Organisatie | Zaltbommel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007-2 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007-2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Vervangt per 1 juli 2007 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 21 september 2006 (Gemeenteblad 2006, 11.2)
Wet maatschappelijke ondersteuning
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007, vastgesteld door burgemeester en wethouders d.d. 26 september 2006 (in werking per 1 januari 2007)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2007 | 01-03-2011 | Nieuwe regeling | 21-06-2007 Gemeenteblad, 2007, 5.4 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:
Persoon met een beperkingen: een persoon -als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet- die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;
Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;
Eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met een beperking zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met een beperking met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.
Woningaanpassing: een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die de persoon met een beperking in het normale gebruik van de woonruimte ondervindt, of op het creëren van stallingruimte voor een elektrische rolstoel of scootmobiel, ofwel op het realiseren of aanpassen van een uitraasruimte.
Inkomen: Het inkomen bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de wet tezamen en bedraagt: indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar; in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.
Geen voorziening wordt toegekend:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.
HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Indien er twijfel bestaat of een aanvrager op grond van zijn persoonlijke eigenschappen in staat is te voldoen aan de eisen die in of op grond van deze verordening ten aanzien van de verstrekking van een persoonsgebonden budget worden gesteld, vraagt het college om advies bij de door hen daartoe aangewezen adviesinstantie.
Artikel 2.2 Voorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de huurovereenkomst, de bruikleenovereenkomst, of dienstverleningsovereenkomst gemeente Zaltbommel van toepassing.
Een voorziening in natura die in huur wordt verstrekt is, is gelijk aan de voorziening die in bruikleen wordt verstrekt.
De gemeente Zaltbommel geeft de voorkeur aan het verstrekken van een voorziening in bruikleen boven het verstrekken in verhuur.
HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.1 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.
Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg
In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week. In de beschikking kan op grond van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel opgenomen regels een bandbreedte worden aangegeven waarbinnen van het vastgestelde aantal uren kan worden afgeweken.
HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN
Paragraaf 1. Algemene omschrijving.
Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen
De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:
Artikel 4.2 Het recht op woonvoorzieningen
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken.
Paragraaf 2. Primaat, voorwaarden, beperkingen en uitsluitingen bij verlening van woonvoorzieningen.
Artikel 4.4 Primaat van de verhuizing
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, lid 1 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren, zoals vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Een persoon zonder beperkingen, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet, een aangepaste woonruimte, bestemd voor permanente bewoning ontruimt, kan ook voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking komen, zoals vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Artikel 4.5 Aanvullende voorwaarden bij afwijking van het verhuisprimaat
In aanvulling op artikel 4.4 blijft het primaat van verhuizen buiten toepassing indien naar het oordeel
Artikel 4.6 Primaat van de losse woonunit
Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning , zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder h. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:
deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, verbreden van toegangsdeuren plaatsen van drempelhulpen en vlonders, of het realiseren van een opstelplaats voor een (plateau)rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;
de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;
de ondervonden beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen, of uit de slechte staat van de woning als gevolg van onvoldoende onderhoud, of het gevolg zijn van het feit dat de woning niet voldoet aan de eisen waaraan die woning op grond van de Woningwet en het Bouwbesluit moet voldoen.
Artikel 4.10 Financiering van het niet-vergoede deel van de kosten
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid onder b en c van deze verordening als is voorzien in de financiering van dat deel van de kosten dat niet gedekt wordt op grond van deze verordening.
Artikel 4.11 Het verwerven van grond
Voor zover de woningaanpassing tevens inhoudt het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond. Deze bijdrage wordt gemaximeerd op de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Artikel 4.13 Terugbetaling bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
Paragraaf 3 Woonwagens en woonschepen
Artikel 4.14 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing woonwagen
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen als:
Artikel 4.15 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing woonschip
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:
Artikel 4.16 Maximering tegemoetkoming vanwege technische staat
Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bestaat de maximale financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten uit een gemaximeerd bedrag zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Artikel 4.17 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing binnenschepen
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip als de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V van het Binnenschepenbesluit (Staatsblad 1987, 466), van een binnenschip dat:
Paragraaf 4 Overige woonvoorzieningen.
Artikel 4.18 Financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie
Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.3 lid d indien:
Artikel 4.19 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan het bedrag zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen als bedoeld in artikel 4.3 lid 1 onder f. aan de eigenaar van de woning in verband met verlies van huurinkomsten
HOOFDSTUK 5. VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening (algemeen)
Vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 sub b, c en d van deze verordening kunnen ook in aanvulling op het collectief vervoer als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 sub a van deze verordening verstrekt worden, indien deze noodzakelijk bevonden worden om in de vastgestelde vervoersbehoefte te kunnen voorzien.
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een vervoersvoorziening als vermeld in artikel 5.1 lid 2 sub a van deze verordening in aanmerking komen, wanneer er tijdens het vervoer per (rolstoel)taxi medisch noodzakelijke begeleiding noodzakelijk is.
Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van de maatschappelijke participatie van de aanvrager, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Indien het inkomen meer bedraagt dan het voor de gebruiker van toepassing zijnde bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, terwijl uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi, wordt het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding voor gebruik rolstoeltaxi vergoed.
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.1 onder b., c. en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
Artikel 5.4 Omvang in gebied en in kilometers
De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een omvang van maximaal 2000 kilometer mogelijk maken.
Artikel 5.5 Een ander verplaatsingsmiddel
Indien het college besluit om een (gemaximeerde) tegemoetkoming in de kosten te verstrekken voor de aanschaf van een driewielfiets, buggy, autostoeltje of een ander verplaatsingsmiddel in een vorm die niet algemeen gebruikelijk is en het verplaatsingsmiddel in eigendom verstrekt, zijn de aanschafkosten van de algemeen gebruikelijk versie van het verplaatsingmiddel niet subsidiabel. De gemiddelde aanschafkosten wordt in mindering gebracht conform vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan de voorziening in huur of bruikleen worden verstrekt aan de persoon met een beperking bij wie door de groei de noodzaak van regelmatige vervanging van de voorziening aannemelijk is. Artikel 5.1 lid 2 sub c van deze verordening is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.6 Open elektrische buitenwagen (scootermobiel)
De persoon met een beperking kan in aanmerking komen voor een open elektrische buitenwagen in huur of bruikleen als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De persoon met een beperking beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootermobiel in het dagelijks verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootermobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootermobiel wordt verstrekt.
Artikel 5.7 Gesloten buitenwagen
Als de persoon met een beperking in aanmerking komt voor een gesloten buitenwagen in huur of bruikleen kan hem tevens een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van de buitenwagen toegekend worden. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming staat vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Als aan de persoon met een beperking een auto in huur of bruikleen wordt verstrekt, komt hij tevens in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van deze auto. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming staat vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de wet meer bedraagt dan 120% van het relevant sociaal minimum in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.
De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer deze persoon door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate aangewezen is op zittend verplaatsen in en om de woonruimte en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ een onvoldoende oplossing bieden.
Indien een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming periodiek wordt uitgekeerd, wordt bij de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, de verantwoordingseisen, evenals de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming wordt overgegaan.
In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel wordt bepaald op welke wijze de afstemming tussen aanvragen inzake de wet en aanvrageninzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten plaatsvindt.
Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Het college is bevoegd de persoon met een beperking, na verlening van een voorziening op grond van deze verordening, aan een heronderzoek te onderwerpen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening gewijzigd zijn.
Het college kan een besluit op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van betrokkene wijzigen als:
uit onderzoek blijkt dat de persoon met een beperking in onvoldoende mate gebruik maakt van een hem toegekende voorziening en naar alle waarschijnlijkheid het komende jaar niet vaker van deze voorziening gebruik zal maken;
e de persoon met een beperking zijn verplichtingen ingevolge artikel 7.4 van deze verordening onvoldoende nakomt en zij daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet kunnen vaststellen.
Het college kan een besluit, inhoudende de verlening van persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, behalve op de in het eerste lid genoemde gronden, geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van betrokkene wijzigen als blijkt dat de tegemoetkoming niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze was verleend.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In gevallen waarin de verordening niet voorziet beslist het college of wordt jurisprudentie gevolgd.
Op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening voor een voorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten en waarover nog geen besluit is genomen, wordt beslist overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, tenzij de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003 voor de aanvrager gunstiger is;
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Het college zendt hiertoe jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van de verordening in de praktijk en de tevredenheid van de cliënten over de uitvoering van de verordening.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zaltbommel in
zijn vergadering van donderdag 21 juni 2007
De raad voornoemd,
de raadsgriffier (a.i.),
de voorzitter,
Mr. M.C. van de Plasse
A.van den Bosch
Dit Gemeenteblad is uitgegeven op 25 juni 2007
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING
Relatie met de Verordening voorzieningen gehandicapten
De Wet maatschappelijke ondersteuning schrijft voor dat de gemeente regels vaststelt ‘over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget’ (artikel 5, lid 1 van de wet). Dergelijke regels zijn sinds 1994 vervat in de Verordening voorzieningen gehandicapten. De Wvg verordening- en verstrekkingenboek gemeente Zaltbommel is door de Raad op 16 oktober 2003 voor het laatst vastgesteld. Daar waar onze verordening niet in voorziet volgen wij geldende jurisprudentie.
Bij het opstellen van de WMO-verordening is er voor gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de structuur en inhoud van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003. De reden hiervoor is tweeledig. In de eerste plaats zijn de bepalingen in de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003 bij de gebruikers van de voorzieningen en bij de uitvoerders van de regeling bekend. In de tweede plaats bestaat er ten aanzien van de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten uitgebreide jurisprudentie die in de Verordening voorzieningen gehandicapten is verwerkt. De delen van de Verordening voorzieningen gehandicapten die betrekking hebben op woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen zijn daarom in deze verordening opgenomen, waarbij nieuwe inzichten ondermeer vanuit de jurisprudentie rondom de Wvg in de artikelen zijn verwerkt.
Nieuw: hulp bij het huishouden
Wat is er veranderd? Allereerst is aan de verordening een hoofdstuk toegevoegd over de nieuwe voorziening die de gemeente vanaf 1 januari 2007 uitvoert, te weten de hulp bij het huishouden (hoofdstuk 3). Tot 1 januari 2007 wordt deze voorziening via het CIZ en de zorgkantoren verstrekt in het kader van de AWBZ. Hulp bij het huishouden is bedoeld voor mensen die wegens een beperking, ziekte of een psychisch probleem niet in staat zijn (volledig) zelf voor hun huishouden te zorgen. Hulp bij het huishouden kan worden verstrekt als individuele voorziening (waarvoor desgewenst een persoonsgebonden budget kan worden verkregen) en een algemene voorziening. Voor een algemene voorziening gelden lichtere toegangseisen. Daarmee is het een instrument dat snel en flexibel kan worden ingezet als er op korte termijn tijdelijk hulp nodig is (bijvoorbeeld voor het vervangen van een mantelzorger of het oplossen van een acuut probleem in afwachting van een definitieve regeling).
Nieuw: het persoonsgebonden budget
Een ander nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 2) heeft betrekking op de verschillende wijzen waarop individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt. Artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat gebruikers van voorzieningen kunnen kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Die overwegende bezwaren kunnen gelegen zijn in de persoon van de aanvrager (bijvoorbeeld omdat diens geestelijke vermogens onvoldoende zijn om een persoonsgebonden budget goed te beheren) of in de uitvoering van de regeling. Van dat laatste is sprake als het verstrekken van een persoonsgebonden budget uit efficiencyoverwegingen op grote bezwaren stuit. Om die reden hoeft voor het collectief vraagafhankelijk vervoer bijvoorbeeld geen persoonsgebonden budget te worden verstrekt (zie de antwoorden van staatssecretaris Ross op vragen van de Eerste Kamer over het wetsvoorstel WMO). Er zijn echter ook voorzieningen waar alleen een geldelijke vergoeding voor wordt verstrekt en waar geen voorziening in natura wordt geboden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een verhuiskostenvergoeding. Keuzevrijheid voor een voorziening in natura zou in dit voorbeeld betekenen dat de cliënt de gemeente kan verplichten diens verhuizing voor hem te regelen. Dit is zowel uit kostenoogpunt als vanuit het beginsel van eigen verantwoordelijkheid van mensen onwenselijk.
Het persoonsgebonden budget kan derhalve worden verstrekt in plaats van een individuele voorziening die de gemeente levert in natura. De vraag is dan hoe de kostprijs wordt berekend van de voorziening in natura waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt afgestemd. Voor een voorziening die in eigendom wordt verstrekt is dat makkelijk: de prijs van de betreffende voorziening is de basis voor de vast te stellen hoogte van het persoonsgebonden budget. Er worden echter ook voorzieningen uit depot verstrekt in bruikleen. Het zou niet redelijk zijn de nieuwprijs van deze voorzieningen als uitgangspunt te nemen bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget, omdat er dan een onevenredig groot verschil zou ontstaan tussen de kwaliteit van een voorziening in natura (uit depot in bruikleen) en een voorziening die kan worden aangeschaft met een persoonsgebonden budget (nieuw in eigendom). Ook uit efficiencyoverwegingen zou dit onwenselijk zijn. Om een objectief criterium te kunnen hanteren voor het vaststellen van de waarde van een voorziening die in natura niet in eigendom wordt verstrekt, is er in de verordening voor gekozen naast bruikleen deze voorzieningen ook te verstrekken in huur. De aanvrager krijgt een tegemoetkoming in de huurkosten (ter hoogte van de volledige huurprijs). Deze tegemoetkoming is uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget waarop een aanvrager aanspraak kan maken in plaats van de voorziening in natura. Wordt een voorziening in eigendom verstrekt, dan is de nieuwprijs van de voorziening leidend bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
Nieuwe definities zoals ICF-classificatie
De terminologie van de verordening wijkt op punten af van die van de Verordening voorzieningen gehandicapten. Er is een aantal nieuwe begrippen in opgenomen die voortvloeien uit de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gehanteerde terminologie. Tevens is het woord ‘gehandicapte’ vervangen door ‘persoon met een beperking’. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de ICF-classificatie. Dit betreft een door de WHO ontwikkelde classificatie van beperkingen. In deze classificatie wordt een beperking gedefinieerd als de moeilijkheden die iemand ondervindt als gevolg van zijn handicap of psychische stoornis. Dat betekent dat de inzet van voorzieningen niet is gekoppeld aan de handicap van de aanvrager, maar aan de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van de handicap. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning de wens uitgesproken dat gemeenten zich in hun beleid laten leiden door de ICF-classificatie en wordt in de wet genoemd als mogelijkheid. In de verordening kan de ICF-classificatie worden gebruikt bij de (indicatie) advisering. De uitwerking daarvan dient dan te worden opgenomen in de Beleidsregels. Indien de ICF-classificatie wordt opgenomen in de verordening dan gaat deze verder dan de wet (d.w.z. de toelichting op het amendement met het compensatiebeginsel). Zowel in de Wvg als in de AWBZ geldt dat de medische noodzaak van de gevraagde voorziening een cruciale rol speelt, hetgeen keer op keer is bevestigd in de jurisprudentie. Als dan het medisch advies in ICF-termen gesteld wordt (net als bij de AWBZ-indicaties van het CIZ het geval is), dan is daarvoor automatisch een centrale rol weggelegd voor het ICF. Tevens wordt daarmee de afstemming tussen de indicering voor de AWBZ en die voor de Wmo vergemakkelijkt.
NB. Niet-aantoonbare klachten (‘vage klachten’) zullen in principe volgens geldende jurisprudentie worden afgehandeld. De C.R.v.B. heeft zich in constante jurisprudentie op het standpunt gesteld, dat slechts indien klachten objectief medisch vast te stellen zijn, er sprake is van een noodzaak voor een voorziening. Het college van B&W kan in bijzondere omstandigheden en op grond van de hardheidsclausule een besluit nemen ten gunste van de aanvrager. Zie ook artikel 8.1 en 8.2 uit de verordening
In de verordening is een aantal "bovenwettelijke" voorzieningen opgenomen. Vanuit het gegeven dat met de invoering van de Wmo niet is beoogd het werkingsterrein van de Wvg en/of van de AWBZ (voor de huishoudelijke verzorging) uit te breiden of te beperken is in de verordening ook gekozen voor het overnemen van enkele bovenwettelijke voorzieningen uit de Wvg. Het gaat om het bezoekbaar maken voor AWBZ-bewoners, het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten en om sportrolstoelen. Kenmerk van al deze bovenwettelijke voorzieningen is dat de verplichtingen van de gemeente niet verder gaan dan hetgeen er in de verordening is geregeld, hetgeen onder de Wvg ook in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.
Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel
In de verordening wordt op verschillende plaatsen verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel. In dit besluit worden uitvoeringsregels en financiële gegevens opgenomen. In het besluit worden tevens de regels ten aanzien van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden opgenomen. Het besluit wordt jaarlijks vastgesteld. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt in oktober aan de gemeenteraad gestuurd, opdat de gemeenteraad daarover desgewenst in zijn vergadering van 2 november met het college over van gedachten kan wisselen.
Een deel van de verordening is ten opzichte van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003 inhoudelijk ongewijzigd. In de toelichting bij de verordening wordt dan ook met name ingegaan op nieuwe of gewijzigde artikelen. Als er alleen technische wijzigingen in het artikel zijn aangebracht, wordt dat vermeld. Hierbij gaat het met name om het vervallen van de verstrekking van voorzieningen in bruikleen. In die gevallen is bruikleen vervangen door huur en is een artikellid opgenomen over de tegemoetkoming in de huurkosten.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 1.1)
Aan de begrippen zoals die in de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003 worden gebruikt, is een aantal begrippen toegevoegd die voortvloeien uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. De meeste begripsbepalingen spreken voor zich. Op een aantal wordt nader ingegaan.
In de verordening wordt een uitwerking gegeven aan aantal wetsartikelen uit de Wmo. Het belangrijkste wetsartikel is artikel 4, waarin het zogeheten compensatiebeginsel wordt verwoord. Dit beginsel wordt uitgewerkt naar de 4 hoofdtypen van voorzieningen, te weten hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, zich lokaal kunnen verplaatsen, en het verplaatsen in en rond de woning. De verordening is opgebouwd op basis van het compensatiebeginsel in artikel 4 van de wet. Het compensatiebeginsel is het belangrijkste element van het kader dat de verordening moet geven. Omdat de wet, noch de toelichting op het amendement, een definitie geeft van het begrip “compensatiebeginsel”, is er op basis van de wetgeschiedenis een concrete invulling ontwikkeld. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij begrippen die in de Wvg en AWBZ worden of zijn gebruikt, waarbij tevens is aangesloten op bestaande jurisprudentie. Hiervoor is gekozen om al bij de aanvang van de Wmo uit te kunnen gaan van geaccepteerde begrippen, definities en kaders. Daarmee wordt voorkomen dat er eerst een lange periode van beroepszaken en jurisprudentie nodig is. Dit vergroot de rechtszekerheid voor de burger en voorkomt overbodige administratieve belasting van de gemeente.
De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”
In de Verordening voorzieningen gehandicapten werd gesproken van een gehandicapte. In deze verordening wordt consequent de term persoon met een beperking gehanteerd. Deze terminologie sluit aan bij de definities die door de WHO zijn vastgelegd in de ICF-classificatie.
Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
h. Maatschappelijke participatie
Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder g. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.
De wet voorziet op grond van artikel 6 in de mogelijkheid algemene voorzieningen te treffen waarvoor niet de mogelijkheid bestaat een persoonsgebonden budget aan te vragen. Het betreft voorzieningen die op basis van directe beschikbaarheid kunnen worden geleverd en waarvoor een beperkte toegangsbeoordeling plaatsvindt. Een voorbeeld hiervan is het collectief vraagafhankelijk vervoer. In de toekomst kunnen meer algemene voorzieningen worden vormgegeven. Dit sluit aan bij de verwachting van de regering dat de gemeenten beter in staat zijn preventief beleid vorm te geven dat het gebruik van individuele voorzieningen overbodig maakt of de vraag daarnaar vermindert.
Bij de vraag met welke voorzieningen mensen het best gecompenseerd kunnen worden geldt als leidraad: algemeen waar het kan, individueel als het moet. Deze opzet, met het primaat voor de algemene voorzieningen, is niet alleen gekozen om het voorzieningenstelsel op den duur betaalbaar te houden, maar moet er ook voor zorgen dat de Wmo regelarm en klantvriendelijk wordt.
Hoewel algemene voorzieningen voordelen bieden voor zowel de burger als voor de gemeente, vormen ze lang niet voor iedereen een uitkomst. Voor de meeste mensen zullen individuele voorzieningen noodzakelijk blijven. In die zin heeft het primaat van de algemene voorzieningen geen absoluut karakter. Waar de balans tussen algemeen en individueel komt te liggen moet de praktijk uitwijzen. Uitgangspunt is dat er altijd een adequate voorziening moet worden geboden. Als aanvragers het niet eens zijn met het toekennen van een algemene voorziening kunnen zij altijd verzoeken de aanvraagprocedure voor een individuele voorziening in te gaan. Toekenning van een algemene voorzieningen houdt dus niet in dat mensen daardoor geen aanspraak op individuele voorzieningen meer zouden kunnen maken; er komt slechts een mogelijkheid bij.
De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In de AMvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.
Een voorziening in natura wordt in eigendom, in huur, in bruikleen, of in de vorm van persoonlijke dienstverlening verstrekt. Regels daaromtrent worden opgenomen in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning. Hiervoor is gekozen om duidelijkheid te geven over de tegenwaarde van in natura verstrekte goederen in situaties waarin een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De tegenwaarde van een voorziening is niet de nieuwprijs van de voorziening maar de tegemoetkoming in de huurkosten. Zo wordt voorkomen dat de mogelijkheid voor cliënten om voor een voorziening gebruik te maken van een persoonsgebonden budget, het onmogelijk zou maken goederen anders dan in eigendom te verstrekken en om goederen te hergebruiken. Een persoonsgebonden budget dat het mogelijk zou maken een nieuwe voorziening in eigendom aan te schaffen, zou door veel gebruikers worden verkozen boven een voorziening in bruikleen of een hergebruikte voorziening. Een dergelijke gang van zaken zou tot grote kostenstijging leiden voor de gemeente.
In beide gevallen gaat het om een financiële vergoeding voor de kosten voor maatschappelijke ondersteuning. De regels ten aanzien van beide verstrekkingen worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel. Het belangrijkste verschil tussen beide verstrekkingen is dat bij een financiële tegemoetkoming genoemd in onderdelen 1 tot en met 3 niet de mogelijkheid bestaat een voorziening in natura te verstrekken. Artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat de gemeente de cliënt de keuze moet bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Bij de voorzieningen waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend is sprake van overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een voorziening in natura. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om vergoedingen van kosten die door anderen dan de aanvrager worden gemaakt (bijvoorbeeld bij woningaanpassing) of kosten voor verhuizing en herinrichting. Keuzevrijheid tussen een voorziening in natura en een geldelijke vergoeding zou er in het laatste geval toe kunnen leiden dat een aanvrager van de gemeente eist diens verhuizing en herinrichting te regelen. Voor een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt als genoemd in onderdeel 4 kan wel een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Wat algemeen gebruikelijk is zal met name afgemeten moeten worden aan de algemeen aanvaarde normen van het tijdstip van aanvraag. In het algemeen kan worden gesteld dat iets algemeen gebruikelijk is indien het object voldoet aan de volgende voorwaarden:
De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de
besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.
Een voorziening of een combinatie van voorzieningen kan slechts als adequaat worden aangemerkt, indien die voorziening, dan wel de combinatie van voorzieningen, de beperkingen die een gehandicapte op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel vermindert. Slechts de goedkoopste adequate voorziening wordt toegekend. De begrippen goedkoopst en adequaat moeten in onderlinge samenhang worden gezien. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzieningen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van adequatie kunnen doorstaan, kan de goedkoopste oplossing worden gekozen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Het begrip ‘goedkoop’ moet bij de beoordeling van de geschiktheid van een voorziening niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn. Consequent beleid is dat wij altijd een adequate en goedkoopste oplossing verstrekken dan wel -onder voorwaarden- het financieel equivalent.
In de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 was aan deze definitie toegevoegd: ‘…en waarvan de kosten het bedrag genoemd in artikel 5 eerste lid, aanhef en onder a van de wet niet te boven gaan’. Hier wordt gedoeld op de bovengrens die onder de Wet voorzieningen gehandicapten aan de kosten voor een woonvoorziening werd gesteld, namelijk € 45.321,- (ƒ 100.000,-). In de Wet maatschappelijke ondersteuning is deze bovengrens niet opgenomen.
Deze definitie sluit aan bij de definitie zoals opgenomen in de algemene maatregel van bestuur bij de Wmo.
Artikel 1.2 Beperking reikwijdte verordening
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 1.2)
Het eerste lid, onder c, is aangepast aan de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij is de formulering van artikel 4 van de wet overgenomen.
Het tweede lid van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003, is komen te vervallen. Dit lid had betrekking op het collectief vraagafhankelijk vervoer. In artikel 2.1 en in de hoofdstukken 3 en 5 wordt het primaat van algemene voorzieningen geregeld. Deze aparte bepaling is daarmee overbodig.
Er is een nieuw tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat in afwijking van het eerste lid, sub a bepaalde een woonvoorziening kan worden verstrekt aan iemand die niet woonachtig is in Zaltbommel. Het gaat hierbij om het bezoekbaar maken van een woning in Zaltbommel ten behoeve van een buiten de gemeente in een AWBZ-instelling verblijvende persoon. .
Het derde lid is opgenomen omdat dit praktijkbeleid is.
Aan het vierde lid zijn de letters d tot en met g toegevoegd. De beperkingen voor het toekennen van een voorziening zijn hiermee verhelderd en aangescherpt.
Het bepaalde in artikel 6.2 van de Verordening voorzieningen gehandicapten (Gronden voor weigering) zijn in de verordening opgenomen in artikel 1.2.
HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Dit artikel geeft uitwerking aan het bepaalde in artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De cliënt kan kiezen of hij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wil ontvangen. De keuzevrijheid wordt in een aantal gevallen beperkt. De persoonlijke situatie of eigenschappen van de aanvrager kunnen het onwaarschijnlijk maken dat de aanvrager aan de aan het persoonsgebonden budget gestelde eisen kan voldoen. Bij weigering van een persoonsgebonden budget vanwege de persoonlijke situatie kan worden gedacht aan een dakloze, waarvan het onwaarschijnlijk is dat hij de administratie kan voeren die bij een pgb wordt vereist. Bij persoonlijke eigenschappen kan worden gedacht aan de geestelijke vermogens van de aanvrager. Als een verzoek om een persoonsgebonden budget wordt afgewezen in verband met de persoonlijke eigenschappen van de aanvrager, wordt er advies gevraagd aan de door het college aangewezen adviesinstantie, hiertoe wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning het CIZ aangewezen.
Een tweede uitzondering wordt gemaakt voor algemene voorzieningen. Hiervoor wordt geen persoonsgebonden budget verschaft.
Een derde uitzondering wordt gemaakt voor voorzieningen waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Voor deze voorzieningen kan geen voorziening in natura worden gevraagd.
Artikel 2.2 Voorziening in natura
De gemeente verstrekt voorzieningen in natura. Als de cliënt een huurovereenkomst, een bruikleenovereenkomst, of een dienstverleningsovereenkomst aangaat, doet hij dat met de gemeente.
Voorzieningen in natura worden in de praktijk niet verhuurd. Feitelijk worden deze voorzieningen uitgeleend. De mogelijkheid tot verhuur is om twee redenen opgenomen in de verordening. Ten eerste kunnen er in de toekomst situaties ontstaan waarin (ver)huur geprefereerd wordt boven het verstrekken/ontvangen in bruikleen. Ten tweede is de verhuurtabel, welke bij de mogelijkheid tot verhuur hoort, noodzakelijk om de hoogte van het PGB te kunnen bepalen.
Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget
De omvang van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de waarde van de te verstrekken voorziening in natura dan wel de tegemoetkoming in de huurkosten daarvan als een voorziening in huur wordt verstrekt. De berekening van het persoonsgebonden budget is geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Er wordt een beschikking opgesteld waarin alle eisen die aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget worden gesteld, zijn opgenomen. In de beschikking wordt aangegeven waaraan het persoonsgebonden budget moet worden besteed en wordt een programma van eisen opgenomen waaraan de geleverde voorziening dient te voldoen. De uitgaven die met het persoonsgebonden budget worden gedaan, moeten worden verantwoord door nota’s en facturen, betalingsbewijzen en salarisadministraties aan de gemeente te verstrekken. Als middelen niet (volledig) worden aangewend voor het doel waarvoor zij worden verstrekt, kan de gemeente (een deel van) het persoonsgebonden budget terugvorderen (zie hoofdstuk 7).
Artikel 2.3, lid 3 en 4 maakt het mogelijk toe te staan dat het persoonsgebonden budget voor een andere voorziening wordt aangewend dan de voorziening die door de gemeente in natura zou worden verstrekt ter compensatie van de beperking van een cliënt. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt als een cliënt aannemelijk kan maken dat zijn beperking met een andere voorziening beter kan worden gecompenseerd. Met deze flexibiliteit wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat een persoonsgebonden budget de regie van de ondersteuning bij de cliënt zelf legt. Een schriftelijk verzoek om bij de besteding van het persoonsgebonden budget af te wijken van de door de gemeente geïndiceerde voorziening zal altijd voorafgaand aan het afgeven van de beschikking door de cliënt moeten worden gedaan en gemotiveerd.
Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming
Door in de verordening op te nemen dat de verantwoordingseisen worden opgenomen in de beschikking, wordt gegarandeerd dat het voor de cliënt te allen tijde duidelijk is aan welke eisen hij dient te voldoen.
Artikel 2.5 Eigen bijdragen en eigen aandeel
De gemeente Zaltbommel brengt geen eigen bijdragen in rekening aan gebruikers van Wvg-voorzieningen. Ook onder de WMO wil het college vooralsnog niet overgaan tot het innen van eigen bijdragen en het hanteren van eigen betalingen voor voorzieningen die nu onder de Wvg vallen. Voor de hulp bij het huishouden die de gemeente per 1 januari 2007 verstrekt, geldt onder het huidige wettelijke (AWBZ) regime een eigen bijdrageregeling. Het budget dat de gemeente ontvangt voor de verstrekking van deze voorziening houdt rekening met de inning van eigen bijdragen. Zou de gemeente voor de hulp bij het huishouden afzien van het innen van eigen bijdragen, dan zouden de extra kosten daarvan voor rekening van de algemene middelen van de gemeente komen. Om deze reden zal het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning een eigen bijdrageregeling treffen voor de hulp bij het huishouden die zoveel mogelijk in lijn is met de regeling zoals die nu geldt onder de AWBZ. Hierbij moet worden opgemerkt dat de ruimte die de Algemene Maatregel van Bestuur bij de WMO de gemeente laat voor het innen van eigen bijdragen beperkter is dan de regeling zoals die nu geldt onder de AWBZ. Het is daarom niet uit te sluiten dat de middelen die de gemeente beschikbaar krijgt voor de uitvoering van de hulp bij het huishouden ontoereikend zullen zijn. In dat geval zal een deel voor rekening van de algemene middelen moeten worden gebracht of zal op andere wijze moeten worden bespaard op de kosten van de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Te voorzien is bovendien dat op middenlange termijn het beroep dat op voorzieningen in het kader van deze verordening wordt gedaan zal toenemen als gevolg van de vergrijzende bevolking. Als de ontwikkeling van het budget dat het rijk voor uitvoering van de WMO in het gemeentefonds opneemt hiermee geen gelijke tred houdt, zal de gemeente eveneens voor de beslissing komen te staan de extra kosten uit de algemene middelen te financieren, dan wel over te gaan tot kostenbesparing op de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Vandaar dat het college voorstelt in de verordening een algemene regeling te treffen voor het innen van eigen bijdragen en het berekenen van eigen aandeel in de kosten. Mocht daartoe in de toekomst aanleiding zijn, dan kan binnen het verband van deze verordening opnieuw de discussie worden gevoerd over de invulling daarvan.
HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden
Hulp in het huishouden kan in drie vormen worden verstrekt. Naast de huishoudelijke verzorging zoals die nu in het kader van de AWBZ wordt verleend (hulp bij het huishouden in natura) of een persoonsgebonden budget, kan een algemene voorziening worden verstrekt. Het gaat daarbij om een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid en waarvoor een beperkte toegangsbeoordeling geldt. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan tijdelijke vervanging van een mantelzorger (wegens ziekte of vakantie) of andere kortdurende hulp waarbij een snelle inschakeling van ondersteuning gewenst is. Een algemene voorziening kan eventueel worden gevolgd door een individuele voorziening als blijkt dat langdurige ondersteuning nodig is.
Artikel 3.2 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt vastgelegd dat eerst wordt gekeken of een algemene voorziening een adequate oplossing biedt voordat een uitgebreide intake plaatsvindt voor een individuele voorziening. Voordeel van deze regeling is dat voor situaties waarin een algemene voorziening een adequate oplossing biedt geen uitgebreid intaketraject hoeft te worden afgelegd. Is een algemene voorziening geen adequate oplossing of is een algemene voorziening niet voorhanden dan wordt in alle gevallen een intake voor een individuele voorziening gedaan.
Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg
Bij het vaststellen van het recht op huishoudelijke verzorging in het kader van de AWBZ wordt getoetst of er tot de leefeenheid van de aanvrager huisgenoten behoren die verondersteld mogen worden een bijdrage aan het huishouden te leveren. Hiertoe is een protocol ontwikkeld waarin is gedefinieerd wat gebruikelijke zorg is die huisgenoten geacht te leveren. Deze systematiek wordt overgenomen door de gemeente voor de hulp bij het huishouden. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning kan worden verwezen naar het protocol gebruikelijke zorg van het CIZ. Op deze manier is verzekerd dat de regels die ten aanzien van gebruikelijke zorg gelden onder de AWBZ dezelfde zijn als die de gemeente hanteert.
Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden
Er is voor gekozen de mogelijkheid te bieden om bij het vaststellen van het aantal uren hulp bij het huishouden dat een cliënt krijgt een bandbreedte te hanteren. Hiermee kan flexibiliteit worden geboden in situaties waarbij de aard van de beperking van een cliënt leidt tot fluctuaties in diens ondersteuningsbehoefte. In geval van een progressieve ontwikkeling van een beperking hoeft door het hanteren van een bandbreedte niet voor iedere toename van de zorgbehoefte een nieuwe beschikking afgegeven te worden. De consulent kan in samenspraak met de cliënt binnen de bandbreedte het aantal uren bepalen. De bandbreedte wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel opgenomen.
Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget
Er kan voor hulp bij het huishouden een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Het aantal uren zorg in natura dat bij beschikking wordt vastgesteld, is in dat geval leidend voor het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Het bedrag dat per uur wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt jaarlijks geïndexeerd en wordt opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
De indeling van dit hoofdstuk is herzien met als doel de Wmo eisen hierin te verwerken en de overzichtelijkheid te verbeteren.
Paragraaf 1 Algemene omschrijving
Artikel 4.2: Het recht op woonvoorzieningen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.2 lid 1)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens redactionele aanpassingen.
Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.1)
De voorziening onder het eerste lid onder c, woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard worden anders dan in de Verordening voorzieningen gehandicapten 2003 in huur verstrekt en niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het betreft in de praktijk bijvoorbeeld hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd en mobiele patiëntenliften. Als een voorziening in huur wordt verstrekt, wordt op grond van het derde lid een tegemoetkoming in de huurkosten verstrekt. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel worden voorzieningen opgenomen waarvoor anders dan in het eerste lid onder c wordt gesteld een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om woningsanering in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten.
Paragraaf 2 Primaat, voorwaarden, beperkingen en uitsluitingen bij verlening van woonvoorzieningen
Artikel 4.4 Primaat van verhuizing
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.2)
Aangepast ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Artikel 4.5 Aanvullende voorwaarden voor afwijken primaat verhuizen
De inhoud van dit artikel vloeit voort uit jurisprudentie rondom het verhuisprimaat.
Artikel 4.6 Primaat van de losse woonunit
In voorkomende gevallen kan een uitbreiding van een woning nodig zijn, bijvoorbeeld om een badkamer op de begane grond te realiseren. Dergelijke voorzieningen zijn in de regel kostbaar. Waar mogelijk wordt nagegaan of kan worden volstaan met een losse unit. Een dergelijke voorziening is goedkoper dan een gebouwde voorziening en kan worden verwijderd (en hergebruikt) wanneer de aanvrager het huis verlaat.
(was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.3)
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.4)
Dit artikel is in gewijzigde vorm overgenomen uit de Verordening voorzieningen gehandicapten. De stringente bepaling ten aanzien van de aan te passen ruimten is losgelaten. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat cliënten zoveel mogelijk zelf de regie moeten kunnen voeren over de ondersteuning die zij ontvangen.
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.5 en 2.6)
Aan het eerste lid zijn de letters c tot en met h toegevoegd en een tweede lid is toegevoegd. De beperkingen voor het toekennen van een voorziening zijn hiermee verhelderd en aangescherpt.
Artikel 4.10 Financiering van het niet-vergoede deel van de kosten
Bij financiële tegemoetkomingen wordt – net als in de Verordening voorzieningen gehandicapten - niet altijd het gehele bedrag voor de voorziening vergoed. Sommige vergoedingen zijn gemaximeerd. Ook wordt soms een forfaitair bedrag vergoed. In deze gevallen moet de aanvrager aantonen dat het overige deel van de kosten is gedekt. Als dit niet het geval is, is het aannemelijk dat de middelen die in het kader van de Verordening worden verstrekt niet worden aangewend voor het doel waarvoor zij worden verstrekt of dat de termijn waarbinnen de middelen moeten zijn besteed, niet zal worden gehaald.
Artikel 4.11 Het verwerven van grond
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten bijlage 1)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens het feit dat de maximering van het aantal vierkante meters grond niet meer als bijlage wordt opgenomen bij de verordening, maar een plaats krijgt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4.12 Aanvang werkzaamheden, inzicht in woonruimte en gereedmelding
Dit artikel strekt ertoe de bevoegdheid van de gemeente om de noodzaak van de woningaanpassing te toetsen en toezicht te houden op de uitvoering van een woningaanpassing te regelen.
Artikel 4.13 Terugbetaling bij verkoop
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten kon de gemeente de kosten van woningaanpassingen boven een bedrag van € 45.378,- declareren bij het rijk. Deze regeling voor ‘dure woningaanpassingen’ komt met invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning te vervallen. De budgetten worden overgeheveld naar de gemeenten. De gemeenten dragen vanaf 1 januari 2007 het risico voor deze dure woningaanpassingen. Er is daarom voor gekozen in de verordening een anti-speculatieregeling op te nemen voor dure woningaanpassingen. Als een dure woningaanpassing leidt tot waardevermeerdering van de woning, moet de eigenaar-bewoner een deel van deze waardevermeerdering aan de gemeente terugbetalen als hij binnen tien jaar na aanpassing van de woning verhuist. Als de waardevermeerdering meer bedraagt dan de financiële tegemoetkoming die de gemeente heeft verstrekt, hoeft de waardevermeerdering slechts tot het bedrag van de tegemoetkoming te worden terugbetaald. Om de waardevermeerdering te kunnen vaststellen moet de gemeente de woning voor en na de aanpassing (laten) taxeren. Om die reden bepaalt het tweede lid dat de eigenaar-bewoner het college of een door het college aangewezen deskundige toe moet laten tot de woning.
Paragraaf 3 Woonwagens en woonschepen
Artikel 4.14 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing woonwagen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Artikel 4.15 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing woonschip
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Artikel 4.16 Maximering tegemoetkoming vanwege technische staat
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
Artikel 4.17 Voorwaarden financiële tegemoetkoming aanpassing binnenschepen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Paragraaf 4 Overige woonvoorzieningen
Artikel 4.18 Financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
Artikel 4.19 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.7)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
Artikel 4.21 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 2.22)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
HOOFDSTUK 5 VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 3.1)
De voorzieningen genoemd in het eerste lid onder b worden anders dan in de Verordening voorzieningen gehandicapten in huur of in bruikleen verstrekt, waarbij de gemeente, als er sprake is van huur, een financiële tegemoetkoming verleent in de huurkosten.
Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening (algemeen)
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 3.2)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele aanpassingen.
Artikel 5.3 Het primaat van het collectief vervoer
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten Artikel 3.2)
Artikel 5.3 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder artikel 5.2 lid 1. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:
a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectievevervoersvoorziening of;
b indien er geen algemene voorziening aanwezig is.
Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.
In de Verordening voorzieningen gehandicapten stond het primaat niet expliciet beschreven in dit artikel, maar in artikel 1.2. Artikel 3.2 van deze verordening had dezelfde strekking als het huidige artikel 5.3.
Artikel 5.4 Omvang in gebied en in kilometers
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuningniet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 5.4, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.
Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 - 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.
Artikel 5.5 Een ander verplaatsingsmiddel
Dit artikel is een uitwerking van artikel 5.1 eerste lid sub b onder 4 en sub d onder 5. In artikel 5.1 is bepaald dat andere verplaatsingsmiddelen zoals bedoeld onder het eerste lid onder b 4 in huur of bruikleen worden verstrekt en dat voor andere verplaatsingsmiddelen zoals bedoeld in het eerste lid onder d 5 een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt. In het derde lid van artikel 5.3 wordt bepaald dat in afwijking van het bepaalde in het tweede lid een voorziening in huur of bruikleen kan worden verstrekt als het een voorziening betreft voor een kind die vanwege de groei van het kind regelmatig moeten worden vervangen. In geval van huur wordt een tegemoetkoming in de huurkosten verstrekt.
Artikel 5.6 Open elektrische buitenwagen (scootermobiel)
Onder b is de zinsnede ‘het leven van alledag’ vervangen door ‘de maatschappelijke participatie’. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie die wordt gebruikt in de Wet maatschappelijke ondersteuning en deze verordening.
Artikel 5.7 Gesloten buitenwagen
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele en technische aanpassingen.
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele en technische aanpassingen.
Artikel 6.1 Algemene omschrijving
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 4.1)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Artikel 6.2 De verstrekking van een rolstoel
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 4.2 en 4.3)
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een rolstoel in huur of bruikleen wordt verstrekt. Als de rolstoel na de huur of bruikleenperiode nog in voldoende staat is om te voldoen aan de behoefte van de gebruiker, kan deze in eigendom worden overgedragen.
Artikel 6.3 De verstrekking van een sportrolstoel
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 4.3)
Voor een sportrolstoel is in de verordening dezelfde regeling opgenomen als voor andere rolstoelen. Dat betekent dat de kosten van een sportrolstoel volledig worden vergoed. In de Verordening voorzieningen gehandicapten werd slechts een forfaitaire bijdrage verstrekt. Reden voor deze verruiming is de wens van de gemeente om de maatschappelijke participatie van personen met een beperking (onder andere op sportief gebied) te stimuleren.
HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN
Artikel 7.1 Indienen van een aanvraag
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 6.1)
Aan het artikel is een tweede lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel de plaats wordt opgenomen waar een aanvraag moet worden ingediend. Dit lid is opgenomen om het in de toekomst mogelijk te maken aanvragen in te dienen bij een loket buiten het gemeentehuis. Een dergelijk loket kan worden gevormd met andere maatschappelijke partijen.
Dit artikel regelt op welke wijze de verantwoording van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt gemeld in de beschikking. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat het voor de aanvrager duidelijk is aan welke voorschriften hij moet voldoen.
Artikel 7.3 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat de gemeente verantwoordelijk is voor de afstemming van de geboden ondersteuning met zorg die in het kader van de AWBZ wordt geleverd. Hierover moeten afspraken worden gemaakt met het CIZ. De regels die hieruit voortvloeien worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel.
Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 7.1)
In het tweede lid van artikel 7.1 van de Verordening voorzieningen gehandicapten wordt het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ voorheen RIO) expliciet genoemd. In artikel 7.4 van deze verordening wordt in het tweede lid gesproken over de door het college aangewezen adviesinstantie. De mogelijkheid wordt opengehouden dat in de toekomst bij een andere organisatie dan het CIZ advies wordt gevraagd. In het tweede lid is de adviesaanvraag bij het RIO vervallen omdat de wettelijke plicht waarvan hier melding wordt gemaakt niet in de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen.
Artikel 7.5 Samenhangende afstemming
Artikel 5, tweede lid, onder b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt dat in de verordening moet worden vastgelegd op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Hierin is het uitgangspunt vervat dat de gemeente altijd maatwerk moet leveren. In de kadernotitie WMO is dit uitgangspunt uitgewerkt. Door bij de intake voor (naar verwachting) langdurige ondersteuning het netwerk van de aanvrager en eventueel andere (professionele) partijen te betrekken, kan maatwerk worden geleverd. Uitgangspunt is dat professionele hulp een van de elementen is waaruit de ondersteuning kan bestaan. Andere elementen zijn bijvoorbeeld netwerkondersteuning, mantelzorg en mantelzorgondersteuning, de inzet van vrijwilligers, welzijnsdiensten of een of meer andere voorzieningen op grond van deze verordening. Om een goed beeld te krijgen van de noodzakelijke ondersteuning moet de gemeente als dat nodig is onderzoek kunnen doen naar de ‘situatie van de aanvrager’. Dit artikel strekt ertoe dit onderzoek mogelijk te maken (eerste lid). Het onderzoek kan bestaan uit een gesprek met de aanvrager (lid 2, onder a) of uit een gesprek met de aanvrager en personen uit diens netwerk (mantelzorgers, familieleden) en/of andere (professionele) partijen (lid 2, onder b). In de kadernotitie wordt ten aanzien van deze aanpak gesproken over een ‘eigen krachtconferentie’. Het tweede lid, onder b, gaat er vanuit dat de samenstelling van de kring van genodigden bij een eigen krachtconferentie een zaak is van de aanvrager en de gemeente gezamenlijk.
De beslistermijnen zijn opgenomen in de verordening om helderheid te verschaffen over de snelheid waarmee aanvragen dienen te worden afgehandeld.
Artikel 7.7 Wijziging in de situatie
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 7.2)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele en technische aanpassingen.
Artikel 7.9 Intrekking van een voorziening
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 7.3)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten, behoudens de in het algemene deel van deze toelichting genoemde algemene redactionele en technische aanpassingen.
Als vast is komen te staan dat een voorziening ten onrechte is verstrekt en de voorziening is ingetrokken, kan de gemeente tot terugvordering overgaan. Er is hier gekozen voor een ‘kan’-bepaling. Er kunnen zich situaties voordoen waarin terugvordering onbillijk is.
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 8.1)
Artikel 8.2 Onvoorziene situaties
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 8.2)
Ongewijzigd ten opzichte van het corresponderende artikel in de Verordening voorzieningen gehandicapten.
Dit artikel bepaalt dat aanvragen voor voorzieningen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten die zijn ingediend voor 1 januari 2007 worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, tenzij de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 voor hen gunstiger uitpakt. Alle aanvragen die na 1 januari 2007 worden ingediend worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in deze verordening. Voor aanvragen voor hulp bij het huishouden die voor 1 januari 2007 worden ingediend geldt dat deze worden afgehandeld door het CIZ volgens de regels die ten aanzien van de betreffende voorziening gelden onder de AWBZ. De kosten die met de uitvoering van de door het CIZ in deze zaken genomen besluiten gepaard gaan, zijn voor rekening van de gemeente.
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 8.3)
Jaarlijks worden de geldbedragen die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel zijn opgenomen geïndexeerd. In de verordening wordt bepaald dat dit gebeurd aan de hand van de prijsindex van het CBS.
(Was: Verordening voorzieningen gehandicapten artikel 8.4)
Artikel 9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning schrijft voor dat de gemeente jaarlijks voor 1 juli de resultaten publiceert van het onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning met de uitvoering van de wet. Artikel 8.5 legt deze verplichting vast voor zover het de uitvoering van de verordening aangaat.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaltbommel 2007-2.