Organisatie | Tholen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor basisonderwijs |
Citeertitel | afvloeiingsregeling openbaar basisonderwijs |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
de Wet op het basisonderwijs, de Interim-wet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel en de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-1994 | 01-01-2009 | Onbekend | 30-05-1994 Gemeenteblad nr 0/1995 | Onbekend |
De raad van de gemeente Tholen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 mei 1994, nummer 300594/7;
gelezen het resultaat van het gevoerde overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel;
gelet op de bepalingen van de Wet op het basisonderwijs, de Interim-wet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel en de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de navolgende 'Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor basisonderwijs'.
Deze verordening verstaat onder:
Een school voor basisonderwijs.
Het lid van het onderwijzend personeel, aangesteld aan één van de gemeentelijke scholen.
Uitsluitend de tijd, doorgebracht in een betrekking:
aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel de Overgangswet voortgezet onderwijs -waaronder begrepen vormingsinstituten, de instituten waaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, dan wel de instituten waaraan het deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven- en in de wetten die geacht kunnen aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;
aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lager-onderwijswet 1920 van toepassing is c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan zijn of worden ingesteld, met dien verstande dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voor kleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten werden genoten (de zogenaamde bewaarscholen);
aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politieacademie, de Rijksluchtvaartschool, alsmede het militair wetenschappelijk onderwijs aan het Koninklijk Instituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School en de Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor ten minste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede de voormalige Mijnscholen in Limburg voor zover het rechtstreeks door de overheid beheerde mijnen betreft;
aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere
instelling voor bijzonder onderwijs, als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege is aangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's uit te reiken als die welke uitgereikt worden door overeenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instelling, dan wel:
- aan centra voor vakopleiding aan volwassenen en jong volwassenen;
- aan door de Nederlandse overheid gesubsidieerde muziekscholen;
bij een orgaan als bedoeld in de Wet op het leerlingwezen;
bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van Onderwijs en Wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door de minister van Onderwijs en Wetenschappen plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet
bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van Onderwijs en Wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door de minister van Onderwijs en Wetenschappen plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet;
alsmede de tijd gedurende welke;
de belanghebbende als dienstplichtige in Nederlandse militaire dienst was dan wel vervangende dienst heeft vervuld als bedoeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
de belanghebbende in het genot is geweest van een ontslaguitkering vanwege het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, het Ministerie van Landbouw en Visserij of van de gemeente, voor zover deze ontslaguitkering werd toegekend in verband met ontslag uit een onderwijsbetrekking;
en de tijd welke de belanghebbende heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van belanghebbende behorende 0 tot 4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren (verzorgingstijd);
- een aanstelling voor een bepaald aantal uren per week gelijk geacht wordt aan een aanstelling in volledige dienst;
- alleen die diensttijd in aanmerking wordt genomen welke bij het bestuursorgaan desgevraagd is opgegeven binnen 1 maand na de datum waarop de aanstelling is ingegaan. Nadien opgegeven diensttijd wordt voor het vaststellen van de afvloeiingsvolgorde niet meer in aanmerking genomen;
- bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of situaties de daarin doorgebrachte diensttijd voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts eenmaal meetelt. De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn. Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 tot en met 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan telt die verloftijd als diensttijd mee.
Aanstelling voor onbepaalde tijd.
Aanstelling voor bepaalde tijd.
Tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband dan wel ontslag uit een vast dienstverband van belanghebbende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van één of meer belanghebbenden overbodig worden.
Een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de belanghebbenden die op 1 augustus 1985 als groepsleraar in vaste dienst aan die basisschool zijn verbonden en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren verbonden.
Een voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1993 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1993 als lid van het onderwijzend personeel aan de betrokken school verbonden zijn én op 1 augustus 1993 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.
Artikel 2 - Afvloeiingsvolgorde
De belanghebbende die op grond van de eerste twee leden van dit artikel voor afvloeiing in aanmerking komt en die de laatste aan de basisschool verbonden onderwijsgevende is in het bezit van de akte leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs of een hiermee gelijkgestelde akte, wordt tot 31 juli 1996 voor ontslag overgeslagen.
Afvloeiing vindt overeenkomstig de in artikel 2 genoemde volgorde voor de volgende categorieën afzonderlijk plaats:
Voor elke basisschool wordt van de belanghebbenden die daar op 1 augustus 1985 als groepsleraar in vaste dienst zijn aangesteld èn die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- en lagere school binnen de gemeente waren aangesteld:
de op de onder a. respectievelijk b. van dit lid bedoelde lijst neer te leggen volgorde van de in dit lid genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:
1. Bovenaan wordt de groepsleraar geplaatst die op 31 juli 1985 als hoofdleidster van een openbare kleuterschool respectievelijk als hoofd van een openbare lagere school binnen de gemeente was aangesteld; indien het om meer dan één ex-hoofdleidster respectievelijk ex-hoofd gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst.
2. Voor de overige op de onder a. respectievelijk b. bedoelde lijst te vermelden groepsleraren is per lijst voor de daarop te vermelden groepsleraren de diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde met dien verstande dat de groepsleraar met de meeste diensttijd direct na de ex-hoofdleidster(s) respectievelijk het ex-hoofd (de ex-hoofden) bovenaan de lijst wordt geplaatst en vervolgens aflopend naar de groepsleraar met de kortste diensttijd die onderaan de lijst komt, terwijl in geval van gelijke diensttijd de jongste in leeftijd lager in volgorde wordt geplaatst.
De in het protocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:
de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen directeur is, vloeit als laatste van de groepsleraren af; indien het om meer dan één ex-schoolleider gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;
De in het fusieprotocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:
de groepsleraar die op de dag voorafgaande aan de fusie directeur was en die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd geen directeur is, vloeit als laatste van de groepsleraren af. Indien het om meer dan één ex-directeur gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;
de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen directeur was en die op grond van het OWBO-/WBO-protocol als laatste van de aan een bij de fusie betrokken school verbonden groepsleraren afvloeit, vloeit direct voor de ex-directeur(en) als bedoeld in het derde lid onder a. af. Indien er geen ex-directeur als bedoeld in het derde lid onder a. aanwezig is vloeit betrokkene als laatste van de groepsleraren af. Het onder a., tweede volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing
Artikel 4b - Verzorgingsprotocol
Burgemeester en wethouders stellen voor elke school per afvloeiingscategorie als bedoeld in artikel 3 een protocol op met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, dat de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1993 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 juli 1993 als leraar aan de betrokken school verbonden zijn én op 1 augustus 1993 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.
Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen 2, 3, 4, 4a respectievelijk 4b bepaalde volgorde worden afgeweken, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan belanghebbenden kenbaar gemaakt plan.
Aan het bepaalde in het vorige lid wordt voor zover het omvangrijke afwijkingen betreft slechts uitvoering gegeven na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord.
Indien er sprake van fusie van scholen is kan het bestuursorgaan na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord afwijken van het in artikel 4a, derde lid, onder c, bepaalde.
Voor de belanghebbende die op 31 juli 1993 en op 1 augustus 1993 aan de school zijn aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd in aanmerking genomen welke reeds bij het bestuursorgaan bekend is, alsmede de diensttijd welke alsnog bij het bestuursorgaan wordt opgegeven binnen dertien weken na de uitnodiging daartoe door het bestuursorgaan.
Artikel 7 - Wijziging verordening
Burgemeester en wethouders leggen elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overleg voor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en ter kennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, alvorens zij dit voorstel ter vaststelling aan de gemeenteraad voorleggen.
Deze verordening kan worden aangehaald als "afvloeiingsregeling openbaar basisonderwijs" en treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt. Per gelijke datum wordt de door de raad der gemeente Tholen in zijn openbare vergadering van 5 juli 1993 vastgestelde "afvloeiingsregeling openbaar basisonderwijs" ingetrokken.
Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat een exemplaar van deze verordening in elke openbare school voor basis-, speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt. Tevens dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.