Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rijssen-Holten

Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRijssen-Holten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingOnderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2010
CiteertitelOnderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op primair onderwijs, art 102
  2. Wet op de expertisecentra, art 100
  3. Wet op het voortgezet onderwijs, art 76m
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-12-2009Onbekend

10-12-2010

Rijssens Nieuwsblad, 22-12-2009

2009-86

Tekst van de regeling

Intitulé

Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2010

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing Gedeputeerde Staten: de beslissing van Gedeputeerde Staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, lid 2 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, lid 2 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, lid 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 4.

      verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5.

      terrein voor zover nodig voor het realiseren van een onder a, sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

    • 6.

      inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 7.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 8.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten, zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten, zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout, bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

(vervallen)

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Bij het toekennen van de in artikel 2 genoemde voorzieningen wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding uitgegaan van bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval. De vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 2.

    Voor de voorzieningen genoemd in bijlage IV, deel A, gelden de daar genoemde normbedragen als taakstellend maximum.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1. Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college.

  • 2.

    Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in lid 1 neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in lid 1 vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 6 tot en met 8, en artikel 2, onder d, e en f;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit:

      • 1.

        nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

      • 2.

        onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of

      • 3.

        herstel van een constructiefout;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening.

  • 3.

    Bij het ontbreken van gegevens als bedoeld in lid 1 of lid 2, welke gegevens nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager.

    Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen binnen een door het college te stellen redelijke termijn. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt binnen de gestelde termijn, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4.

    Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen 1 week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen 3 dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2. Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum van het overleg als bedoeld in lid 1 schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in lid 1 kunnen vóór de in lid 2 bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Indien een bevoegd gezag of het college advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan maakt het dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in lid 1. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in lid 4.

  • 7.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

  • 8.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9.

    Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen 2 weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in lid 4.

Paragraaf 2.3. Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, lid 1 toereikend zijn.

  • 2.

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het geraamde bedrag, gemoeid met de uitvoering van de voorziening;

    • b.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1.

    Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, lid 1 niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2.

    Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen 2 weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen 4 weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle nodige informatie verstrekt en worden afspraken gemaakt over de uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    De aanvrager geeft aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3.

    Het college legt de afspraken schriftelijk vast en brengt ze ter kennis van de aanvrager.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, lid 4 neemt het college, nadat overeenstemming over de uitvoering is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Indien in het overleg geen overeenstemming over de uitvoering is bereikt, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de overeenstemming over de uitvoering is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager, met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen ter instemming in bij het college.

  • 2.

    Binnen 8 weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan deze termijn met 4 weken verlengen. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3.

    Bij de beslissing als bedoeld in lid 2 stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is, gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5.

    Nadat het college met het bouwplan en de begroting heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, lid 2 aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen 2 weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, lid 2 of artikel 16, lid 5, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen, voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten. Een afschrift hiervan zendt de aanvrager aan het college.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in lid 1 veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn als bedoeld in lid 1 bij het college heeft ingediend.

  • 3.

    Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in lid 1 wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1. Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting, die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, lid 1. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 6 tot en met 8, en artikel 2, onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering.

  • 2.

    Indien een of meer gegevens als bedoeld in lid 1 ontbreken, welke gegevens nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag, deelt het college dit binnen 2 weken schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen 2 weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2. Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag of binnen 8 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen 2 weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2.

    Indien een beschikking niet binnen 8 weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is.

    Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2.

    De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3.

    Het college vermeldt het geraamde bedrag dat is gemoeid met de uitvoering van de voorziening. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen 4 maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, lid 1, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn genoemd in artikel 16 lid 2 eerste volzin een termijn van 4 weken geldt.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging vervalt, indien niet voor de in artikel 22, lid 3 bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager uiterlijk 4 weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3.

    Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4. Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 t/m 28  

(vervallen)

Hoofdstuk 5. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1. Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal m² brutovloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in m² brutovloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste een aantal m² brutovloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan m² brutovloeroppervlakte, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan m² brutovloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 klokuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen, genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in lid 1 is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit een oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in lid 3 opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien het college voornemens is over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen 4 weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11 doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19 voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen 1 week na het overleg als bedoeld in het vorige lid doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de leden 2 en 4 bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2. Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30;

  • b.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na afloop van het overleg als bedoeld in lid 1 doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3. Verhuur

Artikel 36 Meldingsplicht; voorwaarden

  • 1.

    Het bevoegd gezag doet van een afgesloten huurovereenkomst schriftelijk mededeling aan het college. De mededeling bevat een aanduiding van de huurder en de bestemming van de verhuurde ruimte. Indien het college binnen 8 weken na ontvangst van de mededeling niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt de huurovereenkomst geacht te zijn goedgekeurd.

  • 2.

    Het college kan financiële voorwaarden verbinden aan de toestemming tot verhuur.

  • 3.

    Het bevoegd gezag gaat niet over tot verhuur indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit wet- of regelgeving;

    • b.

      blijkens mededeling van het college de betreffende ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

Hoofdstuk 6. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in lid 1, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7. Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Het bevoegd gezag of de directie van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt tijdig voor aanvang van elk schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte.

  • 2.

    De jaarlijkse opgave als bedoeld in lid 1 wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3.

    Het college stelt voor aanvang van elk schooljaar op basis van de ingediende opgaven de inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het college neemt bij de vaststelling van de inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, neemt het college dit aantal klokuren slechts op in het rooster voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5.

    Na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen of directies een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, lid 4.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 40 Hardheidsclausule

Het college kan bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang van een goede onderwijshuisvesting, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 41 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Bijlagen

De bij deze verordening behorende bijlagen zijn conform de bijlagen van de "Modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs" van de VNG, met inachtneming van de daarover met de schoolbesturen gemaakte en geaccordeerde afspraken.

Artikel 43 Overgangsrecht

  • 1.

    Voor de basisscholen die nog niet zijn aangepast aan onderwijskundige vernieuwingen blijven wat betreft de voorziening aanpassing aan onderwijskundige vernieuwingen de bepalingen en normbedragen van de "Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2005" gelden, alsmede de daarover met de bevoegde gezagsorganen gemaakte afspraken.

    Voor het recht op uitbreiding van de betreffende scholen geldt als uitgangspunt niet de werkelijke brutovloeroppervlakte, maar de brutovloeroppervlakte zoals die zou zijn na realisatie van de aanpassing aan onderwijskundige vernieuwingen.

  • 2.

    De bepalingen en normbedragen van deze verordening zijn van toepassing op de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding van een gebouw, die op grond van de "Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2005" op een programma zijn of worden geplaatst maar die nog niet zijn gerealiseerd.

Artikel 44 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: “Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2010”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 3.

    De "Onderwijshuisvestingsverordening gemeente Rijssen-Holten 2005" wordt ingetrokken.

besluit genomen in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rijssen-Holten op: 10 december 2009

drs. H.A.J. van de Vliert, P. van Veen,

griffier, voorzitter