.
Artikel 17. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten
Artikel 19. Bijdrage in de kosten
De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Maatregel tegemoetkoming eenverdienerhuishoudens met een chronisch zieke partner(kamerbrief 5 oktober 2016. Deze bedragen:
voor een éénpersoonshuishouden, pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt, € 17,50 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.632,– per jaar, het bedrag van € 17,50 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,50% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 22.632,–
voor een éénpersoonshuishouden pensioengerechtigde leeftijd wel bereikt € 17,50 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 17.033,– per jaar, het bedrag van € 17,50 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,50 % van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 17.033,–;
voor een meerpersoonshuishouden waarvan een van beiden pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of beiden pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt € 0,00 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 35.000,– per jaar, het bedrag van € 0,00 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,50% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 35.000,–;
voor een meerpersoonshuishouden, pensioengerechtigde leeftijd wel bereikt € 17,50 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 23.525,– per jaar, het bedrag van € 17,50 per vier weken wordt verhoogd met een dertiende deel van 12,50% van het verschil tussen zijn jaarinkomen en € 23.525,–.
In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door CAK (Centraal administratief kantoor) vastgesteld en geïnd.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
Artikel 22. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten
Artikel 24. Tegemoetkoming meerkosten of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 27. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Winterswijk 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk in de openbare vergadering van 26 januari 2017,
De voorzitter,
De griffier,
NB Deze toelichting is als bijlage toegevoegd. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het raadsbesluit c.q. de verordening. Het betreft hier een toelichting die is opgesteld ter ondersteuning van het voorstel aan de raad om het besluit te nemen.
Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Winterswijk. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt.
Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van Beschermd Wonen en Opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als ‘centrumgemeente’ voor Beschermd Wonen en Opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Doetinchem de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om Beschermd Wonen en Opvang namens de gemeente Winterswijk af te handelen.
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt.
Zaken die aan bod moeten komen tijdens het gesprek:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 2.3.2, achtste en negende lid, van de wet luidt als volgt:
In artikel 8 wordt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aangeduid als het verslag van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek. Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32–33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede ‘Binnen 10 werkdagen na het gesprek’. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.
Het vierde lid slaat een brug tussen de melding en de aanvraag. Het zorgt ervoor dat de cliënt vrijwel drempelvrij doorstroomt van de onderzoeksfase naar de aanvraagfase en voorkomt onnodige handelingen en juridisering. Om die zelfde reden geeft het vijfde lid de mogelijkheid om af te zien van het maken en verstrekken van een verslag als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. De uitkomsten van het onderzoek moeten dan worden weergegeven in de te nemen beschikking. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan de bedoeling van de wet, namelijk dat met de cliënt wordt gecommuniceerd over de uitkomsten van het onderzoek, alvorens hij een aanvraag indient. De wet geeft die ruimte ook, nu daarin wel als harde eis wordt gesteld dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, maar niet dat dan ook al de schriftelijke weergave van het onderzoek moet zijn verstrekt.
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor Beschermd Wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Beschermd Wonen is – net als opvang – in principe landelijk toegankelijk. Een cliënt met een indicatie voor Beschermd Wonen (of een aanvraag die daartoe strekt) heeft net als elke Nederlander een vrije keuze om een woongemeente te kiezen. Zie ook artikel 1.2.1, eerste lid onder b van de wet (zie onder c voor opvang). De Wmo 2015 kent het begrip centrumgemeente niet. Daarom is intergemeentelijke samenwerking noodzakelijk.
De middelen voor Beschermd Wonen (en ook van opvang) worden vanaf 1 januari 2020 verdeeld over alle gemeenten volgens een nieuw objectief verdeelmodel Beschermd Wonen (al dan niet geïntegreerd met opvang). Tot die tijd is er sprake van een overgangsfase en vindt de uitkering nog plaats aan de hiervoor bedoelde 43 ‘centrumgemeenten’. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als zogeheten centrumgemeenten.
Er is met het vierde lid van artikel 14 voor gekozen om het vaststellen van nadere regels te delegeren aan het college. Gesteld kan worden dat de regels van het vierde lid een detailuitwerking betreffen van het bepaalde in het derde lid, onder b en c. Gezien deze aard van de regels – en het verdere wettelijke kader – lenen deze zich ogenschijnlijk in beginsel voor delegatie. Wel betreft het [nu,in tegenstelling tot voorheen,] enkel de nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van pgb’s; een detailuitwerking in aanvulling op het in de raadsverordening (derde lid) gestelde kader met de ‘essentialia’.
Ondanks dat het derde en vijfde lid grondig gewijzigd zijn betreft het hier louter redactionele verbeteringen. Hierdoor komt de (al bestaande) strekking van de bepalingen duidelijker naar voren.
In de verordening moeten in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Dat wordt onder meer gedaan in artikel 16. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is het nieuwe eerste lid toegevoegd, dat een ‘informatieplicht’ voor het college omvat.
Artikel 17 betreft een nieuw artikel. Hiermee wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
Artikel 18 vervangt het oude artikel. Het onderwerp van het onderzoek is daarbij echter verbreed. Naast met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, ook te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder. Hieraan staat behoefte omdat bij twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet onvoldoende houvast biedt. Op grond hiervan moet het college periodiek (ook) onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen.
Naar aanleiding van de uitspraken van 18 mei 2016 van de CRvB is besloten de regeling van zowel de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s, als die voor algemene voorzieningen, voortaan volledig in de raadsverordening neer te leggen. Het oude artikel is daarbij vervangen door een tweetal artikelen. Artikel 19 ziet nu enkel nog op de bijdrage voor algemene voorzieningen en op de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s.
In de verordening moet bepaald worden welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. In artikel 20 wordt – net als voorheen – in het eerste lid de hoofdregel vastgelegd. Detailafspraken kunnen daarnaast desgewenst vormgegeven worden via de contracten en afspraken met aanbieders. [Daarom is het tweede lid (oud) – dat een grondslag voor nadere regels bevatte – komen te vervallen.] Aan deze hoofdregel is een extra eis toegevoegd, namelijk dat aanbieders erop toe moeten te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken (zo die er zijn).
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders derden laten verrichten. Voor de gevallen waarin dit gebeurt moeten in de verordening regels gesteld worden, ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Dit alles gebeurt in artikel 21. Aan het eerste lid is nu een extra (verplicht) aandachtspunt opgenomen: het college moet – in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten – nu óók rekening houden met de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst.
In de verordening moet bepaald worden op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval óók voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht. Dat is nu geregeld (eerste lid, een meldingsstelsel). Ten aanzien hiervan kan het college op grond van het derde lid (nieuw) nadere regels stellen. Gedacht kan worden aan: de wijze van melding (formulier of niet), de periode waarbinnen melding gedaan moet worden, welke gegevens overgelegd moeten worden (als er niet met een formulier gewerkt wordt), wanneer de jaarlijkse blijk van waardering wordt uitgereikt. Uitwerking van dergelijke regels van proceduretechnische en administratieve aard – zeker gezien het gegeven kader – leent zich in beginsel uitstekend voor delegatie aan het college.
De tegemoetkoming wordt gebruikt als titel om de bestaande financiële tegemoetkomingen voor zaken als de verhuiskostenvergoeding en de taxikostenvergoeding te kunnen handhaven. De maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 alleen in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt. De tegemoetkoming (een subsidie waarvoor wel een beschikking moet worden afgegeven) kan een alternatief voor de maatwerkvoorziening of een pgb zijn. Als de cliënt instemt met de tegemoetkoming krijgt hij een vast bedrag op zijn rekening, aangezien het trekkingsrecht alleen van toepassing is bij een maatwerkvoorziening. Een tegemoetkoming kan daarom aanlokkelijk zijn voor de cliënt, maar ook voor de gemeente omdat het bedrag in bepaalde gevallen lager zal zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening of pgb.
In dit artikel wordt bepaald om welke voorzieningen het gaat en worden de bedragen per voorziening vastgesteld. De bedragen kunnen jaarlijks worden geïndexeerd. Deze zijn ook opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.