Organisatie | Bodegraven-Reeuwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | De verordening toeslagen en verlagingen WWB 2013 gemeente Bodegraven-Reeuwijk |
Citeertitel | De verordening toeslagen en verlagingen WWB 2013 gemeente Bodegraven-Reeuwijk |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Wet werk en bijstand |
Deze regeling is van rechtswege vervallen op 1 januari 2015.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 09-10-2013 Gemeentepagina 30-10-2013 | Z-13-17833 |
Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Voor de toepassing van dit artikel worden met inachtneming van artikel 25 van de Wet onder meerderjarig kind niet verstaan het kind met studiefinanciering opgrond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of een tegemoetkoming inde onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Voor de toepassing van dit artikel worden met inachtneming van artikel 25 van de Wet onder meerderjarig kind niet verstaan het kind met studiefinanciering opgrond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of een tegemoetkoming inde onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).
Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling
De toepassing van de artikelen 3, 4 en 5 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 8. Situaties waarin de verordening niet voorziet
In situaties, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordeningniet voorziet, beslist het college.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 9 oktober 2013.
De griffier,
drs. .H. Rijs
De voorzitter,
mr. C. van der Kamp
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
De hoogte van 20% van het netto minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.
In de verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10% van het nettominimumloon in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die studeren niet tot het gezin behoren en deze ook niet wordt gerekend tot de personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden.
Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) de verlaging vanwege medebewoning niet kan worden toegepast, De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRVB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW)
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat de gehuwden de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.
Gekozen is voor een verlaging van 10% van het netto minimumloon, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die studeren niet tot het gezin behoren en deze ook niet worden gerekend tot de personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden.
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.
In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woningvoor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkostenheeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voorbelanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.
Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRVB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRVB 06-05-2003, nr. 00/4951NABW.)
In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond, vastgesteld op 10% van het netto minimumloon. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen Invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het collegegebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 Iid1 en 2 WWB door bij amvb aan te wijzen centrumgemeenten (in artikel 11 van het Besluit WWB zijn de in onderdeel A van de bijlage van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid vermelde gemeenten aangewezen). Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.