Organisatie | Tholen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004' |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
None
Artikel 8 lid 1 sub b van de Wet werk en Bijstand
None
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 21-01-2014 | Onbekend | 23-09-2004 Onbekend | Onbekend |
De raad van de gemeente Tholen;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, Wet werk en bijstand (WWB); de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB;
besluit vast te stellen de ‘Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004’.
Hoofdstuk 2 - Afstemmingsbepalingen
Artikel 2 - Indeling in categorieën met betrekking tot bepaalde verwijtbare gedragingen
Ten aanzien van belanghebbenden, die naar het oordeel van het college blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomen, wordt de ernst en mate van het verwijtbare gedrag onderverdeeld in de navolgende categorieën.
Categorie 1: het niet dan wel onvoldoende voldoen aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen en voorwaarden, dan wel het niet dan wel onvoldoende verlenen van gevraagde medewerking aan de uitvoering van de wet die nodig is voor een adequate en juiste wetstoepassing en een efficiënte gemeentelijke uitvoering. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
Categorie 2: niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en (sociale) activering - waaronder begrepen onderzoek naar de mogelijkheden daartoe - of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke verlaging van de te verstrekken bijstand. Daaronder wordt in ieder geval verstaan:
het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van aan de bijstand te verbinden dan wel verbonden verplichtingen dat belanghebbende eraan meewerkt dat het college in diens naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht of andere noodzakelijk geachte financiële handelingen conform artikel 57 aanhef en sub a van de wet;
Artikel 3 - Hoogte van de afstemming en recidive
Artikel 4 - Onverantwoord omgaan met vermogen
Indien voorafgaand aan dan wel ten tijde van de bijstandsverlening over een vermogen kon worden beschikt boven het bescheiden vrij te laten vermogen conform artikel 34 lid 2 sub b en lid 3 van de wet en hierop is ingeteerd op een wijze die getuigt van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt de bijstand verlaagd en daarbij zoveel mogelijk afgestemd op:
De verlaging van de norm als gevolg van voornoemd verwijtbaar handelen van belanghebbende is voor:
Indien door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte (te veel) bijstand wordt of is verstrekt, wordt de bijstand verlaagd met:
Artikel 9 - Nieuwkomers en de WIN
Indien het college of een ambtenaar jegens de nieuwkomer een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaald feit een boete zal worden opgelegd, is ten aanzien van het horen van de nieuwkomer en de verdere procedures artikel 19 van de WIN van toepassing.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Tholen in zijn openbare vergadering van 23 september 2004
, voorzitter
, griffier
Beginsel en opzet van de afstemmingsverordening
Deze verordening is geschreven vanuit het beginsel dat verwijtbaar gedrag niet lonend mag zijn, maar dat niet elk verwijtbaar gedrag meteen moet leiden tot een financiële maatregel. Zij is bedoeld als een richtlijn voor de uitvoerders en is onder meer afgeleid van de regelgeving die onder de oude wet was vastgelegd in het zogenaamde Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ, het Boetebesluit sociale zekerheidswetten, en aanvullende gemeentelijke regelgeving.
In deze verordening is gekozen voor een indeling van verwijtbaar gedrag in categorieën. Hierbij is gekozen voor een waarschuwing in gevallen waarbij er sprake is van administratieve verzuimen zonder dat er ten onrechte uitkering is verleend, tot uitsluiting wanneer belanghebbende door duidelijk verwijtbaar handelen een beroep op bijstand moet doen, of dat als gevolg hiervan de uitkeringsafhankelijkheid voortduurt.
Een afstemming moet worden berekend over de bijstandsnorm, verhoogd met de maximale toeslag. Dat wil zeggen voor een echtpaar 100%, een alleenstaande ouder 90% en een alleenstaande 70% van het minimumloon. Het is niet de bedoeling om rekening te houden met verlagingen en inkomsten. Een lagere gemeentelijke toeslag in verband met lagere woonlasten geeft in principe een zelfde (vrij) besteedbaar inkomen en rechtvaardigt een in absolute bedragen gelijke korting.
Het is ook niet de bedoeling om rekening te houden met mogelijke aanspraken op de langdurigheidstoeslag, noch hierop een maatregel toe te passen. Deze kan immers al uitbetaald zijn of het recht hierop in de toekomst kan nog onzeker zijn.
De Afstemmingsverordening is door de wetgever verplicht gesteld in artikel 8, lid 1 onder letter b van de Wet werk en bijstand. Verwezen wordt naar artikel 18 van de wet. Hierin is geregeld dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende.
In het tweede lid van artikel 18 van de wet is dwingend voorgeschreven dat wanneer het college vindt dat belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, dan wel zijn verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, de bijstand verlaagd wordt.
Bijstand verlenen, maar vooral het afstemmen van bijstand, vraagt van de gemeente een zorgvuldig taxeren van omstandigheden, mogelijkheden en middelen en afwegen of er sprake is van verwijtbare aspecten in het gedrag van belanghebbende. Bij het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid wordt vanzelfsprekend afgezien van een afstemming van de bijstand.
In deze verordening zijn een aantal, niet in de wet gedefinieerde begrippen omschreven om interpretatieverschillen te voorkomen. Voor de overige begrippen geldt dezelfde omschrijving als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
Het is algemeen gebruik dat bij co-ouderschap de bijstand ontvangende ouder als alleenstaande wordt aangemerkt. Boven de norm wordt dan een toeslag toegekend. In het kader van het afstemmingsbeleid wordt onder de norm bij co-ouderschap mede begrepen de toeslag die in dit verband wordt ontvangen.
Niet onder de norm wordt de woonkostentoeslag gerekend.
In dit artikel zijn diverse vormen van verwijtbaar gedrag ingedeeld in drie categorieën. De opsomming is niet limitatief.
Categorie 1 bestaat uit een aantal administratieve handelingen die met name toegespitst zijn op de vaststelling van de rechtmatigheid van de uitkering. Het niet voldoen aan deze verplichtingen heeft tot gevolg dat een uitkering niet wordt betaald (geblokkeerd) of opgeschort (artikel 54 WWB). Slechts in uitzonderingsgevallen zal ten onrechte bijstand worden verleend c.q. uitbetaald. Afstemming vindt plaats via een waarschuwing.
Bij herhaling van verwijtbaar gedrag binnen dezelfde categorie (binnen 12 maanden) volgt een maatregel van 10%.
Deze bepaling is bedoeld als een kapstokartikel en kan te zijner tijd ook worden gebruikt om mensen te verplichten onverwijld informatie te verstrekken wanneer de rechtmatigheidformulieren worden vervangen door een mutatieformulier dat alleen moet worden ingeleverd bij veranderde omstandigheden.
Onder verwijtbaar gedrag als hier genoemd, wordt verstaan de eerste nalatigheid waarbij de belanghebbende niet vooraf inhoudelijk geïnformeerd is of onvoldoende duidelijk is wat het doel is van het gesprek. Wanneer het gesprek een vervolgstap is in een opgesteld re-integratietraject en belanghebbende frustreert dit door hier geen medewerking aan te verlenen, valt dergelijk gedrag onder categorie 2 nummer 1.
Categorie 2 wordt gevormd door verwijtbaar gedrag dat (de voortgang van) trajecten belemmert waardoor de behoefte aan bijstand langer voortduurt.
In deze categorie wordt gekozen voor een kortdurende maar wel voelbare maatregel. In vele gevallen zijn er behalve menskracht van de gemeente ook bijvoorbeeld re-integratiebedrijven bij betrokken. Onvoldoende medewerking door de uitkeringsgerechtigde aan een lopend re-integratietraject heeft een grotere impact op de voortgang hiervan dan bij een eerste oproep hiervoor.
Bij recidive (binnen 24 maanden) wordt verwijtbaar gedrag gesanctioneerd met een maatregel van 40%. Hier is bewust gekozen voor een langere recidiveperiode omdat er regelmatig trajecten langer dan één jaar lopen.
Uit de toelichting bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer blijkt dat de gemeente, indien zij dat noodzakelijk vindt, op grond van artikel 57 van de wet volledig budgetbeheer kan toepassen zonder toestemming van belanghebbende. Het verdient uiteraard aanbeveling één en ander in een minnelijk traject af te spreken. Het verwijtbaar frustreren van dit traject leidt tot een maatregel als hier omschreven.
Categorie 3 wordt gevormd door verwijtbaar gedrag als gevolg waarvan de behoefte aan bijstand ontstaat of langer voortduurt.
Werkweigering, door eigen toedoen niet verkrijgen van betaald werk, ontslag door eigen toedoen of het door eigen toedoen verliezen van aanspraken op voorliggende inkomensvoorzieningen zijn de meest voor de hand liggende voorbeelden. De recidivetermijn is hier bepaald op 36 maanden, omdat dergelijk manifest verwijtbaar gedrag sterk moet worden ontmoedigd.
Bij herhaalde recidive verdient het aanbeveling te kiezen voor een hoger percentage, wanneer het gaat om verwijtbaar gedrag in de categorieën 1 en 2.
Een recidiveperiode vangt in beginsel aan op de dag nadat de beschikking waarin de opgelegde maatregel is opgelegd, is verzonden.
De wijze waarop mensen hun beschikbaar vermogen hebben aangesproken in de periode voorafgaande aan een bijstandsaanvraag, kan grote gevolgen hebben voor de aanspraak op bijstand. Om te beoordelen of een dergelijke situatie zich voordoet zal de gemeente goed moeten nagaan waaraan het geld is besteed en op basis daarvan tot een standpunt komen of er in dat specifieke geval sprake van verwijtbaar gedrag is. Essentieel is in deze gevallen of de behoefte aan bijstand kon worden voorzien ten tijde van het te onderzoeken gedrag.
Op basis van jurisprudentie wordt acceptabel geacht dat iemand die van eigen vermogen leeft terwijl bijstand voorzienbaar is, dit doet tot een gemiddeld niveau van 150 % van de bijstandsnorm, verhoogd met de premie voor een eventuele verzekering tegen ziektekosten. Soms kunnen noodzakelijke incidentele uitgaven die leiden tot een hoger niveau acceptabel zijn. Hierbij wordt eveneens ver(ge)wezen op artikel 48 lid 2 WWB.
Bij het afstemmen van de bijstand moet de gemeente rekening houden met de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van belanghebbende. Logisch is dat de gemeente het beleid dusdanig inricht dat de verwijtbare handelingen niet lonen. Met andere woorden, bij het opleggen van de maatregel zal de gemeente ook rekening houden met alle resterende middelen.
In dit lid wordt de afstemming conform de voorgaande leden beperkt tot maximaal het onverantwoord ingeteerde bedrag.
Gekozen is voor een systeem waarbij de zwaarte van de maatregel toeneemt bij oplopende hoogte van de vastgestelde fraude. Naast de maatregel zal de gemeente tot terugvordering kunnen overgaan. Het beleid op dit terrein wordt niet in deze verordening geregeld. Bij herhaalde recidive zal het college een individuele maatregel moeten opleggen, met uitsluiting als uitgangspunt; individuele omstandigheden kunnen aanleiding geven hiervan af te wijken.
Bij misdragingen wordt gekozen voor een onderscheid tussen verbaal en fysiek geweld.
Vooral bij verbaal geweld als gevolg van emoties zal de gemeente uitermate terughoudend moeten zijn bij het opleggen van maatregelen. Slechts wanneer er duidelijke bedreigingen worden geuit of wanneer manifest is dat beledigingen een onderdeel van een strategie zijn, moet overwogen worden om een maatregel op te leggen.
Fysiek geweld is nooit tolerabel.
Een maatregel op grond van dit lid staat een aangifte in het kader van het strafrecht niet in de weg. In de toelichting bij artikel 18 WWB staat dat het kabinet van mening is dat verlaging van de uitkering in alle gevallen een reparatoire sanctie is.
Vooral bij fysiek geweld zal naast een financiële maatregel ook gezocht moeten worden naar preventie. In dit kader kan ook een lokaal- en/of contactverbod tot de mogelijkheden behoren.
In dit lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 48 WWB lid 2 biedt. Extra bijstand die verleend moet worden als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, wordt te allen tijde verleend als een geldlening.
Dit lid verwijst naar artikel 49 WWB waarin is omschreven dat bij wijze van uitzondering bijstand voor schulden kan worden verleend wanneer bijvoorbeeld het ontstaan daarvan het gevolg is van een inkomen onder bijstandsniveau of wanneer er zeer dringende redenen aanwezig zijn.
In beginsel zal dan bijstand verleend moeten worden via een borgtocht voor een lening te verstrekken door een GKB of een andere kredietverlenende instelling. Is dat niet mogelijk vanwege te gering inkomen en is er sprake van zeer dringende redenen, dan kan bijstand niet worden verleend.
In zeer bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat ondanks een strikt individuele toetsing van de objectieve criteria en omstandigheden, mogelijkheden en middelen de toepassing van deze verordening toch tot een onredelijkheid of onbillijkheid leidt. In dergelijke gevallen zal het college de mogelijkheid moeten hebben om gemotiveerd van de onderhavige regelgeving af te wijken. Deze mogelijkheid is geopend met het opnemen van het eerste lid.
Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om niet beschreven verwijtbaar gedrag toch te sanctioneren. Hierbij zal zo veel mogelijk moeten worden aangesloten bij de algemene doelstellingen en beginsels van deze verordening, zoals die hiervoor zijn omschreven.