Organisatie | Zoeterwoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2016
Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 13-12-2016 | . |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2017
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 7
Artikel 1.1. Algemene inleiding 7
Artikel 1.2. Definities en begrippen 7
Artikel 1.3. Juridische status beleidsregels 7
Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag 8
Artikel 2.3. Cliëntondersteuning 8
Artikel 2.4. Identificatie melder 8
Artikel 2.5. Informatie van belang voor behandeling van de melding 8
Artikel 2.6. Onderzoek en gesprek 8
Artikel 2.7. Verslag en ondersteuningsplan 9
Artikel 2.8. Aanvraag van een maatwerkvoorziening 9
Artikel 2.10. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura 10
Artikel 2.11. Spoedeisende situaties 10
Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria 11
Artikel 3.3. Mate van de beperkingen 11
Artikel 3.4. Ondersteuningsterreinen 11
Artikel 3.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen 13
Artikel 3.6. Algemene voorzieningen 13
Artikel 3.7. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz) 13
Artikel 3.8. Algemeen afwegingskader 13
Artikel 3.9. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening 14
Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp 15
Artikel 4.2. Afwegingskader gebruikelijke hulp 15
Artikel 4.3. Overbelasting en gebruikelijke hulp 15
Artikel 5.2. Mantelzorgondersteuning 16
Artikel 5.3. Mantelzorg en dreigende overbelasting 16
Artikel 5.4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg 16
Artikel 5.5. Afgeleide aanspraak 16
Artikel 5.7. Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf 17
Hoofdstuk 6. Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden voeren (Huishoudelijke ondersteuning en maaltijdvoorbereiding) 18
Artikel 6.2. Resultaatgebieden 18
Artikel 6.4. Eigen verantwoordelijkheid 19
Artikel 6.5. Algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen 19
Artikel 6.6. Algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning 19
Artikel 6.7. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning 19
Artikel 6.8. Verstrekkingsvorm 20
Artikel 6.9. Afgeleide aanspraak mantelzorgers 20
Artikel 6.10. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding 21
Artikel 6.11. Maatwerkvoorziening kindzorg 21
Hoofdstuk 7. Het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag (Begeleiding en dagbesteding) 22
Artikel 7.2. Eigen verantwoordelijkheid 22
Artikel 7.3. Gebruikelijke hulp 22
Artikel 7.4. Voorliggende voorzieningen 23
Artikel 7.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen 23
Artikel 7.6. Algemene voorzieningen 23
Artikel 7.7. Resultaatgebieden 23
Artikel 7.8. Maatwerkvoorziening begeleiding groep (dagbesteding) 24
Artikel 7.9. Maatwerkvoorziening begeleiding individueel 25
Artikel 7.11. Verstrekkingsvorm 26
Artikel 7.12. Maatwerkvoorziening specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking 26
Artikel 7.14. Maatwerkvoorziening lijfgebonden ondersteuning 27
Artikel 7.15. Afgeleide aanspraak mantelzorgers 27
Hoofdstuk 8. Wonen in een geschikte woning (Woonvoorziening) 28
Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid 28
Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen 28
Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak 28
Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte 28
Artikel 8.6. Primaat van verhuizen 28
Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning 29
Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening 30
Artikel 8.9. Gestegen woningwaarde als gevolg van een maatwerkvoorziening 30
Artikel 8.10. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling 30
Artikel 8.11. Verstrekkingsvorm 30
Artikel 8.12. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning 30
Artikel 8.13. Verwijderen maatwerkvoorzieningen 31
Artikel 8.14. Woningsanering 31
Artikel 8.15. Belang mantelzorgers 31
Hoofdstuk 9. Mogelijkheid om te verplaatsen 32
Artikel 9.2. Aanvullende criteria 32
Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik 32
Artikel 9.4. Verstrekkingsvorm 32
Artikel 9.4. Restwaarde rolstoel 33
Hoofdstuk 10. Mogelijkheid om te verplaatsen, te vervoeren en sociale contacten aan te gaan 34
Artikel 10.2. Aard van de verplaatsingen 34
Artikel 10.3. Gemiddelde vervoersbehoefte 34
Artikel 10.4. Directe leefomgeving 35
Artikel 10.5. Voorliggende voorzieningen 35
Artikel 10.6. Valysregeling 35
Artikel 10.7. Algemeen gebruikelijke voorzieningen 35
Artikel 10.8. Beoordelingscriteria ten aanzien van de mobiliteit 35
Artikel 10.9. Primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer 36
Artikel 10.11. Afwijken van primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer 37
Artikel 10.12. Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto 37
Artikel 10.14. Maatwerkvoorziening voor vervoeren en verplaatsen 37
Artikel 10.15. Aanpassing eigen auto 38
Artikel 10.16. Andere maatwerkvoorzieningen 38
Hoofdstuk 11. Mogelijkheid om beschermd te wonen en opvang te krijgen (Beschermd wonen) 40
Artikel 11.3. Categorieën beschermd wonen 40
Artikel 11.4. Overbruggingszorg 40
Artikel 11.5. Beschermd wonen thuis 40
Artikel 11.6. Aanmelding voor Beschermd Wonen 41
Hoofdstuk 12. Beschikking maatwerkvoorziening 42
Artikel 12.2. Geldigheidsduur 42
Artikel 12.3. Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura 42
Artikel 12.4. Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebonden budget 42
Hoofdstuk 13. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget 43
Artikel 13.2. Motivatie en aard van de hulpvraag 43
Artikel 13.3. Overwegende bezwaren tegen verstrekken persoonsgebonden budget 43
Artikel 13.4. Voorwaarden inzet persoonsgebonden budget voor niet-professionele hulp 44
Artikel 13.5. Omvang van het persoonsgebonden budget 45
Artikel 13.6. Vrij besteedbaar bedrag 46
Artikel 13.7. Kwaliteit van geleverde ondersteuning 46
Artikel 13.8. Betaling van het persoonsgebonden budget 46
Artikel 13.9. Verantwoording van het persoonsgebonden budget 47
Artikel 13.10. Uitruil van budget tussen maatwerkvoorzieningen 47
Artikel 13.11. Beëindiging van het persoonsgebonden budget 47
Artikel 13.13. Terugvordering en verrekening 47
Hoofdstuk 14. Financiële tegemoetkoming meerkosten 49
Artikel 14.2. Aantoonbare meerkosten 49
Artikel 14.3. Geen aantoonbare meerkosten 49
Artikel 14.4. Vormen van financiële tegemoetkoming meerkosten 49
Hoofdstuk 15. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening 51
Artikel 15.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen 51
Artikel 15.3. Regels voor bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening
Hoofdstuk 16. Toezicht en handhaving 52
Artikel 16.1. Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen 52
Artikel 16.2. Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen 52
Hoofdstuk 17. Kwaliteit en klachten 53
Artikel 17.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 53
Artikel 17.2. Klantervaringsonderzoek 53
Artikel 17.4. Werkwijze bij klachten 53
Artikel 17.5. Toezichthoudend ambtenaar 53
Hoofdstuk 18. Ondersteuning 17-27 jarigen 54
Artikel 18.2. Zorgcontinuïteit 54
Artikel 18.3. Verlengde jeugdhulp 54
Hoofdstuk 19. Overige bepalingen 55
Hoofdstuk 20. Slotbepalingen 56
Artikel 20.1. Hardheidsclausule 56
Artikel 20.2. Citeertitel en inwerkingtreding 56
Bijlage 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 57
Bijlage 2. Onderzoek dreigende overbelasting 59
Bijlage 3. Gebruikelijke hulp 61
Bijlage 4. Maaltijdvoorbereiding en (kortdurende) kindverzorging 64
Artikel 1.1. Algemene inleiding
De gemeente is verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning in de zelfredzaamheid en ondersteuning bij participatie van inwoners met een beperking. Die ondersteuning moet erop gericht zijn inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen laten leven. Wanneer een inwoner naar het oordeel van het college niet voldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren, wordt gekeken of de inwoner geholpen kan worden met inzet van eigen verantwoordelijkheid, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
Het college kan, na onderzoek, beslissen een (individuele) maatwerkvoorziening te verstrekken. Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren of het in stand houden van de zelfredzaamheid, participatie of het bieden van beschermd wonen of opvang aan een inwoner. Het te bereiken resultaat is het uitgangspunt voor inzet van maatwerkvoorzieningen. Dit komt ook terug in de wijze waarop het college de voorzieningen heeft ingekocht. Niet het aantal uren is leidend, maar het te bereiken resultaat.
Aandacht voor wat nodig is om de mantelzorger van de inwoner te ondersteunen kan ook onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.
Artikel 1.2. Definities en begrippen
Alle begrippen en definities die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wet), het Uitvoeringsbesluit, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Verordening) en het Besluit maatschappelijke ondersteuning (kortweg Besluit Wmo) en zijn daarmee bindend voor deze beleidsregels.
Artikel 1.3. Juridische status beleidsregels
De beleidsregels betreffen de uitvoeringspraktijk van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015. Het vaststellen van de beleidsregels is daarmee een bevoegdheid van het college. De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:18 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht:
“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid”.
Wanneer de beleidsregels door het college zijn vastgesteld kan naar het betreffende artikel worden verwezen in een beschikking.
Hoofdstuk 2. Melding, onderzoek en aanvraag
In dit hoofdstuk is de toegangsprocedure voor een inwoner met behoefte aan ondersteuning beschreven. Er worden verschillende aspecten beschreven zoals het persoonlijk plan en onafhankelijke cliëntondersteuning. Hoewel deze onderdelen niet altijd deel hoeven uit te maken van de toegangsprocedure heeft het college wel de algemene verplichting een inwoner te informeren over deze onderdelen van de toegangsprocedure. De in dit hoofdstuk benoemde termijnen zijn maximale termijnen.
Een melding is het startpunt van het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Via een melding doet een inwoner van Zoeterwoude, dan wel een vertegenwoordiger daarvan, het verzoek om een onderzoek naar de behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, participatie en zelfredzaamheid. Een melding kan worden gedaan bij het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan telefonisch, per e-mail of schriftelijk. Een informatie- of adviesvraag wordt niet als een melding aangemerkt.
Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen de procedureregels en de mogelijkheden van cliëntondersteuning aan de orde. Dit eerste contact kan leiden tot een gesprek, bij voorkeur bij de inwoner thuis.
Artikel 2.3.1. Informatieplicht over cliëntondersteuning
Het college wijst voor de start van het onderzoek de inwoner en zijn mantelzorger(s) op de mogelijkheid om gebruik te maken van cliëntondersteuning. Het gaat om ondersteuning via informatie en advies over maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan.
Inwoners uit Zoeterwoude kunnen kosteloos een beroep doen op cliëntondersteuning geleverd door Stichting MEE. Het staat inwoners echter vrij om gebruik te maken van andere vormen van cliëntondersteuning. Indien dit gepaard gaat met kosten komen deze niet in aanmerking voor vergoeding door de gemeente.
Artikel 2.3.2. Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid van de cliëntondersteuning betekent dat de inwoner erop moet kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die geboden wordt tijdens het onderzoek volledig onafhankelijk is van het besluit dat het college uiteindelijk neemt ten aanzien van het ondersteuningsplan. De onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner wordt gewaarborgd via de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het uitgangspunt het belang van de inwoner is.
Artikel 2.4. Identificatie melder
Op grond van de Wet moet het college bij elk nieuw onderzoek de identiteit van de inwoner vaststellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (een geldig paspoort, Nederlandse identiteitskaart of rijbewijs).
Artikel 2.5. Informatie van belang voor behandeling van de melding
Op grond van de Wet moet de inwoner of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voor aanvang van het onderzoek beoordeelt het college of alle informatie die nodig is voor een onderzoek beschikbaar is. De inwoner heeft hierin een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die ook van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De inwoner heeft de mogelijkheid om tot 7 dagen na de melding een persoonlijk plan in te dienen. Het persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar diens mening het meest is aangewezen c.q. het beste past bij diens persoonlijke situatie.
Artikel 2.6. Onderzoek en gesprek
De onderzoeksfase is een waarborg voor de melder om gehoord te worden en gezamenlijk tot een kwalitatieve plan van aanpak te komen.
De zorgconsulent welke de melding in behandeling neemt, bespreekt samen met de inwoner en eventueel diens cliëntondersteuner en/of mantelzorger(s) wat de hulpvraag inhoudt en waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen. Dit gesprek is het gesprek zoals bedoeld in artikel 2.3 van Verordening maatschappelijke ondersteuning Zoeterwoude 2015.
Artikel 2.6.2. Situatie voldoende bekend
Als de situatie van de inwoner al voldoende bekend is en er geen nieuwe omstandigheden aanwezig zijn die op de melding van invloed zijn, kan met instemming van de inwoner worden afgezien van (delen van) het onderzoek.
Artikel 2.6.3. Onderdelen van het onderzoek
Het zal regelmatig voorkomen dat niet alle aspecten zoals opgenomen in artikel 5 van de Verordening onderdeel van een onderzoek zijn. Bijvoorbeeld als blijkt dat aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden voldaan door het geven van informatie, een eenvoudige verwijzing of omdat bijvoorbeeld blijkt dat een combinatie van eigen kracht en gebruikelijke hulp van een huisgenoot volstaat. Als de inwoner tijdens het onderzoek te kennen geeft dat hij met aangereikte mogelijkheden uit de voeten kan of geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening zal doen, kan het onderzoek als afgerond worden beschouwd.
Het college verstrekt de inwoner of diens vertegenwoordiger op verzoek een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien de inwoner het niet eens is met de weergave van het onderzoek kunnen opmerkingen worden toegevoegd. Deze opmerkingen zullen binnen enkele dagen met de melder worden besproken. De resultaten van dit (vervolg)gesprek kunnen worden verwerkt in het verslag. Indien de inwoner het uiteindelijk niet eens is met de uitkomst van het onderzoek, staat er geen wettelijke bezwaarmogelijkheid open. De inwoner kan wel alsnog een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. indien op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening negatief beschikt wordt, kan daartegen bezwaar worden gemaakt. Het verslag dient binnen maximaal 6 weken gereed te zijn na ontvangst van de melding.
Artikel 2.7.2. Ondersteuningsplan
Het ondersteuningsplan is de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van diens melding, en de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.
Artikel 2.8. Aanvraag van een maatwerkvoorziening
Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning of een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Artikel 2.8.1. Voorliggende voorziening
Wanneer tijdens het intakegesprek of het onderzoek blijkt dat de inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere voorliggende voorzieningen, worden deze aanspraken opgenomen in het plan. De mate van zelfredzaamheid van de inwoner bepaalt of hij de aanvraag voor deze voorzieningen zelf doet of dat iemand uit zijn omgeving dan wel de onafhankelijk cliëntondersteuner dit doet.
Artikel 2.8.2. Maatwerkvoorziening
Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan, na afhandeling van het onderzoek, worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). Indien een inwoner direct een aanvraag wenst te doen voor een maatwerkvoorziening wordt de behandelingstermijn gehanteerd zoals deze is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze termijn bedraagt acht weken. Een aanvraag kan in principe pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Na de ontvangst van de aanvraag heeft het college twee weken om de beschikking te geven.
Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het afronden van het onderzoek en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan tot gevolg hebben dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de inwoner opnieuw uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. De aanvraag zal in die gevallen worden behandeld als een (nieuwe) melding.
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel aangevraagd op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het ondertekende verslag / ondersteuningsplan ook als aanvraag worden aangemerkt.
Artikel 2.8.3. Opschorten beslistermijn
Uit de Wet vloeit de mogelijkheid voort om de beslistermijn op te schorten indien de inwoner niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de Wet).
In het kader van de uitvoering kan het nodig zijn om een (medisch) advies in te winnen van een (medisch) deskundige en/of een deskundige die bekend is met de problematiek van de inwoner met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Indien dat aan de orde is, zal het college een dergelijk advies moeten afwachten.
Dat is immers noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat het college zich moet vormen van de inwoner en diens ondersteuningsvraag.
Artikel 2.10. Keuze persoonsgebonden budget of zorg in natura
Bij de behandeling van de aanvraag moet de inwoner in de gelegenheid worden gesteld om te kiezen voor een persoonsgebonden budget of zorg in natura.
Artikel 2.11. Spoedeisende situaties
Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie, dan zal het college na de melding zo snel mogelijk een vorm van noodzakelijk ondersteuning (onder andere een maatwerkvoorziening) aanbieden. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan niet afgewacht te worden. De inzet van deze ondersteuning is tijdelijk.
Van een spoedeisende situatie kan sprake zijn bij een terminaal en/of progressief ziektebeeld of een situatie waarbij er sprake is van kinderen in thuissituatie van de inwoner.
Hoofdstuk 3. Resultaten, afwegingskader, algemene voorzieningen en criteria
Wanneer een inwoner beperkingen heeft op het gebied van zelfredzaamheid en participatie wordt tijdens het onderzoek en het gesprek de ondersteuningsbehoefte bepaald. Deze resulteert in een ondersteuningsplan waarin de ondersteuningsbehoefte wordt weergegeven in resultaten.
Artikel 3.3. Mate van de beperkingen
Het college beoordeelt op basis van de mate van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, het verslag en eventueel het persoonlijk plan wat de ondersteuningsbehoefte is en op welke maatwerkvoorziening de inwoner eventueel is aangewezen. De mate waarin de beperking aanwezig is, speelt een rol bij het bepalen van de uiteindelijke ondersteuningsbehoefte. Dit is slechts een hulpmiddel om de ondersteuningsbehoefte te bepalen.
Lichte beperkingen Stimuleren van het zelf uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan geboden door een professionele ondersteuner. De inwoner met lichte beperkingen is in het algemeen in staat om zelf om ondersteuning te vragen. De ondersteuning kan gericht zijn op het oefenen met vaardigheden of handelingen. Daaronder kan ook het gebruik van bijvoorbeeld hulpmiddelen worden verstaan.
Matige beperkingenHelpen bij het (zelf) uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner, al dan niet met regelmaat, ondersteuning biedt ter voorkoming van een achteruitgang/verslechtering van de zelfredzaamheid. De inwoner met matige beperkingen is niet (altijd) in staat om zelf om ondersteuning te vragen.
Zware beperkingenHet (deels en/of tijdelijk) overnemen van taken en/of continu bieden van ondersteuning en/of toezicht is nodig. De inwoner heeft bijvoorbeeld geen of onvoldoende regievermogen. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner deze ondersteuning biedt. Denk ook aan sturing op problematisch gedrag of een inwoner met oriëntatiestoornissen. Er kan sprake zijn van risico’s voor veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. De inwoner met zware beperkingen is meestal niet in staat om zelf om ondersteuning te vragen.
Artikel 3.4. Ondersteuningsterreinen
De inwoner kan op één of meerdere terreinen beperkingen in zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen worden aspecten onderscheiden waar de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking op hebben.
Ad 1) Sociale redzaamheid Bij sociale redzaamheidgaat het om de volgende aspecten:
Ad 2) Bewegen en verplaatsen Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:
Ad 3) Probleemgedrag Bij probleemgedrag gaat het om de volgende aspecten:
Ad 4) Psychisch functioneren Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:
Ad 5) Oriëntatiestoornissen Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:
Artikel 3.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Van een algemeen gebruikelijke voorziening is sprake indien:
Het hangt af van de specifieke situatie van de inwoner en van de jurisprudentie af of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Dit dient dan ook in elke situatie opnieuw te worden afgewogen. In bijlage 1 is een lijst met voorzieningen opgenomen die in principe worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Deze lijst is niet limitatief. Niet relevant is of een inwoner gebruik wil maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen: het inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Hierbij wordt tijdens het onderzoek meegenomen of een inwoner redelijkerwijs had kunnen sparen voor deze kosten.
Artikel 3.6. Algemene voorzieningen
Het college treft algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van inwoners en aan de inzet van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor.
Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners, met en zonder beperkingen, toegankelijk. Hieronder vallen in ieder geval de algemene voorziening voor vervoer en huishoudelijke ondersteuning. Voorbeelden zijn verder openbaar vervoer, boodschappenservice, maaltijdenservice, buurthuizen, klussendienst, formulierenhulp, ouderenadviseurs, consultatiebureau, huisarts, kinderopvang en het opnemen van zorgverlof.
Artikel 3.7. Afstemming met de Wet langdurige zorg (Wlz)
Het college is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van inwoners tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op dat moment is vastgesteld dat een inwoner vanwege beperkingen, als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Die zorgplicht blijft belegd bij de zorgkantoren. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) indiceert voor deze zorg.
Hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen (als bedoeld in hoofdstuk 10) en woningaanpassingen blijven in 2017 ook voor inwoners met een Wlz-indicatie nog vanuit de Wmo beschikbaar. Huishoudelijke ondersteuning voor inwoners met een Wlz-indicatie is met ingang van 1 januari 2017 niet meer beschikbaar vanuit de Wmo. Vanaf 1 januari 2018 zal ook de aanspraak op hulpmiddelen en woningaanpassingen bij inwoners met een Wlz-indicatie niet meer onder de Wmo vallen.
Artikel 3.8. Algemeen afwegingskader
Het college hanteert voor het opstellen van de resultaten in het ondersteuningsplan het volgende algemeen afwegingskader:
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie;
Tenslotte beoordeelt het college de mogelijkheid om met inzet van individuele maatwerkvoorzieningen een passende bijdrage te leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 3.9. Algemene criteria individuele maatwerkvoorziening
Indien het onderzoek leidt tot de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening hanteert het college de volgende algemene criteria:
Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten. Dit al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid van de cliënt als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet zelf kan verminderen door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel als de cliënt deze problemen niet zelf kan verminderen met gebruikmaking van algemene voorzieningen;
Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:
Het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen.
Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de levenspartner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelaties worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Artikel 4.2. Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. Het afwegingskader gebruikelijke hulp is opgenomen in bijlage 3 van deze beleidsregels.
Artikel 4.3. Overbelasting en gebruikelijke hulp
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp biedt, overbelast is (geraakt) en niet meer in staat is dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar de bijlage 2 van deze beleidsregels.
Het verlenen van gebruikelijke hulp gaat voor op het ondernemen van maatschappelijke activiteiten. Dat wil zeggen dat indien (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten die al dan niet in combinatie met een fulltime (werk- en/of school)week ondernomen worden, het uitvoeren van deze maatschappelijke activiteiten de ouder, partner of huisgenoot niet ontslaat van het leveren van gebruikelijke hulp.
Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare ondersteuning te bieden, is van invloed op de belastbaarheid van de degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het college zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet.
Om gemotiveerde redenen kan door het college afgeweken worden van de regel dat gebruikelijke hulp afdwingbaar is.
Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is de inwoner de mogelijkheid te bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen. Ook in de situatie waarbij de mantelzorger zo zwaar belast is door de activiteiten die voortvloeien uit het leveren van de mantelzorg en het dagelijkse leven van de mantelzorger zelf, dat de mantelzorg in gevaar dreigt te komen en daarmee het zelfstandig functioneren en wonen van de inwoner.
Mantelzorg is zorg (of ondersteuning) die wordt gegeven aan een inwoner door iemand uit diens directe omgeving. Het gaat dan om onbetaalde:
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren. Het college kan en mag mantelzorg niet afdwingen.
Artikel 5.2. Mantelzorgondersteuning
Mantelondersteuning is het pakket aan diensten, activiteiten en goederen dat beschikbaar wordt gesteld aan de mantelzorger en dat tot doel heeft die persoon te ondersteunen bij diens ondersteuning aan de zorgvrager. Het gaat hierbij onder andere om ontspanningsactiviteiten, cursussen en themabijeenkomsten, lotgenotencontacten, emotionele en materiële hulp, informatie en advies, respijtzorg voor de meest intensieve ondersteuningssituaties en de Dag van de Mantelzorg.
Tijdens het gesprek zal naast de mantelzorgondersteuning die geboden wordt vanuit bestaande inkoop- of subsidieafspraken onderzocht worden welke mogelijkheden de (eventuele) aanvullende zorgverzekering kan bieden op het gebied van mantelzorgondersteuning.
Artikel 5.3. Mantelzorg en dreigende overbelasting
Het college beoordeelt tijdens het gesprek of er mantelzorg aanwezig is en of er maatregelen genomen moeten worden om (dreigende) overbelasting te voorkomen of de mantelzorger te ondersteunen bij het uitvoeren van zijn taken. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen een oordeel te vormen. Zie daarvoor ook bijlage 2.
Artikel 5.4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg
Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigd daarmee aanspraak op geïndiceerde zorg. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.
Artikel 5.5. Afgeleide aanspraak
Als er een maatwerkvoorziening wordt verstrekt om de mantelzorger te ontlasten of hem in staat te stellen de mantelzorg te leveren, gebeurt dat altijd als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam. Deze maatwerkvoorziening kan niet - als het een persoonsgebonden budget betreft - door de mantelzorger zelf worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.
Respijtzorg is de ondersteuning die aan de inwoner wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is ondersteuning te bieden. Dit wordt onderscheiden van:
Artikel 5.7. Maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf is het logeren van een inwoner, met als doel het overnemen van het (permanente) toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Er is geen sprake van (medische) opname in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is geen sprake van spoed of crisis. Bij kortdurend verblijf logeert iemand maximaal 72 uur per week in een instelling. Hierdoor wordt degene die thuis die inwoner verzorgd, tijdelijk ontlast. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die (permanent) toezicht nodig hebben. Bij de uitvoering van deze maatwerkvoorziening is altijd iemand in de buurt aanwezig en meerdere malen per dag zal een medewerker langsgaan bij de inwoner. Het kortdurend verblijf zal maximaal 72 uur (3 overnachtingen) per week bedragen, maar kan flexibel worden ingezet. Het betreft maximaal 52 etmalen per jaar. Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren, met als doel het overnemen van het permanente toezicht ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het verblijf is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week.
Artikel 5.7.1. Voorwaarden Kortdurend Verblijf
Een inwoner komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, wanneer:
-er sprake is van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;
-de inwoner zowel een maatwerkvoorziening begeleiding ontvangt als een indicatie heeft voor persoonlijke verzorging.
Artikel 5.7.2. Varianten maatwerkvoorziening Kortdurend Verblijf
De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
Artikel 5.7.2.1. Kortdurend Verblijf basis
De basiszorg wordt geleverd zoals thuis. Er is sprake van toezicht, maar geen permanent toezicht. Ruimtes worden niet afgesloten voor de inwoner. Dit product is gebaseerd op een kamer en verblijf, inclusief huishoudelijke ondersteuning en maaltijden.
Hoofdstuk 6. Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden voeren(Huishoudelijke ondersteuning en maaltijdvoorbereiding)
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit taken die er op gericht zijn personen een schoon, gestructureerd en leefbaar huishouden te kunnen laten voeren. Deze taken hebben niet alleen betrekking op het (zware en lichte) huishoudelijke werk, maar hebben ook betrekking op het “in staat stellen tot” het voeren van het huishouden.
De voorziening huishoudelijke ondersteuning wordt ingezet met als doel:
Artikel 6.2. Resultaatgebieden
Een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden kan de volgende resultaatgebieden bevatten:
Een schoon en leefbaar huis hebben
Het resultaat van de ondersteuning is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Indien belanghebbende regie kan voeren over het eigen leven, mag van hem/haar worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en keuzes worden gemaakt.
Het bereiden en/of klaarzetten van primaire levensbehoeften
Het te behalen resultaat is dat, indien nodig, één maal per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet en één maal per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.
Beschikken over schoon linnengoed en schone kleding
Het te behalen resultaat is de beschikking hebben over schoon linnen- en beddengoed en/of over schone kleding. De verzorging van de was zoals bedoeld binnen dit resultaatgebied omvat het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed. Verwacht mag worden dat de persoon beschikt over een wasmachine. Als die er niet is, behoort het realiseren van een wasmachine tot de verantwoordelijkheid van de klant. Daarnaast wordt van de klant verwacht dat de reikwijdte van de ondersteuning tot een minimum wordt beperkt door bijvoorbeeld de aanschaf van een wasdroger of kleding die niet gestreken hoeft te worden. Van betrokkene wordt tevens verwacht dat hij/zij redelijkerwijs al het mogelijke heeft gedaan om het ontstaan van extra zware was te beperken. Bijvoorbeeld door het gebruik van incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten.
Organiseren van het huishouden Ondersteuning bij het organiseren van huishoudelijke taken wordt ingezet wanneer de inwoner niet tot zelfregie en planning van de werkzaamheden in staat is. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoonhouden van het huis, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de inwoner verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt of als disfunctioneren dreigt.
Om tot een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden te komen gaat het om onderstaande activiteiten:
Artikel 6.3.1. Activiteiten gericht op een schoon huis
Het betreft activiteiten die betrekking hebben op wonen in een woning die schoongehouden, opgeruimd en functioneel is, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat om het lichte en/of zware huishoudelijke werk.
Onder licht huishoudelijk werk vallen opruimen, stof afnemen, planten water geven en afwassen.
Onder zwaar huishoudelijk werk vallen stofzuigen, dweilen, reinigen toiletruimte en badkamer, poetsen keuken, ramen zemen (binnenzijde) en bed verschonen.
Artikel 6.3.2. Activiteiten gericht op de noodzakelijke wasverzorging
Onder activiteiten voor de noodzakelijke wasverzorging vallen activiteiten voor het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed en indien (medisch) noodzakelijk gestreken.
Artikel 6.4. Eigen verantwoordelijkheid
Hulp bij het voeren van een huishouden wordt in het kader van de Wmo alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de inwoner zelf kunnen worden uitgevoerd, behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de inwoner wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning. Uit deze eigen verantwoordelijkheid vloeit ook voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Dit zijn keuzes waarop inwoners zelf invloed kunnen uitoefenen en keuzes in kan maken. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. Het onderhoud van de tuin wordt niet tot het huishouden gerekend.
Was men al gewend om voor eigen rekening een schoonmaakhulp in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op ondersteuning in het kader van de Wmo. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen financiële mogelijkheden wegvallen of de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.
Artikel 6.5. Algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het college beoordeelt of er sprake is van algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen waar gebruik van gemaakt kan worden.
Artikel 6.6. Algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning
Indien een inwoner een beperking heeft op het gebied van een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden en de beperking heeft betrekking op activiteiten voor een schoon huis, wordt bekeken of de algemene voorziening Huishoudelijke ondersteuning leidt tot het wegnemen van deze beperkingen.
Met gecontracteerde zorgaanbieders zijn door de gemeente afspraken gemaakt ten aanzien van de inzet van de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning. De gemeente biedt in 2017 voor maximaal 125 uur per jaar een financiële compensatie bij deze algemene voorziening.
Artikel 6.7. Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning
Een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is gericht op ondersteuning indien er meer nodig is dan een standaard schoon huis. Slechts wanneer sprake is van de noodzaak tot meer werkzaamheden, zoals meerdere malen per week stofzuigen in verband met (stof en mijt)allergie, of als er problematiek is op het gebied van het aanbrengen van structuur in het huishouden of het voeren van regie op het huishouden bestaat de mogelijkheid tot het inzetten van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
Artikel 6.7.1 Huishoudelijke ondersteuning basis
Het college kan een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis verstrekken indien:
1) Een of enkele van de volgende factoren bij de onderdelen licht en zwaar huishoudelijke werkzaamheden meespelen:
In deze situaties kan het zo zijn dat de algemeen gebruikelijke frequentie van de activiteiten gericht op een schoon huis niet voldoende is. Het gaat bijvoorbeeld om het meermaals stofzuigen in verband met een allergie. In die situaties kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken.
2) De volledige verzorging van kleding en linnengoed nodig is. Onderdelen van de verzorging van kleding en linnengoed zijn:
Artikel 6.7.2. Huishoudelijke ondersteuning speciaal
Het college kan een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning speciaal verstrekken indien:
1) Er sprake is van psychogeriatrische problematiek, gedragsproblematiek en/of communicatieproblemen, die de lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden bemoeilijken.
2) Ondersteuning bij de dagelijkse organisatie van het huishouden en plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden noodzakelijk is.
3) Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden kortdurend (voor maximaal 6 weken) nodig is:
Artikel 6.7.3. Huishoudelijke ondersteuning speciaal plus
Het college kan een maatwerkvoorziening voor Huishoudelijke ondersteuning speciaal plus verstrekken wanneer, naast de bij de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning speciaal genoemde activiteiten individuele begeleiding nodig is:
Huishoudelijke ondersteuning speciaal plus kan verstrekt worden indien het gaat om het aanleren van het zelf uitvoeren van belangrijke huishoudelijke taken zodat de inwoner in staat wordt gesteld een gestructureerd
huishouden te voeren. Huishoudelijke ondersteuning speciaal plus biedt de mogelijkheid om het (tijdelijk) overnemen van de huishoudelijke werkzaamheden en het bieden van begeleiding bij het zelf uitvoeren daarvan te combineren.
Artikel 6.8. Verstrekkingsvorm
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kan door het college in natura en via een persoonsgebonden budget bereikt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Financieel besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.
Artikel 6.9. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat voor de mantelzorger geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde in plaats van hulp in natura een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Artikel 6.10. Maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding
Indien een inwoner een probleem heeft bij het bereiden van de maaltijden wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen (kant-en-klaarmaaltijden, maaltijd-aan-huis) of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de maaltijdvoorbereiding. Indien al deze mogelijkheden niet tot een oplossing leiden kan een maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding verstrekt worden. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die om uiteenlopende redenen niet in staat zijn om de maaltijd te bereiden of om deze op te warmen met behulp van (bijvoorbeeld) een magnetron.
De maatwerkvoorziening kan betrekking hebben op de volgende activiteiten bij de verschillende maaltijden:
De normtijden met betrekking tot bovengenoemde activiteiten zijn opgenomen in bijlage 4.
Artikel 6.11. Maatwerkvoorziening kindzorg
De zorg voor kinderen die tot de leefeenheid behoren, is in eerste instantie een taak van de ouder(s). Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. De opvang kan plaatsvinden op de manier dat zij zelf willen, het is immers hun eigen verantwoordelijkheid. Deze maatwerkvoorziening wordt ingezet bij kwetsbare inwoners die tijdelijk de zorg voor een kind niet op zich kunnen nemen. Het gaat hier om het overnemen van de dagelijkse zorg voor een kind die door de tijdelijke beperking van de ouders moeten worden overgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het overnemen van de zorg voor een kind na een operatie van de ouder, of na een ziekenhuisopname, wanneer een of beide ouders de zorg tijdelijk niet zelf kunnen geven. Er wordt in eerste instantie gekeken of er mogelijk via het sociale netwerk of via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen (welzijns- en vrijwilligerswerk) een oplossing kan worden gevonden voor de verzorging van de kinderen. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen indien via voorliggende voorzieningen of algemene voorzieningen geen oplossing geboden kan worden. Dat wil zeggen: de acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Hoofdstuk 7. Het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag(Begeleiding en dagbesteding)
Begeleiding is gericht op het behouden of verbeteren van zelfredzaamheid en participatie voor inwoners die, al naar gelang de zwaarte van hun beperking, hulp nodig hebben bij diverse activiteiten in hun dagelijkse leven en het organiseren van een ingevulde dag. Het gaat meestal om de ondersteuning en begeleiding bij het laten uitvoeren van deze ‘algemene dagelijkse levensverrichtingen’ door de inwoner zelf. De noodzaak voor deze vorm van ondersteuning bij het maatschappelijk functioneren doet zich vaak voor bij inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek.
Een maatwerkvoorziening ten aanzien van dit resultaat kan inhouden dat de inwoner wordt ondersteund bij een taak of dat een taak wordt overgenomen. Ook het oefenen met of het aanbrengen van structuur in de dagelijkse activiteiten en het ondersteunen van het voeren van regie rond de dagelijkse activiteiten waaronder het beheren van geld en het voeren van de administratie behoren tot begeleiding.
Artikel 7.1.1. Dagelijkse activiteiten en ingevulde dag
Tot de dagelijkse activiteiten en een ingevulde dag kunnen alle activiteiten behoren die noodzakelijkerwijs moeten gebeuren, die niet op het vlak van de persoonlijke verzorging liggen en niet tot een ander resultaat, zoals opgenomen in artikel 3.2 van deze beleidsregels, behoren. Zo kan het gaan om de behandeling van post, om de financiële administratie of om het regelmatig doorspreken van activiteiten met de inwoner zodat deze weer weet wat hij of zij doen moet. De dagelijkse activiteiten vinden over het algemeen in de woning van de inwoner plaats.
Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen is het van belang dat een inwoner over een ingevulde dag kan beschikken. Voor veel mensen is het hebben van een ingevulde dag heel gewoon. Vanaf 4 jaar bezoekt een ieder het onderwijs en na het onderwijs vinden de meeste mensen werk. Als er niet meer gewerkt hoeft te worden, zijn veel mensen uitstekend in staat hun dag te vullen.
Het is niet mogelijk een lijst te geven van dagelijkse activiteiten die onder dit resultaat vallen, omdat dit te beperkend zou zijn. Uitgangspunt is dat alle dagelijkse zaken er onder kunnen vallen die nodig zijn om zelfstandig in een woonsituatie te kunnen functioneren en een ingevulde dag te hebben, mits zij niet onder een andere wettelijke regeling of onder een ander resultaat vallen.
Artikel 7.2. Eigen verantwoordelijkheid
Het college wijst in eerste instantie een inwoner op de eigen verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. De vraag doet zich dan ook voor of een inwoner de activiteiten kan leren zelf te doen. Of de vraag kan zijn of er hulpmiddelen zijn waarmee iemand de dagelijkse activiteiten zelf kan doen. Is dat mogelijk, dan hoeft voor dat onderdeel geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden.
Dat geldt ook als men in staat is zelf voor een daginvulling te zorgen. Denk bijvoorbeeld aan het doen van vrijwilligerswerk, het zoeken van een passende hobby of het bezoeken van (welzijns)activiteiten die georganiseerd worden.
Artikel 7.3. Gebruikelijke hulp
Zijn er geen mogelijkheden dat een inwoner de dagelijkse activiteiten zelf kan doen of zelf in staat is een voor daginvulling te zorgen, dan wordt beoordeeld of er is sprake is van gebruikelijke hulp. De vraag is hoe vaak dat voorkomt en of het mogelijk is op die momenten de ondersteuning die nodig is te krijgen van de aanwezige huisgenoot of huisgenoten. Dit moet concreet worden geïnventariseerd.
Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten, maar niet met een ingevulde dag. Als deze activiteiten kortdurende ondersteuningsvragen zijn, hoeft het geen probleem te zijn voor huisgenoten. Zo nodig zal beoordeeld moeten worden wat wel en wat niet in redelijkheid van huisgenoten gevraagd kan worden. Voor de criteria met betrekking tot gebruikelijke hulp wordt verder verwezen naar bijlage 3.
Artikel 7.4. Voorliggende voorzieningen
Als er een indicatie is voor de Wet langdurige zorg is er in die situaties geen aanleiding voor het treffen van een maatwerkvoorziening, de Wlz is voorliggend. De Zorgverzekeringswet, die verantwoordelijk is voor persoonlijke verzorging, is eveneens een voorliggende voorziening. Er dient wel beoordeeld te worden wat vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk is. Wat buiten die momenten valt, blijft een verantwoordelijkheid vanuit de Wmo.
Niet wettelijk voorliggende voorzieningen kunnen zijn budgetbeheer, budgetbegeleiding, vrijwillige schuldhulp en/of vrijwillige schuldhulpverlening en zogenaamde formulierenbrigades, hulp via vakverenigingen en ouderenorganisaties et cetera.
Artikel 7.5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening bij het voeren van een (financiële) administratie kan een computer zijn, voor een blinde eventueel met een braille-leesregel. Daarvoor is wel noodzakelijk dat men een computer kan bedienen.
Artikel 7.6. Algemene voorzieningen
Het college beoordeelt of er algemene voorzieningen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een administratiekantoor. Ook kan gedacht worden aan dagactiviteiten voor senioren welke georganiseerd worden door welzijnsorganisaties.
Artikel 7.7. Resultaatgebieden
Het college kan ondersteuning bieden op een vijftal resultaatgebieden. Hiermee wordt strikt genomen geen limitatief stelsel beoogt. Er kunnen dan ook meer voorbeelden denkbaar zijn. De resultaten kunnen per terrein verschillend zijn. Een aantal voorbeelden worden in de onderstaande tekst genoemd.
Er zijn vijf resultaatgebieden bij maatwerkvoorziening begeleiding:
Ad 1) Begeleiden bij een schoon en leefbaar huis
-de inwoner is in staat taken die leiden tot het uitvoeren van activiteiten gericht op het voeren van een schoon en leefbaar huis te organiseren
Ad 2) Ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk inwoner
NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde inwoners zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘Inwoner heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen.
Ad 3) Ondersteuning bij onderwijs/arbeidsparticipatie/ dagbesteding
Ad 4) Mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning (alleen in combinatie met een van de eerdergenoemde drie resultaten).
Ad 5) Ondersteunen bij zelfzorg (persoonlijke hygiëne)
Artikel 7.8. Maatwerkvoorziening begeleiding groep (dagbesteding)
De maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de inwoner opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. De activiteiten in groepsverband zijn gericht op ondersteuning bij dagbesteding, handhaven en bevorderen zelfstandig functioneren, voorkomen van sociaal isolement, het ontlasten van de mantelzorger en voorkomen van achteruitgang bij cliënt van fysieke, cognitieve en/of sociaal-emotionele vaardigheden.
Daarbij geldt dat groepsbegeleiding voorliggend is op individuele begeleiding.
Artikel 7.8.1.1. Begeleiding groep basis
Bij Begeleiding groep basis gaat het om inwoners met een psychiatrische achtergrond, een licht verstandelijke beperking of betreft het ouderen met beperkingen. Voorbeelden van begeleiding groep basis zijn de dagbestedingsgroepen voor ouderen en dagactiviteitencentrum voor mensen met psychiatrische problematiek.
Artikel 7.8.1.2. Begeleiding groep speciaal
Bij Begeleiding groep speciaal gaat het om forse problematiek door somatische aandoeningen of een psychogeriatrische stoornis (waarbij dementie is vastgesteld). Voorbeelden van Begeleiding groep speciaal zijn de ontmoetingscentra dementie en dagbehandeling.
Het aanbod bij Begeleiding groep speciaal onderscheidt zich van het aanbod bij Begeleiding groep basis door de inzet van een hoger opgeleide medewerker in aansluiting op de forsere problematiek van de cliënt en een kleinere groepsomvang. Bovendien worden bij dit aanbod meer eisen gesteld aan de faciliteiten die in de ruimte aanwezig zijn.
Artikel 7.8.2. Intensiteit begeleiding groep
Bij Begeleiding groep bestaan twee intensiteiten, te weten intensiteit 1 (normaal: 0-24 dagdelen per periode van vier weken) en intensiteit 2 (intensief: 24-36 dagdelen per periode van vier weken). Onder een dagdeel wordt minimaal 3,5 uur verstaan. Intensiteit 1 is de standaard intensiteit. Intensiteit 2 betekent een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zal worden ingezet als de doelen bij de cliënt niet binnen de maximale dagdelen van de normale intensiteit kunnen worden bereikt.
Artikel 7.8.3. Vervoer begeleiding groep
Wanneer een inwoner niet in staat is zelfstandig te reizen of op eigen kracht naar de dagbesteding te reizen (fiets, openbaar vervoer, etc.) en dat niet kan worden geleerd, kan een indicatie voor vervoer naar dagbesteding worden toegekend. Het betreft een vast tarief. De indicatie voor dit betreffende vervoer maakt deel uit van de indicatie voor Begeleiding groep.
Artikel 7.9. Maatwerkvoorziening begeleiding individueel
Begeleiding individueel is aan de orde als de doelen bij cliënt niet worden bereikt met groepsbegeleiding, bijvoorbeeld omdat een inwoner thuis begeleiding nodig heeft.
Artikel 7.9.1.1. Begeleiding individueel basis
Bij Begeleiding individueel basis gaat het om inwoners met somatische aandoeningen, psycho-sociale beperkingen, licht psychiatrische beperkingen, lichamelijke beperkingen en/of een verstandelijke beperking.
De activiteiten bij Begeleiding individueel basis zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid die strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing. Verder kan het gaan om ondersteuning bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven.
Artikel 7.9.1.2. Begeleiding individueel speciaal
Bij Begeleiding individueel speciaal gaat het om inwoners met niet aangeboren hersenletsel (NAH) of ernstige psychiatrische problematiek. Begeleiding individueel speciaal is alleen aan de orde als gespecialiseerde begeleiding noodzakelijk is vanwege ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen dan wel ernstig regieverlies als gevolg van NAH of psychiatrische problematiek.
Het aanbod bij Begeleiding individueel speciaal onderscheid zich van het aanbod bij begeleiding individueel basis door de inzet van een medewerker met specifieke vaardigheden en/of deskundigheid in verband met de ernstige tekort schietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen/zwaar regieverlies als gevolg van NAH of psychiatrische problematiek. Naast praktische begeleiding en ondersteuning bij het dagelijks leven, wordt ook ondersteuning geleverd voor het omgaan met de beperking.
In individuele gevallen kan ook een inwoner met multiproblematiek vanwege bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld een beperkt probleeminzicht, risico van zorgmijding) en bij afwezigheid van andere ondersteuning (tijdelijk) onder begeleiding individueel speciaal vallen.
Artikel 7.9.2. Intensiteit begeleiding individueel
Bij Begeleiding individueel bestaan twee intensiteiten, te weten intensiteit 1 (normaal: 0-12 uur per periode van vier weken) en intensiteit 2 (intensief: 12-24 uur per periode van vier weken). Intensiteit 1 is de standaard intensiteit. Intensiteit 2 betekent een hogere tijdsinzet van ondersteuning en zal worden ingezet als de doelen bij de cliënt niet binnen de maximale uren van de normale intensiteit kunnen worden bereikt.
Onderstaand schema geeft een overzicht van de activiteiten welke door de zorgaanbieder uitgevoerd kunnen worden binnen de in artikel 7.7 genoemde resultaatgebieden.
Ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en/of het voeren van regie Deze activiteiten richten zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren, op oriëntatiestoornissen en op probleemgedrag.
Ondersteunen bij praktische vaardigheden / handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid. Deze activiteiten richten zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.
Ondersteunen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger
-Oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de inwoner.
Bieden van een dagprogramma ter vervanging van onderwijs, arbeid of andersoortige dagstructurering
Artikel 7.11. Verstrekkingsvorm
De maatwerkvoorzieningen begeleiding groep en begeleiding individueel kunnen door het college in natura en via een persoonsgebonden budget verstrekt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. In het Financieel besluit is de omvang van het persoonsgebonden budget opgenomen.
Artikel 7.12. Maatwerkvoorziening specialistische begeleiding bij personen met een zintuiglijke beperking
Bij de ondersteuning aan inwoners met een zintuiglijke beperking gaat het om specialistische ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal inwoners gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is.
Artikel 7.13.1. Landelijke inkoop specialistische begeleiding
De VNG heeft, in afstemming met het ministerie van VWS, landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht. Deze afspraken zijn opgenomen in een raamovereenkomst tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding betreffende mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Het college moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende inwoner onder deze landelijke afspraken valt. Zo ja, dan heeft het college geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Het college geeft de beschikking af voor de specialistische begeleiding. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld.
Het college is gehouden om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de inwoner voor zover het ondersteuning betreft die niet is opgenomen in de landelijke inkoopafspraken én de inwoner vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een doventolk bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.
Artikel 7.14. Maatwerkvoorziening lijfgebonden ondersteuning
Inwoners met een beperking bij het verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen kunnen in aanmerking komen voor Lijfgebonden ondersteuning indien aanspraak op Persoonlijke verzorging op basis van de Zorgverzekeringswet niet mogelijk is gebleken omdat er onder meer geen sprake is van “geneeskundige zorg of een hoog risico daarop”. Zie hiervoor bijlage 5 van de beleidsregels. Indien voor iemand aansporing bij het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet voldoende is en de verzorgende handelingen om tot de algemene dagelijkse levensverrichtingen te komen feitelijk voor langere tijd overgenomen moeten worden, kan lijfgebonden Ondersteuning worden toegekend. Lijfgebonden ondersteuning is ondersteuning bij zelfzorg in de thuissituatie.
Artikel 7.15. Afgeleide aanspraak mantelzorgers
Het resultaatgebied mantelzorg- en vrijwilligersondersteuning betreft een afgeleide aanspraak op begeleiding. Het kan daarbij specifiek gaan om het omgaan met de beperkingen van de persoon waar de mantelzorg geleverd wordt. Een maatwerkvoorziening daarvoor wordt afgegeven op naam van de persoon die de mantelzorg ontvangt.
Hoofdstuk 8. Wonen in een geschikte woning(Woonvoorziening)
Het te bereiken resultaat ”wonen in een geschikte woning” omvat de elementaire woonfuncties. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich gelijkvloers en tussen etages verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Er wordt geen rekening gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze noodzakelijk en regelmatig gebruikt.
Artikel 8.2. Eigen verantwoordelijkheid
Uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Als de problemen een gevolg zijn van een verhuizing naar een niet geschikte woning (al dan niet vanuit een geschikte woning) en er geen belangrijke redenen, zoals een medische noodzaak of de nabijheid van mantelzorg of sociale problematiek, zijn voor de verhuizing is de inwoner zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een oplossing voor deze problemen. Wanneer de ondervonden problemen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woning is het oplossen van deze problemen de verantwoordelijkheid van de inwoner.
Artikel 8.3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor het resultaat “wonen in een geschikte woning” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf, en eventuele montage van deze voorzieningen, tenzij tijdens het onderzoek is gebleken dat een inwoner daar niet toe in staat kan worden geacht.
Artikel 8.4. Plotselinge noodzaak
Bij plotselinge noodzaak gaat het om problemen met de geschiktheid van de woning die onverwacht zijn ontstaan, doordat een inwoner op een bepaald moment, zonder dat dit op basis van leeftijd of aandoening te verwachten is, geconfronteerd wordt met een beperking met consequenties voor de geschiktheid van de woning.
Artikel 8.5. Zelfstandige woonruimte
Een zelfstandige woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. De woonwagen/woonboot mag niet ouder zijn dan tien jaar en moet een technische levensduur hebben van nog minimaal vijf jaar, vastgesteld door een taxateur. De woonwagen/woonboot moet daarnaast nog minimaal vijf jaar op de standplaats/ligplaats kunnen blijven staan dan wel liggen. Tenslotte moet de woonwagen ten tijde van de melding en het onderzoek bij de gemeente op de standplaats staan en moet de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit zijn van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.
Artikel 8.6. Primaat van verhuizen
Als blijkt uit het onderzoek dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om het probleem op te lossen beoordeelt het college eerst of het resultaat “wonen in een geschikte woning” ook te bereiken is via een verhuizing. Dit gebeurt in ieder geval indien de individuele maatwerkvoorziening het bedrag van € 10.000,- overstijgt.
Hierbij zullen tenminste de volgende aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een nieuwe woning beschikbaar komt (in verband met de medisch en sociaal verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de inwoner en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Hierbij kunnen de volgende aspecten aan de orde komen:
Artikel 8.6.1. Tijdelijke maatwerkvoorzieningen
Het aanbrengen van eenvoudige, tijdelijke maatwerkvoorzieningen is mogelijk als de situatie in de huidige woning zodanig is, dat er per direct enige aanpassingen noodzakelijk zijn.
Indien er direct grote aanpassingen nodig zijn en de verwachting is dat een nieuwe woning niet direct beschikbaar komt, dan dient opnieuw een afweging tussen aanpassen en verhuizen plaats te vinden.
Artikel 8.6.2. Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bij primaat van verhuizen
Als het primaat van verhuizen van toepassing is, kan het college, zonder aparte aanvraag, een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekken. Bij beoordeling van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Artikel 8.7. Maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
De maatwerkvoorziening moet er zorg voor dragen dat de inwoner zich in, om en nabij zijn woning zodanig kan redden zodat normaal, of in ieder geval acceptabel, functioneren mogelijk is. Het gaat hierbij dus om alle verplaatsingen die nodig zijn voor een normaal gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning horen ook verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon. Wat het balkon betreft moet het mogelijk zijn daar te komen, de inrichting van het balkon is een eigen verantwoordelijkheid.
Artikel 8.7.1. Bouwkundige en niet bouwkundige maatwerkvoorzieningen
Als het gaat om het wonen in een geschikte woning kan het college zowel bouwkundige als niet-bouwkundige, evenals losse en nagelvaste, maatwerkvoorzieningen verstrekken. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen. De maatwerkvoorzieningen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de maatwerkvoorziening altijd een nieuwe voorziening moet zijn.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen moet worden gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden conform het gemeentelijk inkoopbeleid.
Artikel 8.7.2. Specifieke criteria ten aanzien van een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning
Artikel 8.8. Eigenaar maatwerkvoorziening
De kosten van een maatwerkvoorziening in de vorm van een bouwkundige aanpassing worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De beschikking wordt verstuurd aan de inwoner aan wie de maatwerkvoorziening wordt verstrekt, met een afschrift aan de eigenaar. Bij huurwoningen kan, in overleg met Rijnhart Wonen, hiervan worden afgeweken.
Artikel 8.9. Gestegen woningwaarde als gevolg van een maatwerkvoorziening
Indien een maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een uitbouw aan de woning, die eigendom is van de inwoner, kan er vanuit worden gegaan dat de woning in waarde is gestegen. Daarom dienen de door het college gesubsidieerde kosten bij verkoop van de woning te worden terugbetaald volgens een afschrijvingsschema dat is opgenomen in het Financieel besluit.
Artikel 8.10. Bezoekbaar / logeerbaar maken van de woning voor inwoners van een instelling
De situatie waarbij de inwoner in een instelling verblijft en er een maatwerkvoorziening aangevraagd wordt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of van de partner is een uitzonderingssituatie. Er is dan weliswaar sprake van één hoofdverblijf, namelijk de instelling, maar er wordt ook één woning zeer regelmatig bezocht, namelijk de woning van ouders of van de partner. De ondersteuningsplicht gaat hier in beginsel niet verder dan dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer, een slaapvoorziening (kan bed in woonkamer zijn) en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken.
Artikel 8.11. Verstrekkingsvorm
Het college kan een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning verstrekken in natura en via een persoonsgebonden budget. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag afgegeven als tegenwaarde van de ondersteuning in natura. Dit kan vastgesteld worden aan de hand van prijslijsten in natura, maar ook op offertebasis (complexe aanpassingen).
Artikel 8.12. Onderhoud, keuring en reparatie maatwerkvoorzieningen voor wonen in een geschikte woning
Indien het college wettelijk verplicht is een maatwerkvoorziening voor wonen in een geschikte woning te onderhouden en te repareren kunnen deze vergoed worden. Dat deze kosten onderdeel uitmaken van de maatwerkvoorziening wordt vermeld in de beschikking. Het gaat daarbij alleen om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden, zoals een traplift of plafondlift. Bij het bepalen van de hoogte van de maatwerkvoorziening, kunnen alleen de werkelijk gemaakte reële kosten van keuring en onderhoud en reparatie voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij wordt ook de afweging gemaakt of het verwijtbare/ te voorkomen kosten betreft. De kosten worden op declaratiebasis, indien het incidentele kosten betreft met toestemming van het college vooraf, toegekend.
Indien een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, zijn de kosten van keuring en onderhoud en/of reparatie in het persoonsgebonden budget als instandhoudingskosten meegenomen.
Artikel 8.13. Verwijderen maatwerkvoorzieningen
Er kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een vergoeding voor het verwijderen van een ingrijpende woningaanpassing, die op grond van de Wmo is verstrekt, als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar of verkoopbaar is. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de werkelijk gemaakte reële kosten.
Er kan eenmalig een maatwerkvoorziening voor het wonen in een geschikte woning in de vorm van een woningsanering worden verstrekt. Hiervoor gelden wel een aantal voorwaarden.
Ook wordt rekening gehouden met de afschrijftermijn van de vloerbedekking of de gordijnen. Als afschrijftermijn wordt een periode van 8 jaar gehanteerd. Afschrijving over deze periode gebeurt evenredig.
Artikel 8.15. Belang mantelzorgers
Bij het bepalen van een maatwerkvoorziening in de vorm van bouwkundige woonvoorzieningen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Artikel 8.15.1. Mantelzorgwoning
Als sprake is van een voornemen tot realisatie van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen et cetera. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.
De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor de plaatsingskosten van de mantelzorgwoning wordt geen subsidie verleend.
Hoofdstuk 9. Mogelijkheid om te verplaatsen (Rolstoelvoorziening)
Een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening is bedoeld om een inwoner in staat te stellen zich in en om de woning zittend te verplaatsen. Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Onder het verplaatsen in de woning wordt verstaan dat een inwoner in staat moet zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging indien daar noodzakelijk en regelmatig gebruik van wordt gemaakt, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. De maatwerkvoorziening kan nieuw of gebruikt zijn.
Artikel 9.2. Aanvullende criteria
In aanvulling op de onder artikel 3.9. genoemde algemene criteria voor individuele maatwerkvoorzieningen gelden voor rolstoelen nog een aantal specifieke criteria.
Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Hierbij is bepalend dat de verleende mantelzorg relevant en substantieel is. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Deze wordt gezien als een maatwerkvoorziening bedoeld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten.
Artikel 9.3. Incidenteel rolstoelgebruik
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een inwoner zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om inwoners die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, pretparken).
Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de inwoner is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.
Artikel 9.4. Verstrekkingsvorm
Het college kan een voorziening verstrekken in de vorm van een in natura voorziening of een persoonsgebonden budget.
Artikel 9.4.1. Persoonsgebonden budget
De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij gelden als maximum de in het Financieel besluit 2017 opgenomen bedragen voor de aanschaf, dit is inclusief standaard fabrieksopties en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering.
Artikel 9.4. Restwaarde rolstoel
Indien vaststaat dat de inwoner de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de inwoner binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de inwoner.
Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.
Indien de inwoner aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt. De restwaarde van de rolstoel wordt bepaald op basis van een in het Financieel besluit 2017 opgenomen percentage.
Hoofdstuk 10. Mogelijkheid om te verplaatsen, te vervoeren en sociale contacten aan te gaan (vervoersvoorziening)
De maatwerkvoorziening vervoer zal ingezet worden wanneer een inwoner geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer en het aanvullend openbaar vervoer in de directe woon- en leefomgeving. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, is afhankelijk van de individuele situatie. Bij maatwerkvoorzieningen voor vervoer moet worden gedacht aan scootmobielen, driewielfietsen en de Regiotaxi. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt. Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en, in uitzonderlijke gevallen, een auto of een gesloten buitenwagen.
Artikel 10.2. Aard van de verplaatsingen
Het verplaatsen en vervoeren in de directe woon- of leefomgeving betreft een breed scala van verplaatsingen. Het heeft betrekking op verplaatsingen, die nodig zijn voor het doen van boodschappen, om naar artsen, paramedici of specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek. Verder kan het gaan om verplaatsingen om bestemmingen te bereiken waar men contact heeft met medemensen en/of deel kan nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. De (extra) vervoersbehoefte of vervoerskosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor vervoer.
Tijdens het onderzoek is het noodzakelijk de vervoersbehoefte van de inwoner vast te stellen. Deze behoefte wordt onderzocht aan de hand van de volgende kenmerken:
Artikel 10.3. Gemiddelde vervoersbehoefte
De omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer bedraagt tenminste 1500 kilometer per jaar. Dit betekent niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het kan voorkomen dat er een grotere of kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of er een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de inwoner.
Artikel 10.3.1. Aanpassing omvang bij grotere vervoersbehoefte
Een aanpassing van de omvang van de maatwerkvoorziening voor vervoer kan bijvoorbeeld plaatsvinden in situaties waarbij het vervoer noodzakelijk zo frequent is, bijvoorbeeld bij intensieve medische behandeling (waarbij het vervoer niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar) of bij een partner die in een verpleeghuis verblijft, dat de beschikbaar gestelde vervoersvoorziening bijna geheel aan dit vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan een aanvullende maatwerkvoorziening worden geboden in de vorm van extra vervoer.
Artikel 10.3.2. Aanpassing omvang bij combinatie met andere vervoersvoorziening
Als gebruik wordt gemaakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor vervoer zoals een scootmobiel, dan wel van een eigen verplaatsingsmiddel kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening. Het aantal kilometers kan worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.
Indien een partner aanwezig is met eenzelfde vervoersvoorziening of ander individueel vervoer, kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte.
Tenslotte kan een aanpassing plaatsvinden in de toegekende omvang van de maatwerkvoorziening indien het gaat om een vervoersvoorziening voor kinderen. Kinderen hebben een andere vervoersbehoefte dan volwassenen en hebben geen volledige zelfstandige vervoersbehoefte.
Artikel 10.4. Directe leefomgeving
Als leefomgeving in het kader van het vervoeren en verplaatsen wordt een afstand van 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt. Wel is het zo dat de inwoner een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken.
Bij dreigend sociaal isolement kan de vervoersvoorziening worden afgegeven voor reizen buiten de directe woon- en leefomgeving, indien de Valysregeling (zie artikel 10.6) daar niet in kan voorzien.
Artikel 10.5. Voorliggende voorzieningen
Het college houdt tijdens het gesprek en het onderzoek rekening met de mogelijkheden om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op het gebied van vervoeren en verplaatsen rekening met voorliggende voorzieningen.
Artikel 10.5.1. Vervoer in het kader van betaalde arbeid
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een vervoermiddel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid en regulier onderwijs. Heeft men voor dit vervoer een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan kan deze voorziening vergoed worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia of via de werkgever.
Artikel 10.5.2. Vervoer in het kader van onderwijs
Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van het leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap. In het kader van de Wet passend onderwijs worden scholen (waarschijnlijk) verantwoordelijk voor het vervoer.
Artikel 10.5.3. Vervoer in het kader van dagbesteding
Vervoer naar en van dagbesteding is opgenomen in de maatwerkvoorziening Begeleiding groep.
Artikel 10.5.4. Ziekenvervoer via de Zorgverzekeringswet (Zvw)
Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de inwoner onder de doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw.
Artikel 10.5.5. Vervoer in het kader van ontspanning en recreatie
Het college heeft geen ondersteuningsplicht als de ondersteuningsbehoefte enkel bestaat uit verplaatsingen en vervoer gericht op recreatie en ontspanning. Te denken valt hierbij aan bewoners van een Wlz-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.
Wanneer een inwoner een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 zones openbaar vervoer vanaf het woonadres van de inwoner (met andere woorden: buiten de directe woon- en leefomgeving) kan het vervoer geregeld worden met de Valysregeling. Voordat gebruik gemaakt kan worden van de Valysregeling zal de inwoner hiervoor zelf een pas moeten aanvragen.
Artikel 10.7. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Voor het resultaat “de mogelijkheid om te verplaatsen, vervoeren en sociale contacten aan te gaan ” geldt dat dit gerealiseerd kan worden met de algemeen gebruikelijke voorzieningen uit bijlage 1. Een inwoner is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van deze voorzieningen.
Artikel 10.8. Beoordelingscriteria ten aanzien van de mobiliteit
Tijdens het onderzoek naar de vervoersbehoeften houdt het college rekening met de volgende aspecten:
Organisatie en begeleiding van de reis
Combinatiemogelijkheden bij vervoer in de taxi
Artikel 10.9. Primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer
Indien het onderzoek aangeeft dat er sprake is van een ondersteuningsplicht ligt het primaat, voor het verplaatsen in de directe woonomgeving, altijd bij het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV of regiotaxi).
In de regio Leiden en de bollenstreek is het collectief vervoer beschikbaar middels de Regiotaxi Holland Rijnland. De Regiotaxi is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Deze taxi rijdt van deur tot deur. Net als een gewone lijnbus rijdt de Regiotaxi in zones die de ritprijs bepalen. Dit zijn dezelfde zones als in het reguliere openbaar vervoer. Het vervoerssysteem is toegankelijk voor een ieder die, met of zonder rolstoel, zelfstandig of met begeleiding kan reizen. De Regiotaxi kent een aantal vaste opstapplaatsen daar waar er mogelijk misverstanden kunnen ontstaan over de exacte ophaalplaats (station, winkelcentrum). Met de Regiotaxi kan ook buiten de regio (meer dan 5 zones) worden gereisd, hiervoor geldt het volledige tarief.
Inwoners met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding voor dit collectieve vervoersysteem vanuit de Wmo.
Voor wat betreft de Regiotaxi is de gemeente verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.
Artikel 10.10.1. Vorm van verstrekken
De standaardvergoeding betreft een vergoeding voor het gebruik van de Regiotaxi, waarbij een tegemoetkoming wordt gegeven voor de meerkosten van de Regiotaxi ten opzichte van het reguliere openbaar vervoer voor een maximaal aantal zones per jaar. Dit aantal is opgenomen in het Financieel Besluit. De meerkosten worden door de gemeente rechtstreeks afgerekend met de vervoerder. De inwoner met beperkingen heeft een pasje en betaalt in de Regiotaxi het regulier openbaarvervoerstarief.
Daarnaast wordt een vrij besteedbaar bedrag toegekend ten behoeve van vervoer per eigen auto, (rolstoel)taxi of vervoer door derden. Het is alleen mogelijk gereden kilometers te declareren welke de inwoner waarvoor de voorziening is afgegeven daadwerkelijk in de auto, (rolstoel)taxi, etc. heeft doorgebracht. Uitbetaling van het vrij besteedbare bedrag vindt op basis van declaratie in twee termijnen plaats, in de maanden juli en januari. Het vrij besteedbaar bedrag kan ook geheel worden overgeheveld naar de Regiotaxi.
Artikel 10.10.2. Begeleiding bij het gebruik van de Regiotaxi
Inwoners kunnen voor hun verplaatsingen met de Regiotaxi aangewezen zijn op begeleiding. Die noodzaak van begeleiding kan verschillende achtergronden hebben:
a)Medische noodzaak van begeleiding onderweg
De begeleider moet kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld bij een epilepsieaanval of een andere uiting die het gevolg is van de beperking. Bij deze groep is het noodzakelijk dat er iemand aanwezig is die kennis van zaken heeft en kan ingrijpen wanneer dat nodig is.
b) Medische noodzaak waardoor er behoefte is aan toezicht onderweg
De noodzaak van begeleiding tijdens de rit ligt vervat in het feit dat er een medische oorzaak is waardoor de inwoner de regie kwijt kan raken.In verband met bijvoorbeeld gedragsproblemen kan er niet zonder toezicht worden gereisd, omdat extra aandacht is vereist van iemand met enig overwicht. Voorbeelden hiervan zijn psychogeriatrische (bijvoorbeeld dementie), psychiatrische ziektebeelden (bijvoorbeeld fobieën) of mensen met gedragsstoornissen ten gevolge van hersenbeschadigingen.
Indien sprake is van medische noodzaak van begeleiding of toezicht kan dit geleverd worden door één begeleider. Deze begeleider kan zonder extra kosten meereizen met de Regiotaxi.
Artikel 10.11. Afwijken van primaat van collectief vraagafhankelijk vervoer
Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld een (rolstoel)taxi of het gebruik van de eigen auto verstrekken. Om redenen van medische, psychische en/of sociale aard kan het collectief vervoer voor bepaalde mensen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem bieden. Hierbij kan worden gedacht aan:
Artikel 10.12. Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto
Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor inwoners die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep inwoners is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget of een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Uit cijfers en enquêtes blijkt immers dat zij zelden of nooit gebruik (zullen) maken van de Regiotaxi. Deze keuze is niet toegestaan als men in de auto van anderen meereist.
Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
Artikel 10.14. Maatwerkvoorziening voor vervoeren en verplaatsen
Bij maatwerkvoorzieningen voor verplaatsen moet, naast de hierboven benoemde collectief vraagafhankelijk vervoer, worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen en driewielfietsen die, al dan niet in combinatie met de Regiotaxi, voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen. Ook de voorziening voor de reguliere individuele (rolstoel)taxi of eigen auto, die kan worden vergoed als de Regiotaxi geen of onvoldoende compensatie kan bieden, behoort tot deze categorie. Deze vergoeding wordt op declaratiebasis verstrekt.
Andere voorbeelden van mogelijke voorzieningen zijn een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto of ander verplaatsingsmiddel en in uitzonderlijke gevallen een auto of een gesloten buitenwagen.
Artikel 10.14.1. Criteria maatwerkvoorziening
Het college kan een maatwerkvoorziening voor verplaatsen en vervoeren verstrekken. Deze noodzaak zal aanwezig zijn als een inwoner geen gebruik van het regulier openbaar vervoer en de Regiotaxi kan maken. Welke vorm van vervoersvoorziening van toepassing is, zal afhankelijk zijn van de individuele situatie.
Artikel 10.15. Aanpassing eigen auto
Wanneer inwoners een eigen auto hebben en geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, een ander vervoermiddel op twee wielen dan wel de Regiotaxi of wanneer mensen de auto veelal in gezinsverband gebruiken, kunnen zij mogelijk in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassingen. Deze aanpassingen kunnen betreffen:
Artikel 10.15.1. Voorwaarden aanpassing eigen auto
De financiële tegemoetkoming voor de autoaanpassing wordt voor een periode van zeven jaar toegekend. Een nieuwe aanvraag voor een zelfde aanpassing binnen deze periode wordt slechts naar rato van de verstreken termijn vergoed. Dit geldt niet bij een calamiteit. De tegemoetkoming wordt alleen toegekend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Ook aan de eigen auto worden randvoorwaarden gesteld. De auto moet:
Tenslotte dienen de aanpassingen aan de auto door de eigenaar verzekerd te worden. Meerkosten van onderhoud en verzekering van uitsluitend de aanpassingen komen voor compensatie in aanmerking.
Artikel 10.16. Andere maatwerkvoorzieningen
Bij inwoners met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. In geval van een loopstand van minder dan 800 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Een dergelijke individuele maatwerkvoorziening kan alleen worden verstrekt indien de inwoner verantwoord met het middel overweg kan en over een adequate stalling beschikt. Indien deze niet aanwezig is, kan het college het realiseren van een stalling opnemen in een maatwerkvoorziening. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 11. Mogelijkheid om beschermd te wonen en opvang te krijgen(Beschermd wonen)
Op grond van de Wmo worden (samenwerkende) gemeenten ook verantwoordelijk voor het bieden van een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen. Het beschikbaar stellen van plaatsen voor beschermd wonen is een taak van de centrumgemeente Leiden.
Beschermd wonen is bestemd voor inwoners met psychische en/of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Beschermd Wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.
Er moet sprake zijn van een diagnose en/of een advies van een specialist op gebied van GGZ of maatschappelijke opvang. Als diagnose niet mogelijk is, moet er aantoonbaar onvermogen zijn om zichzelf staande te houden in een zelfstandige woning.
Artikel 11.3. Categorieën beschermd wonen
De maatwerkvoorziening Beschermd wonen kent zes categorieën:
Artikel 11.4. Overbruggingszorg
Wanneer intramuraal verblijf niet direct beschikbaar is, dan is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief voor overbruggingszorg in afwachting van de beschikbaarheid van een passende plek Beschermd wonen in een accommodatie van een instelling. Een cliënt kan met een indicatie beschermd wonen op de wachtlijst worden geplaatst. De centrumgemeente zal de wachtlijst gaan beheren. De termijn voor overbruggingszorg is 1 jaar.
Inwoners met een AWBZ indicatie Beschermd wonen die de zorg extramuraal verzilveren en niet actief wachten op een plek in een accommodatie van een instelling, worden niet als overbruggingscliënten beschouwd. Deze dienstverlening wordt beschouwd als een maatwerkvoorziening Begeleiding. Voor de dienstverlening aan deze inwoners geldt 2016 als overgangsjaar waarbij, daar waar mogelijk, gezamenlijk wordt gewerkt aan het omzetten van indicaties beschermd wonen naar een indicatie begeleiding.
Artikel 11.5. Beschermd wonen thuis
Een klein aantal bestaande cliënten vult het beschermd wonen thuis in. Er is 24-uurs zorg nodig, maar deze zorg wordt in de thuissituatie ingezet. Deze ondersteuning wordt in sommige gevallen (deels) ingevuld via non-professionele ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen.
Aan Beschermd wonen thuis ingevuld door een non-professional verbindt de gemeente wel voorwaarden:
Hoofdstuk 12 Beschikking maatwerkvoorziening
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking gemaakt kan worden gemaakt. Ook zal worden opgenomen wat het beoogde resultaat van het verstrekken van de maatwerkvoorziening is. Als laatste zal worden opgenomen of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage.
De geldigheid van een beschikking is maximaal 5 jaar. Met inachtneming van de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen binnen de periode van 5 jaar bestaat de mogelijkheid om een kortere geldigheidsduur vast te stellen.
Artikel 12.3 Beschikking bij maatwerkvoorziening in natura
Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:
Artikel 12.4 Beschikking bij maatwerkvoorziening via persoonsgebondenbudget
Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt dit bij beschikking bekend gemaakt aan de inwoner. In deze beschikking wordt vastgelegd:
In de beschikking wordt de verplichting gesteld dat het persoonsgebonden budget besteed moet worden aan het resultaat, doel of de activiteit waarvoor het budget is toegekend. De voorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget verwerft, hoeft niet exact dezelfde voorziening te zijn als de voorziening die is beschreven in het programma van eisen, maar het mag geen algemeen gebruikelijke voorziening zijn.
Wordt een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan bestaat de mogelijkheid dat de inwoner met beperkingen zijn probleem niet volledig compenseert. Voor de daaruit voortvloeiende consequenties is de inwoner met beperkingen zelf verantwoordelijk.
In de beschikking voor huishoudelijke ondersteuning of begeleiding wordt opgenomen dat het budget moet worden besteed aan huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, en voor welk resultaat het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Daarnaast dient de inwoner een zorgovereenkomst overeen te komen met de zorgverlener.
Hoofdstuk 13. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
De Wmo 2015 geeft gemeenten de verplichting en de mogelijkheid tot het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening heeft in principe de keuze voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Met het persoonsgebonden budget kan ondersteuning op maat geleverd.
De keuze voor een persoonsgebonden budget dient altijd een bewuste (en vrijwillige) keuze van de inwoner te zijn.Gemeenten zorgen ervoor dat de inwoner (en bij minderjarige ook de ouders) wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en de gevolgen van deze keuze.
Artikel 13.2. Motivatie en aard van de hulpvraag
Voor de Wmo geldt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen. Het kan daarbij ook gaan om de aard van de hulpvraag, waarbij godsdienstig, levensbeschouwelijke of culturele overwegingen een rol kunnen spelen. Indien de aanvrager dit heeft beargumenteerd zijn deze voorwaarden geen grond voor de gemeente om een persoonsgebonden budget te weigeren.
Artikel 13.3. Overwegende bezwaren tegen verstrekken persoonsgebonden budget
In artikel 2.3.6. lid 2 van de Wet wordt aangegeven dat als er overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget, het college geen keuze hoeft te bieden tussen een maatwerkvoorziening in natura en een persoonsgebonden budget.
In onderstaande opsomming wordt een aantal situaties benoemd waarin een persoonsgebonden budget niet verstrekt hoeft te worden. Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen situaties zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. In deze situaties kan een persoonsgebonden budget worden geweigerd. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Het betreft een toekenning voor het collectief vervoer.
Het verantwoord kunnen laten functioneren van het collectiefvervoerssysteem kan een zwaarwegend belang zijn voor het college om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Deze zwaarwegende bezwaren bestaan volgens het college uit de verwachting dat een substantieel deel van de pashouders, dat nu niet of nauwelijks gebruik maakt van de Regiotaxi, gebruik zal maken van een persoonsgebonden budget, indien er sprake is van een keuzemogelijkheid tussen de Regiotaxi en een persoonsgebonden budget.
Het is voorzienbaar dat in de (medische) situatie van de persoon met beperkingen zich binnen de looptijd van het persoonsgebonden budget een ingrijpende wijziging voordoet.De maatwerkvoorziening zal kortere tijd adequaatzijn dan de looptijd van het budget. Bij de in natura verstrekking kunnen de in deze situatie verstrekte maatwerkvoorzieningen worden herverstrekt. Omdat herverstrekking van een door een cliënt met een persoonsgebonden budget gekocht middel zeer complex is, ontstaan hoge extra kosten.
Dit treedt op bij voorzieningen voor kinderen, voor zover die voorzieningen ‘mee moeten groeien’.
Het betreft een toekenning voor een maatwerkvoorziening die reeds in natura is verstrekt of een aanpassing daaraan.
De uitsluiting van een aanpassing aan een reeds in natura verstrekte maatwerkvoorziening voorkomt dat één voorziening twee ‘eigenaren’ krijgt. Voor een reeds verstrekt middel dat nog adequaat is wordt daarom geen persoonsgebonden budget verstrekt.
De inwoner niet in staat wordt geacht om de regie over het persoonsgebonden budget tevoeren. Hierbij wordt ook gerekend het beheren van het persoonsgebonden budget via het sociale netwerk dan wel via een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. Personen die niet in staat worden geacht de regie over het persoonsgebonden budget te voeren betreffen in ieder geval personen waarbij sprake is van ernstige cognitieve en/of psychische problemen, maar kan ook personen betreffen waarbij sprake is van bijvoorbeeld schuldenproblematiek of verslaving.
Indien het persoonsgebonden budget wordt aangewend voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk of niet professionele ondersteuning, tenzij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zoals vermeld in artikel 14.4.
De producten begeleiding individueel en begeleiding groep speciaal worden veelal verstrekt aan inwoners met complexe problematiek en problemen op meerdere leefgebieden, waarover onvoldoende regie gevoerd kan worden. Het betreft bovendien zorgproducten die niet op de reguliere markt te verkrijgen zijn. Daarnaast dient de uitvoerder van deze zorgproducten specifieke competenties te bezitten om de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Met name het actief kunnen signaleren van problemen en veranderingen of het motiveren van de inwoner om mee te helpen.
Indien het persoonsgebonden budget niet is aangewend volgens de eisen zoals gesteld in de beschikking.
Indien een voorziening wordt aangeschaft die niet aan de gestelde eisen en voorwaarden voldoet zal gedurende de looptijd van het budget een aanvraag voor een voorziening voor hetzelfde probleem als waarvoor het budget is toegekend niet in behandeling worden genomen. Ook eventuele meerkosten van onderhoud aan en verzekering van de niet adequate voorziening worden door de gemeente niet vergoed.
Artikel 13.4. Voorwaarden inzet persoonsgebonden budget voor niet-professionele hulp
Het betalen van ondersteuning die anders geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de inwoner komt niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn situaties die hierop een uitzondering kunnen zijn. Voor beoordeling van deze situaties worden de volgende criteria gehanteerd:
Er moet sprake zijn van zorg die de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt.Als iemand vanuit het netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat tijdens het gesprek blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociale netwerk ontoereikend is. Er is dus extra inzet nodig buiten de inzet die al door het sociale netwerk geleverd wordt.
De inzet van het sociaal netwerk is(aantoonbaar beter, en) flexibeler dan professionele ondersteuning.
Het uitgangspunt is dat het persoonsgebonden budget voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt. Het belang van de cliënt staat hierbij centraal. Factoren die daarbij een rol spelen zijn:
De ondersteuning moet passend, adequaat en veilig zijn.
Als iemand vanuit het sociale netwerk de ondersteuning gaat bieden, moet diegene wel de juiste vaardigheden hebben. Of een persoon in staat is om de ondersteuning te bieden wordt besproken tijdens het gesprek. Vanwege het specialistische karakter van de zorg bij de maatwerkvoorzieningen begeleiding individueel speciaal en begeleiding groep speciaal is inzet van niet-professionele hulpverleners in principe niet passend.
Het netwerk moet zich bewust zijn van de consequenties.
De persoon die vanuit het netwerk de ondersteuning biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. Vraag die daarbij gesteld moet worden is, kan de degene die de hulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de hulp dan geleverd?
Geen persoonsgebonden budget bij dreigende overbelasting.
Wanneer ondersteuning wordt ingezet in situaties waarin sprake is van (dreigende) overbelasting, kan geen persoonsgebonden budget worden ingezet, voor de overbelaste persoon. Het is aan de consulent van het loket Zorg, Werk en Inkomen om dit te beoordelen.
Artikel 13.5. Omvang van het persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en begeleiding dient in beginsel vergelijkbaar in resultaat te zijn met een voorziening in natura. Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel worden toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente. Bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, wordt geen budget toegekend voor deze periode.
Artikel 13.5.1.1 Huishoudelijke ondersteuning, begeleiding groep en begeleiding individueel
Voor de maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning, begeleiding groep en begeleiding individueel is de hoogte van het persoonsgebonden budget per resultaat vastgelegd in het Financieel besluit.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van het te bereiken resultaat. Voor dit persoonsgebonden budget geldt dat het budget per kalenderjaar wordt vastgesteld. Daarnaast geldt dat reiskosten alleen vergoed worden indien deze onderdeel uitmaken van het resultaattarief.
Artikel 13.5.1.2. Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen
Het persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening in de vorm van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op maximaal het niveau van de kosten van de maatwerkvoorziening als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt.
De kosten van de maatwerkvoorziening bij verstrekking in natura worden bepaald op basis van contracten die met leveranciers zijn afgesloten en worden zoveel mogelijk opgenomen in het Financieel besluit. Als er voor de maatwerkvoorziening geen contract is afgesloten dan worden de kosten bepaald op basis van een door de gemeente op te vragen offerte.
Bij maatwerkvoorzieningen in de vorm van vervoersvoorzieningen en bij hulpmiddelen wordt voor onderhoud een budget vastgesteld dat afhangt van de voorziening zelf, deze bedragen worden opgenomen in het Financieel besluit. Voor de verzekering wordt een budget toegekend dat tenminste gelijk is aan de prijs die de leverancier waarmee een contract is afgesloten in rekening brengt.
Voor woonvoorzieningen wordt in principe geen budget toegekend voor onderhoud en verzekering. Hier zijn uitzonderingen mogelijk zoals bijvoorbeeld de onderhoudskosten van een traplift of een plafondlift. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij de gemeente verplicht is om de technische staat te keuren en te onderhouden. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor deze kosten is dan gelijk aan de kosten voor onderhoud van een voorziening in natura. Voor roerende woonvoorzieningen worden na toestemming vooraf, op declaratiebasis, reparatiekosten toegekend.
Artikel 13.5.2. Onderscheid professional en non-professional
Er wordt onderscheid gemaakt tussen hulp geboden door een professional (professionele hulp die wordt ingekocht bij een zorginstelling of een ter zake kundig gediplomeerde zzp-er) en non-professional (hulp die wordt geboden door personen uit de eigen omgeving, personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen).
Het college kan een onderscheid maken tussen professional en non-professional voor wat betreft de hulpverlener bij wie de budgethouder de ondersteuning inkoopt. Een hulpverlener wordt als professional aangeduid indien er sprake is van een:
In andere situaties wordt een hulpverlener in principe als non-professional aangeduid.
Artikel 13.6. Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel mag niet worden aangewend voor een feestdagenuitkering, eenmalige uitkeringen, bemiddelingskosten en/of aparte reiskosten.
Bovenstaande betalingen kunnen worden gedaan uit het vrij besteedbaar bedrag. De hoogte van het vrij besteedbaar bedrag wordt vastgelegd in het Financieel besluit.
Artikel 13.7. Kwaliteit van geleverde ondersteuning
De budgethouder heeft zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert of inkoopt. Daarmee krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij zo nodig bijsturen. Voor de ondersteuning die ingekocht wordt met een persoonsgebonden budget gelden dezelfde kwaliteitscriteria als voor maatwerkvoorzieningen in natura.
Het college kan voor- of achteraf toetsen of de veiligheid en doeltreffendheid voldoende is gegarandeerd. De kwaliteitseisen die gelden voor ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1-op-1 worden toegepast. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
De inwoner dient inzichtelijk te maken in zijn motivatie:
Artikel 13.8.1. Trekkingsrecht
In de Wmo 2015 is sprake van trekkingsrecht. Trekkingsrecht wil zeggen dat de gemeente het persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Artikel 13.8.2. Zorgovereenkomst
Voor de maatwerkvoorzieningen Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel dient de inwoner een zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverlener. De zorgovereenkomst is een verplicht onderdeel van de verantwoording waarin naast een ondertekening door beide partijen in ieder geval aan de orde moeten komen:
Artikel 13.8.3. Uitbetaling persoonsgebonden budget
Na ontvangst van de beschikking voor Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel en na ontvangst van de zorgovereenkomst wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt aan de SVB. De budgethouder dient vervolgens facturen in bij de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ondersteuning is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. Door het trekkingsrecht is het voor inwoners niet meer mogelijk om te betalen via een automatische incasso. Wanneer aanbieders hiervoor extra kosten rekenen mogen deze kosten worden voldaan vanuit het persoonsgebonden budget.
Artikel 13.8.4. Terugbetaling niet volledig besteedde persoonsgebonden budget
Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget wordt door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het niet volledig besteedde persoonsgebonden budget kan niet worden overgeschreven naar de volgende budgetperiode.
Artikel 13.9. Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Ten aanzien van Huishoudelijke ondersteuning, Begeleiding groep en Begeleiding individueel vindt in principe controle van het persoonsgebonden budget plaats via de SVB. De SVB betaalt op declaratiebasis het persoonsgebonden budget uit aan de budgethouder.
Voor andere voorzieningen voert de gemeente 1 de controle uit. Declaratie vindt plaats op basis van een van de volgende stukken (afhankelijk van de voorziening):
Artikel 13.9.1. Steekproefsgewijze controle
De gemeente kan daarnaast steekproefsgewijs onderzoeken of het persoonsgebonden budget rechtmatig wordt besteed en wordt gebruikt om het resultaat, zoals omschreven in de beschikking, te realiseren.
Blijkt bij controle dat het budget is besteed aan het doel of de activiteit waarvoor het is toegekend, dan hoeft er niets te worden terugbetaald.
Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij wordt in redelijkheid en billijkheid gehandeld.
Artikel 13.10 Uitruil van budget tussen maatwerkvoorzieningen
Per verstrekte maatwerkvoorziening wordt een budget toegekend om de vastgestelde doelen te bewerkstelligen. Uitruil tussen de verstrekte persoonsgebonden budgetten behorend bij de verschillende maatwerkvoorzieningen is niet toegestaan.
Artikel 13.11 Beëindiging van het persoonsgebonden budget
Bij intrekking of beëindiging van het persoonsgebonden budget gedurende de looptijd dient de aangeschafte voorziening tegen de restwaarde te worden overgenomen door cliënt of (bij overlijden) de nabestaanden.
In bijzondere gevallen kan vanuit de gemeente verzocht worden het eigendomsrecht over te dragen aan de gemeente in verband met hergebruik. Deze voorwaarden dienen in de beschikking opgenomen te worden.
Artikel 13.12. Eenmalige uitkering voor materiele voorzieningen
Wanneer er sprake is van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een woonvoorziening, individuele vervoersvoorziening en rolstoel levert de inwoner met beperkingen binnen zes maanden een aankoopverplichting aan bij de gemeente.
De betaling van het budget vindt plaats na aanlevering van het bewijs van aankoop, een onderhoudscontract en - indien van toepassing - een verzekeringsbewijs. De component voor de voorziening wordt in één keer volledig uitbetaald; de componenten voor het onderhoud en de verzekering worden betaald in jaarlijkse termijnen.
Er wordt alleen een budget verstrekt ter hoogte van de kosten van de natura-voorziening (of het bedrag wat voor de betreffende maatwerkvoorziening is opgenomen in het Financieel besluit). Indien de kosten van de voorziening hoger zijn, kan de ontvanger van het persoonsgebonden budget de extra kosten zelf bijbetalen.
Artikel 13.13 Terugvordering en verrekening
In de wet is één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van personen die medewerking hebben verleend aan het “misbruik” van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.
Er is daarom gekozen de terugvorderingsgronden in dit artikel uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de Verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.
Voor zover sprake is van de wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in artikel 4.13 van de Verordening.
Of sprake is van onverschuldigde betaling zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. De Verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening met een persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming meerkosten. Wel moet rekening worden gehouden met de individuele situatie. Het college kan immers - gelet op de ondersteuningsplicht - niet zonder meer over gaan tot volledige verrekening.
Hoofdstuk 14. Financiële tegemoetkoming meerkosten
Naast het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget bestaat de mogelijkheid om, als alternatief voor een maatwerkvoorziening, een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Een financiële tegemoetkoming is een subsidie waarvoor een beschikking op cliëntniveau wordt afgegeven. In de beschikking worden de voorwaarden welke worden gesteld aan de financiële tegemoetkoming opgenomen.
Artikel 14.2. Aantoonbare meerkosten
Het college kan, op basis van artikel 4.13 van de Verordening, een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners die, als gevolg van een beperking of chronische, psychische of psychosociale problemen, aantoonbare of aannemelijke meerkosten hebben, die met de beperking of de chronische psychische of psychosociale problemen verband houden. Tijdens het gesprek met de inwoner zal aangetoond moeten worden of er sprake is van aannemelijke meerkosten. Het kan hierbij gaan om een verhuizing die door plotseling optredende beperkingen eerder plaatsvindt of kosten door het sporten met een beperking. Ook het meergebruik van de auto als gevolg van een beperking kan meerkosten met zich meebrengen.
Een financiële tegemoetkoming kan in ieder geval worden verstrekt voor de hiernavolgende meerkosten in verband met:
De tegemoetkoming wordt rechtstreeks uitbetaald aan de inwoner. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is een vast bedrag en is opgenomen in het Financieel besluit. De financiële tegemoetkoming wordt betaalbaar gesteld op declaratiebasis.
Artikel 14.3. Geen aantoonbare meerkosten
In sommige gevallen wordt door een inwoner al jaren voorzieningen, welke daarmee tot het normale uitgavepatroon van de inwoner behoort. Bij het optreden van beperkingen kunnen door de inwoner vervolgens voorzieningen aangevraagd worden waarbij door het college vastgesteld wordt dat het optreden van de beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Gedacht kan worden aan het gebruik van de eigen auto. Het kan zijn dat inwoners al jaren in een eigen auto rijden en na het optreden van beperkingen een financiële tegemoetkoming aanvragen voor het gebruik van de eigen auto. Deze inwoners maken in die zin geen meerkosten, omdat zij altijd al gebruikmaakten van de auto. Er hoeft in die situaties geen financiële tegemoetkoming toegekend te worden voor het ontstane probleem omdat er feitelijk geen verandering optreedt in het vervoerspatroon en er dus geen sprake is van meerkosten.
Artikel 14.4.1. Verhuis- en inrichtingskosten
Een verhuiskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-compenserende wijze kunnen worden opgelost. De verhuiskostenvergoeding is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een (dure) woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. De verhuiskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de meerkosten van verhuizing.
Artikel 14.4.1.1. Uitsluitingen
Er wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning of niet geschikt zijn voor de specifieke situatie van de inwoner. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning.
Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.
Artikel 14.4.2. Gebruik van de eigen auto
De bijdrage voor het gebruik van de eigen auto is bedoeld voor diegenen die in aanmerking zouden komen voor een vergoeding voor de Regiotaxi en beschikken over een eigen auto. Voor deze groep inwoners is de mogelijkheid gecreëerd om te kiezen tussen de Regiotaxi inclusief het bijbehorende vrij besteedbare budget en een bedrag voor het gebruik van de eigen auto. Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen voor het vervoer met de eigen auto, wordt beoordeeld of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan kan er sprake zijn van een vervoersprobleem en komt een inwoner in aanmerking voor een individuele voorziening.
De aard en de zwaarte van de beperkingen hebben geen invloed op de hoogte van de bijdrage. Dit heeft immers geen gevolgen voor het benzinegebruik. Het betreft namelijk een kilometervergoeding. Uitbetaling van het bedrag vindt net zoals het vrij besteedbaar bedrag op declaratiebasis in twee termijnen plaats, in januari en in juli.
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een bijdrage voor het gebruik van een eigen auto moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Er kan alleen bij toekenning en bij de aanvang van een nieuw jaar gekozen worden voor de bijdrage eigen auto.
De hoogte van het bedrag ten behoeve van de eigen auto is in het Financieel besluit 2016 vastgesteld. Met dit bedrag kunnen zij, uitgaande van een vergoeding per kilometer, tenminste 1500 kilometer reizen.
Indien een inwoner actief lid is van een gehandicaptensportvereniging, kan deze voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien belanghebbende zonder sportrolstoel, op grond van de beperkingen, niet in staat is tot sportbeoefening.
Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag waarmee voor een periode van 3 jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden, wordt gezien als meerkosten ten opzichten van een persoon zonder beperkingen die sport beoefent. Betaling vindt plaats aan de inwoner zelf of rechtstreeks aan de leverancier van de sportrolstoel na overlegging van de definitieve nota.
Indien de kosten van de gekozen rolstoel de gemaximeerde vergoeding overschrijden, dient de inwoner de meerkosten zelf te betalen.
Na afloop van de periode van 3 jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportrolstoel, maar zal, bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportrolstoel.
Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe gemaximeerde vergoeding.
Topsport zal net als bij niet-gehandicapten vaak hogere uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Vanuit de Wmo vindt hiervoor geen vergoeding plaats. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken en dit uitgangspunt geldt ook voor de elektrische sportrolstoel. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend.
Hoofdstuk 15. Bijdragen in de kosten van een maatwerkvoorziening en algemene voorziening
In artikel 5.1 en artikel 5.2. van Verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.
Artikel 15.2. Bijdrage in kosten van algemene voorzieningen
Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.
De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Wel wordt rekening gehouden met een onevenredige cumulatie van verschillende bijdragen. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming van een vergoeding middels de Bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een korting op de bijdrage.
Artikel 15.3. Regels voor bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is verschuldigd.
Voor de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen geldt een anticumulatiebepaling: men betaalt voor alle voorzieningen tezamen nooit meer dan een bepaald maximum bedrag. Dit maximum is gerelateerd aan het inkomen en aan het vermogen en is vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Hoofdstuk 16. Toezicht en handhaving
Artikel 16.1. Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen
Een eenmaal verstrekte maatwerkvoorziening kan door veranderingen in de situatie niet meer adequaat of zelfs noodzakelijk zijn. Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de inwoner (artikel 2.3.8 lid 1 van de Wet) alle feiten en omstandigheden waarvan het de inwoner redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing, aan het college te melden. Daarbij heeft het college een verantwoordelijkheid (artikel 2.3.8 lid 2 van de Wet) voor zover het gaat om gegevens waar het college over kan beschikken (zoals de basisadministratie van de gemeente). Ook is in artikel 2.3.8 lid 3 van de Wet nadrukkelijk geregeld dat een inwoner verplicht is de medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de wet. Voorts regelt de Wet in artikel 2.3.9 dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing te heroverwegen.
Alles bij elkaar levert dit een systeem op waardoor zo veel mogelijk gewaarborgd is dat toegekende maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten steeds noodzakelijk en adequaat zijn. Daardoor is het mogelijk dat er ontdekt wordt dat er een maatwerkvoorziening verstrekt is op onjuiste gegevens of dat een maatwerkvoorziening reeds geruime tijd niet meer verstrekt had hoeven worden. Tevens wordt ook bepaald wanneer de beslissing in werking treedt en wordt aangegeven wanneer een herziening of een intrekking aan de orde kan zijn.
Artikel 16.2. Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen
Indien een beslissing aangaande een verstrekking is ingetrokken en er sprake is van opzet, dan is het mogelijk geheel of gedeeltelijk de geldswaarde te vorderen van de inwoner en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend. Artikel 2.4.1 van de Wet geeft hiervoor in lid 2 een titel: het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
In artikel 6.2. van de Verordening worden deze wettelijke regels weergegeven en verder uitgewerkt. De verordening voegt aan de wettelijke regelingen toe dat voorzieningen die in eigendom of in bruikleen zijn verstrekt, kunnen worden teruggevorderd. In dit systeem is het van belang dat de volgorde goed wordt aangehouden: eerst dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een van de in artikel 2.3.10 van de Wet geschetste situaties, dan dient beoordeeld te worden of dit vast staat en of er sprake is van opzet. Is dit het geval dan kan de genomen beschikking gewijzigd of ingetrokken worden. Pas als de beschikking is ingetrokken en er sprake is van opzet, kan overgegaan worden tot terugvordering, indien nodig via een dwangbevel.
Gaat er in deze volgorde iets fout en gaat inwoner naar de rechter, dan zal de beslissing geen stand kunnen houden.
Verder regelt de Verordening dat bij de berekening van een terugvordering niet zijnde diensten, rekening wordt gehouden met afschrijvingstermijnen, welke door het college worden vastgesteld in het besluit.
Hoofdstuk 17. Kwaliteit en klachten
Artikel 17.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Onder kwaliteitsinstrumenten verstaan we begrippen als richtlijnen, standaarden, samenwerkingsafspraken, protocollen en productbeschrijvingen die tot doel hebben de ondersteuning voor de melder te optimaliseren. Deze instrumenten worden in de huidige Wmo vanaf 2007 toegepast. In de Wet wordt aandacht besteed aan de kwaliteit in artikel 3.1 tot en met artikel 3.4). In deze beleidsregels richten we ons op nieuwe onderdelen van kwaliteitseisen te weten klantervaringsonderzoek, rol en functie toezichthoudend ambtenaar, werkwijze bij klachten.
Artikel 17.2. Klantervaringsonderzoek
Jaarlijks dienen gemeenten uitvraag te doen naar de ervaringen van inwoners die maatschappelijke ondersteuning hebben ontvangen. De ministeriële regeling geeft nadere regels over de inrichting van het onderzoek. Het onderzoek is bedoeld om te meten hoe inwoners de aan hen geboden maatschappelijke ondersteuning ervaren en geeft de gemeente input voor de lokale beleidscyclus.
Artikel 17.3. Contractmanagement Wmo
De gemeente Zoeterwoude heeft het contractbeheer van de Wmo uitbesteed aan Servicepunt71. Zij bewaken namens de Leidse regio de uitnutting van de contracten en zien toe op het nakomen van de contractafspraken door de leveranciers en gemeente. Kwaliteitseisen zijn een onderdeel van de contracten. Servicepunt71 werkt pro-actief door bijvoorbeeld voortgang van het contract te meten en in gesprek te zijn met de leveranciers over de uitvoering van de contracten. Contractbeheer werkt ook re-actief door bij wanprestatie verbetertrajecten te initieren en monitoren en eventueel boetes op te leggen.
Artikel 17.4. Werkwijze bij klachten
Voor de afhandeling van klachten hanteert de gemeente de volgende route:
Klachtafhandeling bij de gemeente (onafhankelijk klachtenpersoon): Om in deze situatie en/of bij conflict met een zorgverlener inwoners de mogelijkheid te bieden hun klacht kenbaar te maken, is er de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de gemeente. De klacht wordt dan opgepakt door de toezichthoudend ambtenaar, of, zolang die nog niet is aangewezen, door de klachtencoördinator. Deze zorgt ook voor registratie, toetsing en afhandeling van de klachten. Uitgangspunt bij de klachtenafhandeling is om door middel van mediation en mondeling horen klachten af te handelen. De mogelijkheid om klachten schriftelijk in te dienen staat ook open. Dit kan per post of digitaal via de website van de gemeente. De procedure die hierbij wordt gehanteerd is conform de klachtenverordening Zoeterwoude 2014;
Een klacht betreft geen bezwaar. Een bezwaar naar aanleiding van een besluit kan via de mogelijkheid van bezwaar en beroep worden afgehandeld. Een bezwaarschrift naar aanleiding van een beschikking wordt ter behandeling voorgelegd aan de Regionale bezwaarcommissie. Ook in de werkwijze bij behandeling van bezwaren kan mediation een belangrijke rol vervullen.
Artikel 17.5. Toezichthoudend ambtenaar
De toezichthoudend ambtenaar moet er op toezien dat de uitvoering van de taken door aanbieders aan de kwaliteitsvereisten voldoet. Het betreft zowel controleren als monitoren en in gesprek zijn over de kwaliteit. Het betekent ook tijdig signaleren van factoren die de kwaliteit van de dienstverlening en ondersteuning negatief kunnen beïnvloeden. Daarnaast behoort ook calamiteitentoezicht tot de taken. Aanbieders zijn verplicht een opgetreden calamiteit te melden aan de toezichthouder. De toezichthouder dan onderzoek doen naar de oorzaken die hebben geleid tot de calamiteit. Het toezicht is ondergebracht bij de RDOG.
Hoofdstuk 18. Ondersteuning 17-27 jarigen
Jongvolwassen in de leeftijd van 17 tot 27 jaar die kampen met de volgende problematiek kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening: problemen op het gebied van wonen, school en/of werk, tekorten op het gebied van zowel sociale als praktische vaardigheden, moeite met leefritme en bijbehorende discipline, gebrekkig sociaal netwerk.
Artikel 18.2. Zorgcontinuïteit
Iedere jeugdige die al in jeugdhulp is, wordt door de betreffende aanbieder tijdig voorbereid op de achttiende verjaardag: jeugdhulpaanbieders in Holland Rijnland wordt verplicht om uiterlijk bij 17½ jaar, samen met de jongere een perspectiefplan opgesteld te hebben. In dit plan worden alle relevante leefdomeinen opgenomen, van werk of school tot financiën, zorg en welzijn, inclusief mogelijke vervolgtrajecten. Dit plan heeft als doel zorgcontinuïteit beter te regelen, en zorgt er daarnaast voor dat jongeren goed voorbereid zijn op alle veranderingen en verplichtingen als zij achttien worden.
Hierbij wordt ook gekeken of de situatie qua problematiek het best afgehandeld kan worden door het jeugd- en gezinsteam of door het loket Zorg, Werk en Inkomen van de gemeente. Dit kan per situatie variëren. Nauwe afstemming tussen de jeugdige zelf, het jeugd- en gezinsteam, de zorgconsulent en de betrokken aanbieder(s) is daarom ten alle tijden cruciaal. De invulling van de voort te zetten begeleiding is zowel afhankelijk van de mogelijkheden van de aanbieder(s), als van de behoefte van de jongere.
Artikel 18.3. Verlengde jeugdhulp
Soms kan de begeleiding vanuit de jeugdhulp doorlopen. Het gaat dan om verlengde jeugdhulp. Of, en op welke wijze, dit het geval is, zal in nauwe onderlinge afstemming met de jongere, het jeugd- en gezinsteam, en het loket Zorg, Werk en Inkomen beoordeeld worden. Van verlengde jeugdhulp kan alleen sprake zijn als er geen ander wettelijk kader is waarin hulp kan worden aangeboden. Om in aanmerking te komen voor verlengde jeugdhulp dient tijdig - tenminste een half jaar voor de 18e verjaardag - op basis van een perspectiefplan een verzoek te worden ingediend. Verlengde jeugdhulp kan plaatsvinden in de volgende gevallen:
Hoofdstuk 19. Overige bepalingen
Artikel 19.1. Meldcode huiselijk geweld
De gemeente heeft een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden. De gemeente bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
Eén van de uitgangspunten van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers voorop staat. Inwoners die vrijwillig een beroep doen op hulp hebben zélf de regie over hun gegevens. Uitwisseling van gegevens vindt altijd met medeweten van de belanghebbende plaats. Het uitwisselen van informatie over burgers is immers een middel en geen doel op zich. De informatie-uitwisseling staat ten dienste van de dienstverlening aan de inwoner. Voor het werken met persoonsgegevens zijn drie stappen van belang.
De eerste vraag die elke medewerker zich moet stellen voor hij of zij gegevens verwerkt is: welke persoonsgegevens zijn noodzakelijk om het doel te bereiken? Het maken van die afweging kan het beste gebeuren aan het begin en eind van elke fase in het werkproces. Dat is een natuurlijk moment om met de belanghebbende te concluderen wat de vervolgstappen zullen zijn en welke gegevens daarvoor noodzakelijk zijn om op te vragen. Het is daarbij van belang om gegevens die opgevraagd moeten worden bij professionals met een (medisch) beroepsgeheim, apart te vermelden en te motiveren. In alle gevallen geldt het uitgangspunt, dat als met minder gegevens, of minder diepgaande gegevens kan worden volstaan, dat altijd de voorkeur heeft.
Dit houdt het informeren van de belanghebbende welke gegevens voor welk doel worden verwerkt. Als helder is welke gegevens noodzakelijk zijn voor de volgende stap in het proces, kan de medewerker dit met de belanghebbende bespreken. De waarborgen en rechten van de belanghebbende ten aanzien van gegevensverwerking door de gemeente, worden ook besproken. Bijvoorbeeld waar een belanghebbende terecht kan om te controleren welke gegevens er werkelijk worden verwerkt, hoe lang ze worden bewaard, en hoe ze eventueel kunnen worden gecorrigeerd.
Wanneer de bovenstaande stappen zijn doorlopen is schriftelijke toestemming over het algemeen niet nodig. Het is wel van belang dat in het verslag van het gesprek met de belanghebbende wordt opgenomen wat de conclusies en vervolgstappen zijn, welke gegevens voor die vervolgstappen worden opgevraagd en met welk doel.
Artikel 19.2.1. Bijzondere situaties
Soms is het noodzakelijk dat professionals persoonsgegevens met elkaar uitwisselen, bijvoorbeeld om verschillende vormen van zorg op elkaar af te stemmen of als de veiligheid van betrokkenen of omgeving in het geding is. Als uitwisseling van persoonsgegevens écht noodzakelijk is, dan kan dat in bijzondere gevallen ook zónder toestemming van de betrokken persoon. Het laatste betekent een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende, omdat er een hoger algemeen en wettelijk geregeld belang is dat het persoonlijke belang overstijgt. Een stap die dan ook alleen na zeer zorgvuldige afweging gezet mag worden.
Bijlage 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuningVoorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Woonvoorzieningen / woningaanpassingen
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatieve opsomming)
Bijlage 2. Onderzoek dreigende overbelasting
Het college onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.
Overbelasting is: “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).
Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren. Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het gesprek moeten worden uitgediept.
Factoren die van invloed zijn op de draagkrachtzijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglastzijn onder meer:
Hieronder volgt een reeks van vragen die tijdens het gesprek zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.
Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de mantelzorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.
Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid.
Bij een ondersteuningsvraag wordt eerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf of met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten als dat nodig en mogelijk is hun rol nemen in het huishouden. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.
Afwegingskader gebruikelijke hulp
Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat sprake is van toeval of van willekeur. Het college neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in de AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheidt gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij ondersteuning en dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.
Begeleiding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden
Het college houdt bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd in ieder geval rekening met:
Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.
De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de melder
De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de melder daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.
Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.
Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht wat zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel daarvan kan daarom als bovengebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de hulp kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.
Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte
Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de melder. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.
De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de melder
Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner.
Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid.
Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:
Er zijn meer voorbeelden denkbaar die afhankelijk zijn van de individuele situatie. Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ substantieel wordt overschreden bij ouders en kinderen. Hier kan het gaan om een langdurige ondersteuningsbehoefte, die in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel, substantieel wordt overschreden. In die gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen.
Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer: de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de ondersteuningsterreinen die in artikel 3.3.1. van deze beleidsregels staan genoemd, zal het college zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.
De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.
De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen
Als de melder thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college in het individuele geval.
In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Als uitgangspunt hanteert het college 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder gelden de volgende uitgangspunten (uitgaande van richtlijnen welke in de AWBZ van toepassing waren).
De mogelijkheid om de gebruikelijke hulp aan te leren.
Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren.
Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de melder door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Ook de leerbaarheid van de melder speelt hierbij een belangrijke rol. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.
Bijlage 4. Maaltijdvoorbereiding en (kortdurende) kindverzorging
InleidingGebruikelijke hulp Bij het bepalen van de omvang van de maatwerkvoorziening maaltijdvoorbereiding en (kortdurende) kindverzorging wordt uitgegaan van de onderstaande normtijden.
Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
Uit bed halen: 10 minuten per keer per kind
Naar bed brengen: 10 minuten per keer per kind
Wassen en kleden: 30 minuten per dag per kind
Eten en drinken geven: 20 minuten per broodmaaltijd, 25 minuten per warme maaltijd
Babyvoeding geven: 20 minuten per flesje per kind
Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind
Bijlage 5. Lijfgebonden ondersteuning
InleidingPersoonlijke verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), geregeld door de zorgverzekeraars. De wijkverpleegkundige bepaalt de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard inhoud en omvang. Naast persoonlijke verzorging via de Zvw wordt een deel van de persoonlijke verzorging geregeld via de Wmo 2015.
In de beleidsregel Verpleging en verzorging van het ministerie wordt persoonlijke verzorging als volgt omschreven: “Verpleging en verzorging omvat zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg: verband houdt met de behoefte aan de geneeskundige zorg of een hoog risico daarop .” Door te verwijzen naar ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ valt het gehele beroepsarsenaal van de verpleegkundigen onder de Zvw; niet alleen de verpleegkundige handelingen (zorgverlening en verzorging), maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie . De toevoeging ‘of een hoog risico daarop’ is de basis voor inzet van enkel persoonlijke verzorging, zoals hulp bij het opstaan of wassen. Bijvoorbeeld bij mensen op een hoge leeftijd die nog geen directe behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De wijkverpleegkundige heeft nadrukkelijk de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging te bieden in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek .
Bepaling Zvw en WmoVoor iedere inwoner welke in het kader van de voormalige AWBZ persoonlijke verzorging ontvingen is op basis van de eerste grondslag bepaald onder welke regeling zij aanspraak kunnen maken op persoonlijke verzorging.
De verzorging zoals die via de AWBZ werd verleend, kan ook samenhang hebben met de behoefte aan begeleiding. Deze verzorging houdt geen verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Deze ondersteuning is een taak via de Wmo 2015. De Wmo 2015 regelt namelijk de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van inwoners die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving. De omschrijving van zelfredzaamheid omvat twee elementen:
De persoonlijke verzorging valt binnen deze begripsbepalingen. Iemand die als gevolg van beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hierbij hulp nodig hebben. Voor zelfredzaamheid van inwoners zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen ontspanning en sociaal contact.
De beoordeling of er sprake is van verzorging via de Zvw of dat er vanuit de Wmo ondersteuning op dit vlak moet worden geboden, ligt dus eerst bij het oordeel van de wijkverpleegkundige en is afhankelijk van de geneeskundige zorg of het risico daarop. Het is niet zo dat er via de Wmo enkel ‘gestimuleerd wordt’ tot het verzorgen en er alleen sprake is ‘handen-op-de-rug-zorg’. Er kan ook daadwerkelijk lijfgebonden zorg worden geleverd.
Beoordeling door wijkverpleegkundige
Indien een inwoner zich bij het loket Zorg, Werk en Inkomen meldt met een vraag voor persoonlijke verzorging zal eerst moeten worden gekeken of deze inwoner niet voorliggend gebruik kan maken van de persoonlijke verzorging binnen de Zvw. Dit zal beoordeeld moeten worden door een wijkverpleegkundige.
De wijkverpleegkundige bepaalt, indien er sprake is van geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, de behoefte aan persoonlijke verzorging naar aard en omvang via de Zvw. Indien de wijkverpleegkundige constateert dat er geen sprake is van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw dan wel dat de zorgverzekeraar negatief beslist op het verstrekken van persoonlijke verzorging in het kader van de Zvw, zal een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo verstrekt moeten worden.
Onderscheid begeleiding individueel en lijfgebonden ondersteuning
Het kan binnen de Wmo gaan om twee “soorten van persoonlijke verzorging”:
1.De behoefte aan ondersteuning vanuit de Wmo op het gebied van verzorging bestaat alleen uit “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging
In deze situatie is een inwoner (fysiek) in staat zelf de handelingen uit te voeren, maar heeft begeleiding nodig om tot deze handelingen te komen. Er is in deze situaties geen sprake van lijfgebonden zorg (incidentele basis uitgezonderd, bijvoorbeeld vanwege het aanleren van deze taken). Deze vorm van ondersteuning krijgt in de Wmo niet de titel verzorging, maar valt onder individuele begeleiding basis. Op basis van het advies/oordeel van de wijkverpleegkundige kan de omvang (intensiteit) van de Wmo-ondersteuning wordt vastgesteld. Indien een inwoner zowel individuele begeleiding voor andere doelen als voor “stimuleren tot het uitvoeren” van de persoonlijke verzorging individuele begeleiding krijgt dan bepaalt de totale som van de benodigde uren van de verschillende onderdelen, in welke intensiteit de begeleiding wordt ingezet.
2.Er is geen sprake van geneeskundige zorg of een risico daarop, maar wel van een noodzaak tot het leveren van lijfgebonden zorg.
Als er geen geneeskundige zorg of een groot risico daarop aanwezig is, maar er zijn wel beperkingen bij het uitvoeren van de ADL-verrichtingen zal ondersteuning moeten worden ingezet via de Wmo 2015. Het is van belang dat de wijkverpleegkundige die bij de bepaling dat het geen Zvw-zorg kan zijn, wel een advies kan geven over de behoefte en benodigde omvang van de Wmo-ondersteuning. Het gaat hierbij om uitzonderingen en (vooralsnog) hele kleine aantallen. Deze verzorging past niet of minder goed binnen de individuele begeleiding.
Bij het bepalen van de omvang van de noodzakelijke zorg zal door de wijkverpleegkundige gebruik gemaakt worden van de normtijden zoals van toepassing bij de Zvw.