Organisatie | Bloemendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2017 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening 2017 (Apv 2017) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt per 10 januari 2017 de Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2014.
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-01-2017 | 18-06-2019 | Nieuwe regeling | 22-12-2016 | 2016038597 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.
bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Bloemendaal 2012.
gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet.
muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht, dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij de inwerkingtreding van paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is die paragraaf niet van toepassing vanwege dwingende redenen van algemeen belang als bedoeld in de EU-Dienstenrichtlijn op de artikelen 2.9, 2.25, 2.28, 2.29, 2.30, 2.36, 2.39, 2.40, 3.4, 3.5, 3.7, 3.8, 3.13, 3.14, 3.15, 4.3, 5.2, 5.15, 5.18 en 5.44.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, artikel 2.11, artikel 2.12 of artikel 4.11.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, dan wel te doen verspreiden, dan wel openlijk te doen aanbieden, dan wel met een bepaald belang te doen verspreiden, dan wel met een bepaald belang openlijk te doen aanbieden op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
het maken en hebben van geveltuinen en boomspiegelbeplanting voor zover deze zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften als bedoeld in de ‘Beleidsregels geveltuinen en boomspiegelbeplanting’.
Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg is in ieder geval sprake indien een vrije doorgang van minimaal 1,20 meter breedte voor voetgangers, kinderwagens, rolstoelen e.d. ontbreekt op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing:
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats; van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik van de openbare plaats is in ieder geval sprake indien een vrije doorgang van minimaal 1,20 meter breedte voor voetgangers, kinderwagens, rolstoelen e.d. ontbreekt op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de openbare plaats.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of een bij of krachtens verordening van de provincie Noord-Holland getroffen regeling met betrekking tot het wegenbeheer van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.24, waarvoor vergunning is verleend.
Artikel 2.12 Omgevingsvergunning voor het maken van een uitweg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur dan wel een bij of krachtens verordening van de provincie Noord-Holland getroffen regeling met betrekking tot wegenbeheer.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert dan wel dat de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
activiteiten die in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gebruikelijk zijn.
Onder evenement wordt mede verstaan:
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd of recreatieve tocht op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994;
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de exploitant geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven, tenzij deze voldoet aan de in de Drank- en horecawet gestelde eisen.
Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor zowel de winkel als het horecabedrijf gelden de sluitingstijden van de Winkeltijdenwet.
Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2.29 of ingevolge een op grond van artikel 2.30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2.28 tot en met 2.31
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft
Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
In dit artikel wordt verstaan onder:
automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op de weg in de nabijheid van een winkel bij zich te hebben of te vervoeren een tas of ander hulpmiddel dat er kennelijk toe is uitgerust om er winkeldiefstal mee te plegen of winkeldiefstal te vergemakkelijken door het buitenwerking stellen en/of houden van detectie- of waarnemingsapparatuur.
Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.48 Verboden drankgebruik
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk
De in de voorgaande leden gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding
(corresponderende APV-bepaling uit het VNG-model niet overgenomen)
Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in het escortbedrijf:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren met uitzondering van door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente waar het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving zich niet tegen de exploitatie van een sekswinkel verzet.
Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3.13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en kunstlicht
In deze afdeling wordt verstaan onder:
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting
terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting
Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportuitoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor collectieve festiviteiten gedurende de aangewezen dagen of dagdelen.
Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
De houder van een inrichting kan een incidentele festiviteit houden waarbij de waarden als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting genoemd in het vijfde lid onder a, toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van deze festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.4 Verboden collectieve- en incidentele festiviteiten en aanwijzingen politie en toezichthouders
Het is verboden een collectieve- of incidentele festiviteit te houden, toe te laten, feitelijk te laten leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het houden van deze festiviteit heeft verboden wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 4.5 Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 lid 1f en lid 5 van het Besluit, binnen inrichtingen is de onder lid 5 van dit artikel opgenomen tabel van toepassing. De in de tabel aangegeven waarden binnen in-of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.
Artikel 4.6 Overige geluidhinder
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 centimeter op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. Een boom kan zowel dood als levend zijn. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van het hiervoor gestelde kan de dwarsdoorsnede kleiner zijn dan 15 cm op 1,30 meter boven het maaiveld, indien sprake is van:
dunnen: het vellen van houtopstand om de overblijvende bomen te laten voortbestaan. 1
vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het ver-richten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen hebben. 2
beleidsregels waardevolle bomen Gemeente Bloemendaal:
de beleidsregels omvatten de regels en bepalingen die aan het behoud van waardevolle bomen bijdragen. Aan deze beleidsregels zijn twee lijsten gekoppeld te weten, de lijst waardevolle bomen in gemeentelijk bezit en de lijst waardevolle bomen in particulier bezit.
Artikel 4.13 Weigeringsgronden en voorschriften
In beginsel wordt geen vergunning verleend voor houtopstanden voorkomend op lijsten behorende bij de beleidsregels waardevolle bomen Gemeente Bloemendaal, als bedoeld in artikel 4.14. Hetzelfde geldt voor houtopstanden die niet op voornoemde lijsten staan vermeld maar die wel voldoen aan de criteria om op die lijsten te worden geplaatst.
Artikel 4.14 Waardevolle bomen
De gemeente bezit lijsten met waardevolle bomen en houtopstanden, (lijsten behorende bij de Beleidsregels waardevolle bomen en houtopstanden Gemeente Bloemendaal) waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven.
Artikel 4.16 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan, indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Voor het geval herplanten ruimtelijk niet tot de mogelijkheden behoort kan het bevoegd gezag in plaats van een herplantvoorschrift aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat de vergunninghouder ter compensatie van het vellen van de houtopstand een vergoeding stort in het gemeentelijk Bomenfonds, dat tot doel heeft de instandhouding en de uitbreiding van het bomenbestand in de gemeente te dienen.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.
Voor het geval herplanten ruimtelijk niet tot de mogelijkheden behoort kan het bevoegd gezag in plaats van het opleggen van een herplant- of instandhoudingsplicht aan de zakelijk gerechtigde op de grond, waarop de tenietgegane houtopstand zich bevindt dan wel degene die uit andere hoofde tot het treffen van deze voorzieningen bevoegd is, de verplichting tot het storten van een vergoeding als bedoeld in artikel 4.16, vijfde lid, opleggen.
Artikel 4.19 Instandhoudingsplicht
Degene die krachtens zakelijk recht, of degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken, is verplicht om werkzaamheden en maatregelen die een bedreiging voor het voortbestaan van houtopstand veroorzaken (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden of bronnering) bij het bevoegd gezag te melden.
Degene die werkzaamheden uitvoert of laat uitvoeren is verplicht om tijdens deze werkzaamheden in de omgeving van zowel particuliere als publieke bomen beschermende maatregelen te nemen, zowel ondergronds (bijvoorbeeld bij riolerings-, straat- en kraanwerkzaamheden), als bovengronds (bijvoorbeeld bij bouw- en sloopwerkzaamheden). Het bevoegd gezag kan maatregelen opleggen of nadere voorwaarden stellen ter bescherming van houtopstanden. 3
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, naar het oordeel van het bevoegd gezag in situaties zoals bedoeld in lid 1 en in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.11 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kan het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.
Artikel 4.21 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek is voor bomen, heesters en heggen nihil.
Artikel 4.22 Bestrijding van iepziekte
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.25 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4.27 Vergunningplicht handelsreclame
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning weigeren:
indien de handelsreclame geen relatie heeft met de bestemming of het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, of met het gedeelte daarvan waarop de reclame is of wordt aangebracht, tenzij het handelsreclame van tijdelijke aard betreft of het om een door het bevoegd gezag aangewezen onroerende zaak gaat.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op bouwwerken. Het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt onverkort.
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Artikel 4.27a Vergunningplicht wijzigen gevelkleur en stuken gevel
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder omgevingsvergunning de kleur van gevels voor zover zichtbaar vanaf de openbare weg van zich op de deze zaak bevindende opstallen te wijzigen, op de gevels schilderingen aan te brengen, of de gevels te stuken dan wel te gedogen dat zulks plaatsheeft.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 2.1. eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen op de weg voor het herstellen, slopen, verhuren, verkopen of verhandelen
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.
Het is verboden een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander soortgelijk voertuig dat uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd of voorwerp (vuil- of opslagcontainer, laadbak, grofvuilzak e.d.) langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.
Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting
Het verbod van artikel 5.15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een bij of krachtens verordening van de Provincie Noord-Holland getroffen regeling met betrekking tot het vaarwegenbeheer.
Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een bij of krachtens verordening van de Provincie Noord-Holland getroffen regeling met betrekking tot het vaarwegenbeheer.
Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.25, tweede lid en 5.26 bepaalde.
Artikel 5.30 Veiligheid op het water
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een bij of krachtens verordening van de provincie Noord Holland getroffen regeling met betrekking tot het vaarwegenbeheer.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:
vuur voor koken, bakken en braden in daarvoor bestemde haarden en/of korven voor zover dat vuur met toestemming van de rechthebbende gestookt wordt op - al dan niet met enige - beperking voor publiek toegankelijke terrassen, tuinen of erven en dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.
Afdeling 10 Toezicht op het Noordzeestrand
Artikel 5.38 Belemmeren doorgang
Het is verboden een vaartuig, voertuig, zeil- of surfplank, strandstoel of enig ander voorwerp op zodanige wijze langs de waterlijn te plaatsen, te laten liggen of te laten staan, dat daardoor de vrije doorgang voor het verkeer wordt belemmerd.
Het is verboden in het onmiddellijk langs het voor het strand gelegen zeegedeelte op zodanige wijze te varen, zich door een vaartuig te laten voorttrekken of van een zeil- of surfplank gebruik te maken, dat daardoor gevaar kan ontstaan.
Artikel 5.40 Vaartuigen op het strand
Voor zover het in dit artikel bedoelde vaartuig een snelle motorboot als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement is, dient dit te voldoen aan het bepaalde in de artikelen 8.01 tot en met 8.05 van het Binnenvaartpolitiereglement, met uitzondering van vaartuigen behorende tot of voor hulpverlening in gebruik van de hulpverleningsdiensten en Vrijwillige Bloemendaalse Reddingsbrigade.
Het is verboden op zee met een vaartuig, bestemd voor recreatieve doeleinden, te varen:
indien, voor zover het vaartuig een snelle motorboot, zoals bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, is, niet wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 8.01 tot en met 8.05 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Het is verboden aan het strand in zee te vertoeven, te baden of te zwemmen, of van het strand af met pleziervaartuigen in zee te gaan, indien en gedurende de tijd dat dit door een ambtenaar van de politie in verband met sterke vloed, stormweer of andere bijzondere omstandigheden, met het oog op levensgevaar, is verboden.
Artikel 5.43 Het oprichten en/of hebben van een bedrijf op het strand
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan het strand enige inrichting, anders als bedoeld in de Drank- en Horecawet, of bedrijf op te richten of te hebben.
Artikel 5.47 Aanwijzing plaats geschikt voor ongeklede openbare recreatie
Het strand vanaf strandpaal 59.500 tot 100 meter vóór strandafgang Duin en Kruidberg en het strand 100 meter na strandafgang Duin en Kruidberg tot de gemeentegrens van de gemeente Velsen is geschikt als plaats voor ongeklede openbare recreatie, als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 11 Veiligheid in het duingebied
Artikel 5.48 Verbod gebruik metaaldetectoren
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de politie, het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe verordening en intrekking oude verordeningen
De Algemene plaatselijke verordening Bloemendaal 2014 wordt ingetrokken met ingang van het in het tweede lid bedoelde tijdstip.
Opgroeiende beplantingen worden immers na verloop van tijd vaak zo dicht, dat bomen elkaar in de weg gaan staan en verstikken. Het uitdunnen van een bos of een groep bomen, waardoor het verband of het karakter ervan verregaand en blijvend verloren gaat, is geen dunnen, maar verboden vellen. De resterende bomen lopen in dat geval een grotere kans om bij storm om te waaien. De kans op een aanzienlijke bodemverwildering is in dat geval ook groot.
De boom kan bovengronds beschermd worden door bijvoorbeeld een omhulsel van planken rond de stam, een bouwhek buiten de kroonprojectie en/of het opbinden van afhangende takken. Binnen de kroonprojectie mag de druk niet verhoogd worden door bijvoorbeeld materiaalopslag of parkeren. Ondergronds kan de boom worden beschermd bijvoorbeeld door middel van een tijdelijke wand of zeil afhankelijk van de periode dat de wortels blootliggen. Men moet de periode dat dit gebeurt zo kort mogelijk houden in verband met uitdroging. Tevens dient men rekening te houden met het tijdstip van de werkzaamheden (geen grote langdurige graafwerkzaamheden in de uitloopperiode, maar bijvoorbeeld in de rustperiode van de boom). Ook met het toepassen van bronbemaling moet hiermee rekening gehouden worden en kan de periode waarin dit mag gebeuren opgelegd worden.