Organisatie | Aalsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aalsmeer 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aalsmeer 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Bekendgemaakt in de Nieuwe Meerbode op 9 april 2015.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-04-2015 | 18-09-2020 | Nieuwe regeling | 17-03-2015 Onbekend | Z-2015/013731 |
Burgemeester en wethouders van Aalsmeer
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid en 1.66, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid en 2.24, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aalsmeer 2015 vast te stellen.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) gestelde regelgeving. De in deze beleidsregels vermelde begrippen hebben de betekenis die de Wko daaraan toekent (zie artikel 1.1 Wko).
In het afwegingsoverzicht 1 dat als bijlage aan deze beleidsregels is toegevoegd worden voor de prioritering en de hoogte van de herstellende sanctie per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling hiervan.
Artikel 5 Verwijdering registratie
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de te registreren voorzieningen (kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het register kinderopvang dan wel peuterspeelzaalwerk.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 maart 2015.
De secretaris,
mr. F.L. Romkema
De burgemeester,
drs. J. Vonk-Vedder
De kwaliteitseisen waaraan de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal moet voldoen, worden geregeld in de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: het besluit), de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: de Regeling), de Beleidsregels werkwijze toezichthouder 2013 en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. De‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aalsmeer 2015’ en het afwegingsoverzicht (bijlage 1) geven hieraan verder vorm.
In de Wko, het Besluit en de Regeling staan de basisvoorwaarden waaraan kinderopvang en peuterspeelzaalwerk moeten voldoen. Ook het toezicht is in deze wet-en regelgeving geregeld. Toezicht gebeurt door middel van een inspectie door een toezichthouder van de GGD Amsterdam op basis van een toetsingskader. Naast eisen op basis van de Wko zijn er ook eisen vanuit andere wetgeving zoals bijvoorbeeld brandveiligheid en het Bouwbesluit. Deze liggen niet vast in de Wko; ook toezicht en handhaving hierop vallen niet onder de Wko. In deze beleidsregels wordt alleen toezicht met betrekking tot de Wko beschreven2.
In de ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aalsmeer 2015’ is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid. Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot handhaven.
Het handhavingtraject begint in beginsel na de ontvangst van het inspectierapport van de toezichthouder door het college. De toezichthouder geeft in het inspectierapport een handhavingadvies aan het college. In het inspectierapport beschrijft de toezichthouder
per domein of de houder aan de gestelde voorwaarden voldoet en zo niet, wat de context is. Het college kan het advies van toezichthouder overnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit en afweging van alle relevante belangen zijn daarbij vanbelang. Het college kan eventueel verzwarende of verzachtende omstandigheden mee laten wegen bij de te nemen handhavingactie(s). Daarnaast kan het college een handhavingtraject starten na eigen bevindingen.
Kindercentra en peuterspeelzalen die VVE (vroeg- en voorschoolse educatie) aanbieden, worden door de toezichthouder van de GGD Amsterdam tevens getoetst op de‘aanvullende kwaliteitseisen VVE’ (bovenwettelijke eisen die van toepassing zijn op VVE). Bij tekortkomingen op deze aanvullende kwaliteitseisen handhaven wij niet. Het college kan deze tekortkomingen handhaven via de subsidievoorwaarden op grond van de subsidieverordening en de subsidiebeschikking met de daarbij behorende voorwaarden.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.
Aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of eenpeuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de
‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn van zes maanden (prioriteit laag) genomen dienen te worden. Omdat de houder al in de gelegenheid is gesteld om op het ontwerprapport van de GGD Amsterdam een zienswijze in te dienen,wordt door ons college geen zienswijze meer gevraagd en direct een aanwijzing gegeven.
Bij de constatering dat naleving van het voorschrift is uitgebleven volgt het opleggen van een last onder dwangsom.
Last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lidGemeentewet en artikel 5:32 Awb)
In artikel 125 van de Gemeentewet jo. artikel 5:21 e.v. Awb is aan ons college de bevoegdheid gegeven met bestuursdwang op te treden. Met deze bevoegdheid kan het college door feitelijk handelen (op kosten van de overtreder) de geconstateerde overtreding beëindigen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Als basisaanpak hanteren wij het bestuurlijk sanctiemiddel ‘last onder dwangsom’ in plaats van een ‘last onder bestuursdwang’, tenzij zich een situatie voordoet waarin onmiddellijk tot handhaving moet worden overgegaan. Deze situatie kan zich voordoen indien er sprake is van acuut gevaar en onomkeerbare en/of veiligheidsgevolgen.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding. Bij de constatering dat een voorschrift is overtreden waaraan volgens het afwegingsoverzicht een hoge of gemiddelde prioriteit is toegekend, volgt het opleggen van een last onder dwangsom. Bij dergelijke overtredingen kan het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind in het geding komen en is snel handelen tegen de overtreding gewenst.
Voordat een last onder dwangsom wordt opgelegd wordt de zienswijze gevraagd op het voornemen tot het opleggen van de last onder dwangsom. Na de termijn voor het indienen van een zienswijze vindt een incidenteel onderzoek plaats door GGD Amsterdam (voorafdwangsominspectie). Is de toezichthouder na het incidentele onderzoek en na beoordeling van de eventueel ingediende zienswijze van mening dat voldoende is aangetoond dat de overtreding is hersteld, dan wordt het handhavingtraject afgesloten.
Is dit niet het geval, dan wordt de eventueel ingediende zienswijze verwerkt en de definitieve last onder dwangsom opgelegd met een termijn waarna de in de last genoemde bedragen worden verbeurd als aan de last niet of niet geheel wordt voldaan.
Indien een eerste last onder dwangsom niet het gewenste effect heeft (beëindiging van de overtreding), wordt een vervolg last onder dwangsom opgelegd. In de regel wordt het dwangsom bedrag hierbij verdubbeld. Dit vereist van wel een nieuw besluit. Indien ook dan naleving nog steeds uitblijft, treedt de volgende stap in werking: exploitatieverbod.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd (artikel 5:7 Awb). Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wko. Doordat een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, vervalt ook de grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor (vraag) ouders.Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een bestuurlijke sanctie en/of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Ingrijpen door de GGD Amsterdam
Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit dermate tekortschiet dat de gezondheid van medewerkers van een kindercentrum of de gezondheid van de kinderen in direct gevaar is, kan deze een schriftelijk bevel geven. Ook een bevel is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college kan de geldigheidsduur verlengen. Deze bevoegdheid kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau. De bevoegdheid voor het toepassen van de andere sanctie-instrumenten onder de Wko ligt bij het college.
Dit artikel spreekt voor zich.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wko voldaan moet worden staan in de wet-en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel wordt de vorm van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Lid 1 De hoogte van de in het afwegingsoverzicht genoemde bedragen zijn maximale bedragen waarvan per situatie kan worden afgeweken.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de dwangsommen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Het bedrag moet hoog genoeg zijn om effect te hebben, maar niet hoger dan nodig om het gewenste effect te bereiken. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Dit heeft geleidt tot de volgende verdeling:
Lid 2 Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de dwangsombedragen met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de hoogte van het dwangsombedrag al op deze situatie afgestemd.
Het overzicht komt overeen met de voorwaarden in het inspectierapport. Niet alle voorwaarden uit het inspectierapport worden
benoemd in dit overzicht. De voorwaarden worden geclusterd weergegeven.