Organisatie | Gooise Meren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-01-2017 | 01-04-2016 | Onbekend | 12-04-2016 Onbekend | Onbekend |
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) minimaal acht jaar in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.
Niet toetsen in het kader van de Wet taaleis
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats als belanghebbende tijdens een eerdere uitkeringsperiode is getoetst op het taalniveau waarbij:
Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F aan te leren;
Kennisgeving, bereidverklaring en verlaging uitkering
Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen
Het college moet bij de verlaging rekening houden met de proportionaliteit van de verlaging. Als er sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de afstemmingsverordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt alleen het regime van artikel 18b van de Participatiewet toegepast.
Toelichting beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016
Op 1 januari 2016 is de Wet taaleis in werking getreden. Het doel van deze wet is het vergroten van het arbeidsperspectief van uitkeringsgerechtigden. De beheersing van de Nederlandse taal is een zeer belangrijk element voor het inzetbaar zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Om deze reden is de beheersing van de Nederlandse taal als extra verplichting toegevoegd aan de bestaande verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. Het streven met deze beleidsregels is adequaat en effectief uitvoering te kunnen geven aan de Wet taaleis. Hierin zijn enkele wettelijke omissies vertaald naar beleid waarmee de geest van de Wet taaleis centraal blijft staan, namelijk het stimuleren van uitkeringsgerechtigden om zoveel mogelijk succesfactoren te creëren waarmee zij uit de bijstand kunnen stromen.
Artikelen die geen toelichting behoeven worden niet genoemd.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Ad 4. De Wet taaleis stelt dat een belanghebbende ook een ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. In deze beleidsregels is niet vastgelegd met welke andere documenten de beheersing van de Nederlandse taal kan worden aangetoond. Ht gaat erom dat dit documenten zijn die ervoor zorgen dat er geen redelijk vermoeden is dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Of dit uit een ander document blijkt, moet doorgaans individueel worden beoordeeld.
In de Wet taaleis is vastgelegd dat wanneer een belanghebbende er niet in slaagt aan te tonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, uiterlijk binnen een termijn van 8 weken na ontvangst van de aanvraag om bijstand een toets moet worden afgenomen. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn criteria geformuleerd waaraan de taaltoets, het toetsmateriaal en de toetsbeoordelaar moeten voldoen. Deze toets zal worden afgenomen door gekwalificeerde onderwijsinstellingen. Op deze manier kan blijvend worden gegarandeerd dat de toetsing en beoordeling overeenkomstig de didactische kwaliteitscriteria uit het Besluit taaltoets worden uitgevoerd.
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
In sommige situaties kan sprake zijn van een omstandigheid waardoor het afnemen van een toets niet zinvol is en/of niet tot nieuwe inzichten leidt.
Ad 1. Zo kan er sprake zijn van ontbrekende verwijtbaarheid waarmee vaststaat dat de belanghebbende niet in staat is of zal zijn om de Nederlandse taal te leren. In dat geval heeft het afnemen van een toets geen meerwaarde omdat het leren van de Nederlandse taal geen mogelijkheid is voor belanghebbende.
Ad 2. en 3. Zo kan ook de situatie ontstaan waarin een belanghebbende in een eerdere uitkeringsperiode (in de eigen of in een andere gemeente) al is getoetst. Als de uitslag van de toets op dat moment heeft uitgewezen dat iemand de taal op referentieniveau 1F beheerst en die uitslag kan worden overgelegd, hoeft de belanghebbende op het moment dat hij opnieuw in de bijstand stroomt niet opnieuw een toets af te leggen. De positieve uitslag van de eerdere toets is dan het bewijs. Hierbij is wel van belang dat het moment waarop de toets is afgenomen naar redelijkheid moet worden beoordeeld. Als de toets lange tijd geleden is afgenomen en op basis van de actuele situatie het redelijk vermoeden bestaat dat het taalniveau niet op referentieniveau 1F wordt beheerst, kan de beoordeling zijn dat er wel een toets moet worden afgenomen. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld.
Ad 4. Met bijstand voor korte duur wordt in elk geval bedoeld een aanvraag voor bijstand voor 3 maanden of korter. Het gaat hierbij om situaties waarin bij de aanvraag van de bijstand al duidelijk is dat er sprake is van kortdurende bijstand. Er moet dan ook zijn vastgesteld wat de einddatum van de bijstandsverlening zal zijn.
Artikel 5. Ontbreken van verwijtbaarheid
De taaleis geldt niet voor belanghebbenden waarbij sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Er moet dan sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet of niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Er zijn enkele situaties omschreven waarbij in ieder geval sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Deze omschrijving is niet limitatief. Er kan sprake zijn van andere factoren die de verwijtbaarheid doen ontbreken. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld. De bewijslast om aan te tonen dat er sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid ligt bij de belanghebbende.
Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen
Ad 1. De Wet taaleis omschrijft niet hoe er moet worden gehandeld op het moment dat iemand in eerste instantie voldoet aan de inspanningsverplichting maar dar op enig moment mee stopt. Er wordt namelijk alleen genoemd dat de verlaging wordt ingezet vanaf het moment dat iemand het kennisgevingsbesluit heeft ontvangen waarin staat dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Dit betekent dat er altijd met terugwerkende kracht moet worden verlaagd, ook wanneer iemand in beginsel wél de nodige inspanning heeft geleverd. In deze beleidsregels is geformuleerd dat de verlaging in een dergelijke situatie pas wordt ingezet vanaf het moment dat de verwijtbaarheid ontstaat. Dit is de meest eerlijke en verdedigbare oplossing voor deze situatie. Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt individueel beoordeeld.
Ad. 2. De Wet taaleis omschrijft ook niet hoe er wordt gehandeld als iemand, nadat verlaging is ingezet, alsnog voldoende inspanning gaat leveren. De wet kent namelijk geen inkeerbepaling. Dit houdt in dat de bijstand verlaagd moet blijven, ondanks dat de klant zich alsnog gaat inspannen om het taalniveau te verbeteren. De lijkt in strijd met de bedoeling van de wet. Hierover is in deze beleidsregels geformuleerd dat er wordt afgezien van verdere verlaging vanaf het moment dat de uitkeringsgerechtigde aannemelijk maakt alsnog voldoende inspanning te leveren voor het leren van de Nederlandse taal. Ook in dit geval is dit de meest eerlijke en verdedigbare oplossing Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt ook in deze situatie individueel beoordeeld.
Ad 3. De hoogte van de verlaging moet wel in verhouding staan tot de gedragingen. Het college is verplicht rekening te houden met de omstandigheden van de belanghebbende. Een samenloop van verlagingen kan een onevenredige verlaging van de uitkering betekenen waardoor belanghebbende in de financiële problemen kan komen.
Artikel 9. Ondersteuning bij taalcursus
Ad 1. De Wet taaleis schrijft niet voor hoe iemand de taal moet leren. De belanghebbende kan ervoor kiezen om de Nederlandse taal te leren door een taaltraject te volgen gericht op het verhogen van het niveau naar referentieniveau 1F. Belanghebbende wordt verwezen naar taaltrainingen die gefinancierd worden van uit de Wet Educatie Beroepsonderwijs (deels gesubsidieerd door de gemeente) en eventueel ander aanbod. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het aanmelden voor en starten met een taaltraining.
Artikel 10. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De Wet taaleis betreft een inspanningsverplichting. Dit betekent dat op enig moment de inspanning van de belanghebbende moet kunnen worden beoordeeld. Om die reden wordt de wijze waarop belanghebbende verklaart zich in te gaan spannen vastgelegd in het dossier. Om de inspanning op een later moment ook werkelijk te kunnen volgen, wordt afgesproken en in het dossier vastgelegd op welke wijze de belanghebbende de geleverde inspanning inzichtelijk gaat maken.