Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp gemeente Onderbanken 2017 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Onderbanken 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels jeugdhulp gemeente Onderbanken 2016
Jeugdwet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 18-10-2016 Gemeenteblad, 2016, 171758 | Onbekend |
Artikel 1 Begripsbepalingen en algemene bepalingen.
De in deze nadere regels gebruikte begrippen die niet in lid 1 zijn gedefinieerd hebben de betekenis zoals beschreven in de Verordening Jeugdhulp Gemeente Onderbanken 2015, de Jeugdwet of de Algemene wet bestuursrecht.
professionele hulp: hulp die wordt geleverd door één van onderstaande partijen:
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wetinkomstenbelasting 2001 is afgegeven;
Artikel 2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Artikel 4. Vormen van jeugdhulp
Onder de individuele voorzieningen vallen:
Verzorging van jeugd met een lichamelijke beperking met uitzondering van kinderen en jongeren met ernstige verstandelijke, lichamelijke of meervoudige beperkingen die blijvend zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur zorg per dag (deze zorg valt onder de Wet langdurige zorg (Wlz)). Behandeling van kinderen en jongeren onder de 18 jaar met een zintuiglijke beperking valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Artikel 5. Vaststelling hoogte PGB.
Artikel 6. Voorwaarden individuele voorziening als pgb
Uit het pgb-plan dient te kunnen worden afgeleid of, en in hoeverre:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en
Indien sprake is van één of meerdere genoemde punten, wordt dit gezien als voldoende motivering voor een pgb.
Artikel 7 Uitsluitingscriteria verstrekking pgb
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een pgb te heroverwegen.
Artikel 10 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college zal de Integrale adviesraad sociaal domein Onderbanken vroegtijdig in de gelegenheid stellen voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief re kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze nadere regels indien toepassing van de nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen indexeren die voor uitvoering van deze nadere regels van toepassing zijn.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel
TOELICHTING NADERE REGELS JEUGDHULP ONDERBANKEN 2017
Gelet op het artikel 2 derde en vierde lid, artikel 12 derde en vierde lid, en artikel 17 derde lid van de verordening Jeugdhulp Onderbanken zijn nadere regels opgesteld. Het gaat om de volgende onderwerpen: vormen van jeugdhulp, regels voor pgb en het betrekken van ingezeten bij het beleid.
Daarnaast zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de onderwerpen algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp.
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als individuele voorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.
Lid 2 bevat een niet limitatieve opsomming gebaseerd op het huidige beleid.
Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is, zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als individuele voorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.
Uitgangspunt is dat ouders verantwoordelijk zijn voor het opgroeien en de opvoeding van hun kinderen. Daarnaast is het uitgangspunt dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het creëren van een veilig klimaat waarin de jeugdigen kunnen opgroeien. Ze zijn ook gezamenlijk verantwoordelijk voor een huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het opvoeden en opgroeien wordt gebruikelijke hulp genoemd.
Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de gemeentelijke taken op het terrein van Jeugdhulp gebaseerd op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014, zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.
Het gaat om overige voorzieningen en individuele voorzieningen. De overige voorzieningen zijn beschikbaar zonder een aanvraagprocedure. De overige voorzieningen bestaan uit het laagdrempelig verlenen van informatie en advies en uit het verstrekken van lichte ambulante hulpverlening. De overige voorzieningen zijn laagdrempelig beschikbaar en moet voorkomen dat de dure individueel hulpverlening wordt ingezet. Daarnaast kunnen de overige voorzieningen een goede ondersteuning bieden bij de inzet van een individuele voorzieningen. Denk daarbij aan informatievoorziening of opvoedondersteuning door CJG of inzet maatschappelijk werk.
De individuele voorziening is een voorziening die alleen via een aanvraag en een beschikking kan worden ingezet. Het is een dure voorziening, die niet vrij toegankelijk is voor ouders en jeugdigen.. Voorzieningen ter uitvoering van het gedwongen kader zijn hier niet opgenomen omdat deze geen jeugdhulp zijn in de zin van de wet en niet op aanvraag beschikbaar zijn. Het gaat hier om jeugdbescherming en jeugdreclassering. De gemeente is wel verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van deze voorzieningen.
De hoogte van het budget zal zodanig moeten zijn dat de jeugdige of zijn ouders de vastgestelde jeugdhulp ook werkelijk met dit budget kunnen inkopen. Om die reden zijn de pgb-tarieven afgeleid van de pgb-tarieven 2014 van het College van Zorgverzekeringen.
De bruto pgb jaarbedragen die het College voor Zorgverzekeringen in 2014 hanteerde zijn omgerekend naar uurtarieven (individuele dienstverlening), tarieven per dagdeel (groepsbegeleiding) en per etmaal (kortdurend verblijf). Deze tarieven hanteren wij sinds 2016 als PGB-tarief voor professionele hulp.
Voor hulp door het sociaal netwerk wordt bij de individuele dienstverlening (persoonlijke verzorging en individuele begeleiding) een pgb-tarief gehanteerd van 75% van het pgb-tarief voor de in die situatie passende professionele jeugdhulp.
Voor kortdurend verblijf bij het sociaal netwerk wordt hetzelfde pgb-tarief gehanteerd als kortdurend verblijf bij professionele jeugdhulp. Hiervoor is gekozen omdat in casuïstiek is gebleken dat lastig is te motiveren hoeveel uren individuele begeleiding gedurende het verblijf nodig zijn.
Voor groepsbegeleiding door het sociaal netwerk zijn geen pgb-tarieven vastgesteld omdat ervan uit wordt gegaan dat deze vorm van jeugdhulp niet door het sociaal netwerk wordt geleverd.
Voor zware vormen van jeugdhulp zoals bijvoorbeeld specialistische jeugd-ggz, pleegzorg en crisisverblijf zijn geen pgb-tarieven vastgesteld omdat bij deze vormen van jeugdhulp een pgb slechts bij hoge uitzondering aan de orde zal zijn.
Er is voor gekozen om de jeugdige of zijn ouders een plan te laten opstellen op basis waarvan de wettelijk voorgeschreven voorwaarden (artikel 8.1.1 lid 2 van de Jeugdwet) voor pgb kunnen worden getoetst.
De eerste voorwaarde stelt dat de jeugdige en zijn ouder er blijk van dienen te geven dat zij op eigen kracht voldoende in staat dienen te zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Mocht dat niet het geval zijn dan zal afgewogen moeten worden of de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Een jeugdige bij wie om wat voor reden dan ook een gecertificeerde instelling betrokken is of die gesloten jeugdhulp ontvangt, heeft bijvoorbeeld te maken met beperkingen die door de rechter zijn opgelegd. In dergelijke situaties is het denkbaar dat met hulp van de gecertificeerde instelling of van de aanbieder van gesloten jeugdhulp de jeugdige of zijn ouders in staat zullen zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het is aan de gemeente om daarover een oordeel te vellen (TK 2013-2014, 33983. nr. 3, p. 23).Bij deze voorwaarde gaat het overigens uitdrukkelijk niet om het beheren van het budget zelf. Dat blijft immers onder het college.
De tweede voorwaarde bepaalt dat de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt moeten stellen dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hen niet passend wordt geacht.
Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
de jeugdhulp niet goed vooraf is in te plannen,
de jeugdhulp op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,
jeugdhulp op verschillende locaties moet worden geleverd,
het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren, of
als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.
Deze voorwaarde sluit aan bij de pgb-regeling die voorheen in de AWBZ was opgenomen, waarbij in een budgetplan moet worden toegelicht waarom er geen gebruik gemaakt kan worden van het gecontracteerde zorgaanbod. Om dit te doen, zal de jeugdige of zijn ouders moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de individuele voorziening 'in natura' en moeten onderbouwen waarom zij deze niet passend achten. Dit biedt het college de mogelijkheid voor innovatie in het aanbod van individuele voorzieningen in natura of het uitbreiden van het gecontracteerde aanbod (TK 2013-2014, 33 684, nr. 11, p. 16).
Ten slotte stelt de derde voorwaarde dat de jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met het budget wensen in te kopen dient te voldoen aan de kwaliteitseisen. Zie voor deze eisen hoofdstuk 4 Jeugdwet "Kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen". De gemeente zal zich ervan moeten vergewissen dat de kwaliteit van de te kopen jeugdhulp goed is, hetgeen zowel voor de veiligheid van de jeugdige en zijn ouders als voor de effectiviteit van de inzet van de jeugdhulp van groot belang kan zijn (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 222).
In dit artikel slaat lid 1 volledig terug op de voorwaarden uit artikel 6. Het niet voldoen aan de voorwaarden is uiteraard reden voor uitsluiting. Daarnaast wordt door bemiddeling uit te sluiten bevorderd dat het pgb-budget zoveel mogelijk ten gunste komt van zorg. Het vrij besteedbaar bedrag is een bedrag waarover de budgethouder niet hoeft aan te tonen hoe hij of zij dit bedrag besteedt. Het college hanteert geen vrij besteed bedrag. Het vrij besteedbaar bedrag is € 0.
In artikel 12 van de verordening jeugdhulp is geregeld dat het pgb niet meer bedraagt dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.
Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is duidelijk geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.
Conform artikel 8.1.3 van de Jeugdwet onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen.
In artikel 8.1.8 van de Jeugdwet is bepaald dat de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, namens het college de betalingen ten laste van verstrekte budgetten uitvoert.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over het betrekken van ingezetenen bij het beleid van de gemeente.
Dit artikel regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.
Bijlage 1: Richtlijn gebruikelijke hulp.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp
is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.
In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:
In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.
Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel inverschillende levensfasen van het kind
Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
2. Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging/Begeleiding
Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.
Voor zover het gebruikelijk is dat ouders, inwonende volwassen kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging/Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend.
Hoofdregels gebruikelijke hulp PV/BG
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.
Algemeen aanvaarde maatstaven: In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden. In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuningsbehoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een jeugdige > 8 jaar langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan kinderen voor de functies PV en BG
Voor zover een ouder, kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.
Voor zover een ouder, kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:
Wanneer voor de ouder, kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
3. Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van ouderen/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging/ Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf.
Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het “coping mechanisme”kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke
helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-V) optreden, kunnen opoverbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn.
Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt.
Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.