Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Verordening Bodembescherming Arnhem 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Bodembescherming Arnhem 2007
CiteertitelVerordening bodembescherming Arnhem 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening bodembescherming van 3 september 2001.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet Bodembescherming, art. 52
  3. Wet Bodembescherming, art. 39
  4. Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten wet bodembescherming, art. 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-06-2007nieuwe regeling

23-04-2007

Arnhemse Koerier, 20-06-2007

Burgemeester & wethouders, 03-04-2007, reg.nr. 2007.0.003.172

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Bodembescherming Arnhem 2007

 

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Arnhem;

  • b.

    bodemsaneringsprogramma: het programma als bedoeld in artikel 4.14, lid 2, onder a, ten eerste van de Wet milieubeheer;

  • c.

    de wet: Wet bodembescherming;

  • d.

    melding: melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de wet;

  • e.

    oriënterend onderzoek: oriënterend onderzoek als bedoeld in de wet;

  • f.

    nader onderzoek: nader onderzoek als bedoeld in de wet;

  • g.

    saneringsonderzoek: saneringsonderzoek als bedoeld in de wet;

  • h.

    saneringsplan: saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid van de wet;

  • i.

    evaluatieverslag: een verslag als bedoeld in artikel 39c van de wet;

  • j.

    nazorgplan: een plan als bedoeld in artikel 39d van de wet.

Artikel 1.2 Procedurele bepalingen

Voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht worden als aanvraag tot het nemen van een besluit aangemerkt:

  • a.

    de indiening van een rapport van het nader onderzoek;

  • b.

    het doen van een melding;

  • c.

    de indiening van een (gefaseerd of deel)saneringsplan;

  • d.

    de indiening van een evaluatieverslag;

  • e.

    de indiening van een nazorgplan.

Artikel 1.3 Formulieren meldingen bodemverontreiniging/bodemsanering

  • 1.

    Bij de meldingen als bedoeld in de artikelen 13 juncto 27, 28 en het indienen van een nader onderzoek, het saneringsplan, evaluatieverslag en het nazorgplan wordt een door het college vastgesteld formulier, naar waarheid ingevuld en ondertekend, overgelegd.

  • 2.

    Dit formulier bevat ten minste de gegevens met betrekking tot de melder, de locatie, de zakelijk of persoonlijk gerechtigde van de locatie, de verontreinigingssituatie en de opdrachtgever voor het onderzoek of de sanering en ingeval er nazorg nodig is, degene die daar verantwoordelijk voor is.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent de over te leggen algemene gegevens.

Artikel 1.4

Het rapport van het nader onderzoek, het saneringsplan, het evaluatieverslag, het nazorgplan en de melding worden met de daarbij behorende stukken in viervoud bij het college ingediend, waarbij gebruik wordt gemaakt van een door het college vastgesteld formulier als bedoeld in artikel 1.3 van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Bodemsanering

Artikel 2.1 Inhoud nader onderzoek

  • 1.

    In het nader onderzoek worden de kadastrale gegevens vermeld, vereist op grond van artikel 55 van de wet, met bijbehorende kadastrale kaart. Hierbij moeten de meest recente kadastrale gegevens worden vermeld.

  • 2.

    Het nader onderzoek wordt uitgevoerd op zodanige wijze dat aard, omvang, en spoedeisendheid door het college kunnen worden vastgesteld. Dit onderzoek heeft een kwaliteitsniveau, vergelijkbaar met onderzoek uitgevoerd volgens het "Protocol voor het nader onderzoek".

Artikel 2.2 Inhoud melding artikel 28 van de wet

In aanvulling op de gegevens bedoeld in artikel 28, tweede lid van de wet worden bij de melding in ieder geval vermeld:

  • a.

    het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, aangegeven op de laatste versie van de door het Kadaster uitgegeven kadastrale kaart;

  • b.

    de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder a, alsmede van de gebruiker(s) daarvan;

  • c.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden, dan wel handelingen zullen worden verricht ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst;

  • d.

    de naam en het adres van degene die de sanering feitelijk uitvoert, voor zover die bekend is bij het indienen van de melding.

Artikel 2.3 Inhoud saneringsplan

Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39, eerste lid van de wet aan het saneringsplan worden gesteld, dienen in het saneringsplan de volgende gegevens te worden vermeld:

A.Algemene gegevens

1o. het adres, de kadastrale aanduiding en de laatste versie van de door het Kadaster uitgegeven kadastrale kaart waarop het geval van verontreiniging en de percelen die worden beïnvloed door de sanering zijn aangegeven;

2o. een actueel uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die door de sanering zullen worden beïnvloed;

3o. het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de bodem;

4o. de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1o, alsmede van de gebruiker daarvan;

5o. de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;

6o. de naam en het adres van degene die de sanering feitelijk uitvoert;

7o. een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken en de resultaten van deze onderzoeken inclusief de oppervlakte en het volume van de verontreiniging en onderverdeeld naar grond, grondwater en streef- en interventiewaarden;

8o. een tijdschema met een planning van de werkzaamheden, waarbij in ieder geval het tijdstip waarop naar verwachting met de sanering of handeling zal worden begonnen, en het tijdstip waarop de sanering of handeling naar verwachting zal zijn afgerond, zijn aangegeven;

9o. een specificatie van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voor zover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn;

10o. een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;

11o. de wijze van evaluatie en rapportage van de uitvoering van de sanering, met inbegrip van de voorgenomen eindbemonstering (evaluatieverslag);

12o. de wijze waarop belanghebbenden bij de uitvoering van de sanering zullen worden betrokken;

13o. een beschrijving van de relevante bodemkundige opbouw en relevante geohydrologische situatie;

14o. een kaart met daarop aangegeven de verontreinigingssituatie en per grondlaag de aangetroffen gehalten van de relevante stoffen in grond en grondwater van de saneringsparameters en daarbij aangegeven de overschrijdingen van de streefwaarde en interventiewaarde;

B.Keuze saneringsvariant

1o. de gekozen saneringsvariant met het saneringsdoel waarbij is aangegeven hoe aan artikel 38, eerste lid van de wet zal worden voldaan;

2o. indien de sanering in fasen wordt uitgevoerd: de voorgenomen fasering, alsmede het verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 38, vierde lid van de wet en de argumentatie om de sanering gefaseerd uit te voeren;

3o. indien slechts een gedeelte van de verontreiniging van de bodem wordt verplaatst: het verzoek om een besluit te nemen op grond van artikel 40, eerste lid van de wet en de redenen om een deelsanering uit te voeren;

4o. indien de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, niet worden hersteld: de gebruiksbeperkingen en zorgmaatregelen na sanering;

C.De te nemen maatregelen

1o. een beschrijving van de wijze waarop de gekozen saneringsvariant zal worden uitgevoerd;

2o. een beschrijving van de effecten die met de te treffen saneringsmaatregelen worden beoogd, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem die na de sanering zal worden bereikt;

3o. een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;

4o. een beschrijving van de te treffen geohydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

5o. een beschrijving van de maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten, schade of overlast als gevolg van de sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;

6o. een beschrijving van de veiligheidsaspecten;

7o. een beschrijving van de zorg tijdens de sanering, waarin in elk geval de tijdelijke gebruiksbeperkingen en de controle en eindbemonstering tijdens de saneringsfasen worden beschreven;

8o. indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:

  • -

    de te verwachten hoeveelheid af te graven grond, dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;

  • -

    een omschrijving van de bestemming van die grond of dat grondwater waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze de grond of het grondwater te verwerken;

  • -

    indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd: de redenen daarvoor;

9o. gegevens over de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;

100. gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering;

11o. een weergave van de ontgravingcontour, de ontgravingdieptes en het grondwateronttrekkingsysteem, inclusief de grondwaterzuiveringsinstallaties: - vanuit bovenaanzicht bezien, aangegeven op een actuele kadastrale kaart; - vanuit zijaanzicht bezien; - een kaart met controlefilters ten behoeve van een eventuele monitoring;

12o. een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de (grondwater)sanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd;

13o. een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding van de sanering plaatsvindt, waartoe in elk geval behoort: het bijhouden van een logboek;

14o. een beschrijving van de wijze waarop de controle van het bereikte eindresultaat plaatsvindt;

15o. indien verontreinigde grond in depot wordt gezet: een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot worden gezet, alsmede de beschermende voorzieningen;

D. Financiële gegevens

1o. een overzicht van de voorzienbare schade aan derden ten gevolge van het uitvoeren van de sanering. Daarbij wordt aangegeven hoe in de vergoeding van die schade zal worden voorzien.

Artikel 2.4 Meldingsplichten

  • 1.

    Degene die saneert en/of degene die de sanering feitelijk uitvoert volgens een saneringsplan waarmee het college op basis van artikel 39, tweede lid van de wet heeft ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk bij het college de aanvangsdatum van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering.

  • 2.

    Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum, meldt in ieder geval één van de in het eerste lid genoemde personen dit onverwijld schriftelijk aan het college, onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum. Indien de nieuwe aanvangsdatum nog niet bekend is, meldt in ieder geval één van de in het eerste lid genoemde personen de nieuwe aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum aan het college.

  • 3.

    Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt in ieder geval één van de in het eerste lid genoemde personen bij het bereiken van de einddiepte van de ontgraving het college uiterlijk 48 uur van tevoren op de hoogte van het tijdstip waarop over het gehele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 4.

    In ieder geval één van de in het eerste lid genoemde personen meldt de beëindiging van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering schriftelijk aan het college.

  • 5.

    Indien sprake is van een sanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door het college is ingestemd met een aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid van de wet, wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in lid 4 beschreven wijze gemeld.

Artikel 2.5 Gegevens bij melding wijzigingen saneringsplan

Indien zich bij de uitvoering van het saneringsplan waarmee het college heeft ingestemd wijzigingen voordoen als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de wet, dienen de volgende gegevens te worden vermeld:

1o. een beschrijving van de omstandigheden die noodzaken tot wijziging van het saneringsplan;

2o. een beschrijving van de wijzigingen ten opzichte van het saneringsplan waarmee het college heeft ingestemd en de gevolgen van de afwijking voor de gekozen saneringsvariant, de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen, de planning van de sanering, de geraamde saneringskosten en belangen van derden.

Artikel 2.6 Evaluatieverslag

Het evaluatieverslag wordt uiterlijk dertien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden of een fase van de sanering bij het college ingediend.

Artikel 2.7 Inhoud Evaluatieverslag

Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de wet aan een evaluatieverslag worden gesteld, dienen in het evaluatieverslag de volgende gegevens te worden vermeld:

 

A. Algemene gegevens

 

1o. naam van de opdrachtgever, directievoerende partij en milieukundige begeleider;

2o. het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

3o. een actueel uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken waren bij de uitgevoerde sanering;

4o. data van uitvoering;

5o. een korte omschrijving van de kwaliteit van de bodem voor het uitvoeren van de sanering, waaronder mede begrepen een beschrijving van de aard en omvang van de verontreiniging;

6o. een beschrijving van de eindsituatie die met de saneringsmaatregelen is bereikt, waaronder mede begrepen een nadere beschrijving van de kwaliteit van de bodem na de sanering en eventuele gebruiksbeperkingen;

7o. welke vergunningen zijn verleend;

8o. een overzicht van de ingevolge artikel 39, vierde lid van de wet gemelde afwijkingen ten opzichte van het saneringsplan waarmee het college hebben ingestemd, alsmede de door het college gegeven aanwijzingen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid van de wet;

9o. een evaluatie van de mate waarin de effecten van de getroffen saneringsmaatregelen overeenkomen met de doelstellingen zoals die zijn geformuleerd in het saneringsplan, inclusief de wijzigingen ten opzichte van het saneringsplan;

10o. gegevens over het verloop van de sanering (waaronder de relevante data van uitvoering) en over de kwaliteit van eventuele aanvulgrond en toegepaste materialen;

11o. afmetingen en ontgravingen;

12o. inrichting gronddepots;

13o. wijze van monstername;

14o. gegevens over de bestemming van de grond na sanering en de wijze van verwerking van die grond;

15o. gegevens over de bestemming van overige verontreinigde stoffen die, naast de verontreinigde grond, zijn vrijgekomen tijdens de sanering;

16o. indien bij de sanering grond binnen het geval van de verontreiniging is verplaatst, de hoeveelheid, kwaliteit en huidige plaats en plaats van herkomst van die grond;

17o. wijze van onttrekken en zuiveren van grondwater en/of bodemlucht (filterstelling, debiet, vracht);

18o. diepte en toegepaste techniek grondwater en/of bodemlucht onttrekkingen;

19o. bespreking influent en effluent analyseresultaten in relatie tot verleende vergunning; geldt ook voor luchtmonsters;

20o. bespreking analyse resultaten monsters uit waarnemingsfilters;

21o. indien verontreinigde grond is afgegraven of verontreinigd grondwater is onttrokken:

  • -

    hoeveelheid onttrokken grondwater en eventueel geïnfiltreerd gezuiverd grondwater/bodemlucht;

  • -

    de bestemming van de grond na sanering en wijze van verwerking van die grond of dat grondwater/bodemlucht;

  • -

    indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet is gereinigd de vermelding van de redenen daarvoor;

22o. de werkelijk gemaakte kosten van de sanering;

 

B. Bijlagen

 

o1. tekeningen en/of kaarten van de uitgevoerde maatregelen, van de situering van de controlemonsters en de daarbij gemeten gehalten, van de plaats van de monitoringspeilbuizen voor de controle van de grondwatersanering en van eventuele restverontreinigingen;

o2. overzicht technische installaties die nog gedurende langere tijd op de locatie aanwezig blijven;

o3. locatie van bemaling en lozingspunten tijdens grondsanering;

o4. afvoercertificaten en afgevoerde hoeveelheden grond naar verwerker;

o5. grondbalans;

o6. analyse certificaten (resultaten) van:

  • -

    controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monster uit waarnemingsfilters;

  • -

    aangevoerde grond of andere niet vormgegeven bouwstoffen (of kwaliteitsverklaringen) schoon zand;

  • -

    gehalten aan verontreiniging voor, tijdens en na sanering.

Artikel 2.8 Inhoud nazorgplan

 

 

worden gesteld, dienen in het nazorgplan de volgende gegevens te worden vermeld:Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39d van de wet aan het nazorgplan

 

A. Algemeen

 

o1. het adres van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en de kadastrale gegevens vereist op grond van artikel 55 van de Wet bodembescherming, met bijbehorende kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop ingetekend de contour van de bodemverontreiniging en de contour van de uitgevoerde grondsanering, respectievelijk grondwatersanering;

o2. een (actueel) uittrekstel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt van de percelen die zijn gelegen binnen het geval van verontreiniging en van de percelen die betrokken zijn bij de uitvoering van het nazorgplan;

o3. het huidige en toekomstige gebruik van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt, alsmede de bestemming die op dit grondgebied rust volgens het vigerende bestemmingsplan;

o4. een overzicht van bij de nazorg betrokken personen en instanties, waartoe in elk geval behoren: naam- en adresgegevens, taken en verantwoordelijkheden;

o5. indien een ander dan degene die de bodem heeft gesaneerd in het nazorgplan wordt aangewezen als degene die is belast met de uitvoering van de nazorgmaatregelen: de door betrokken partijen ondertekende contractuele afspraken die gelden en waaruit blijkt dat diegene zich tot de uitvoering hiervan verbindt;

o6. een globale beschrijving van de sanering en de reden voor de achtergebleven verontreiniging;

o7. een beschrijving van de aard, de omvang, de mate en de ligging van de achtergebleven verontreiniging van de grond en het grondwater, waartoe in elk geval behoort: een kadastrale kaart, die de actuele situatie weergeeft, met daarop de achtergebleven verontreiniging zowel verticaal als horizontaal aangegeven;

o8. indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de aard van deze voorzieningen, inclusief kaartmateriaal met daarop de ligging van deze voorzieningen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

o9. indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van het monitoringsysteem, inclusief kaartmateriaal met daarop de plaats en filterstelling van de monitoringspeilbuizen (dwarsdoorsnede en bovenaanzicht);

o10. een beschrijving van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt en haar omgeving, waaronder in ieder geval: de bodemopbouw, de relevante geohydrologie, de aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving en een kadastrale kaart met daarop aangegeven het grondgebied dat nu en in de toekomst mogelijk door de verontreiniging wordt beïnvloed;

o11. een kaart met daarop aangegeven de aanwezige kabels en leidingen in het gebied waar de achtergebleven verontreiniging zich bevindt;

 

B.Gebruiksbeperkingen

 

o. een beschrijving van de beperkingen in het gebruik van de bodem na afloop van de sanering en de duur van deze beperkingen met bijbehorend kaartmateriaal (bovenaanzicht);1

o2. een beschrijving van de maatregelen die zijn of zullen worden genomen in verband met de beperkingen die de verontreiniging voor het gebruik van de bodem met zich brengt;

o3. een beschrijving van de wijze waarop het toezicht op de naleving van de gebruiksbeperkingen plaatsvindt en hoe dit voor de lange termijn organisatorisch, juridisch en financieel is gewaarborgd;

o4. een begroting van de kosten;

o5. een beschrijving van de wijze en de momenten waarop het college schriftelijk worden geïnformeerd omtrent de naleving van de gebruiksbeperkingen en eventuele maatregelen en voorzieningen die in verband met de gebruiksbeperkingen moeten worden getroffen;

 

Nazorgmaatregelen .C

 

1o. de doelstelling van de nazorg;

2o. een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen in verband met de na afloop van de sanering aanwezige verontreiniging, welke maatregelen er voor moeten zorgen dat de verontreiniging die na de sanering is achtergebleven niet zal leiden tot een vermindering van de kwaliteit van de bodem na sanering, alsmede de verwachte levensduur van deze maatregelen en voorzieningen;

3o. indien isolerende voorzieningen zijn aangebracht: een beschrijving van de wijze waarop de aangebrachte isolerende voorzieningen worden beheerd en onderhouden, de wijze en frequentie van de controle op het functioneren van de voorzieningen en de criteria waarmee dit wordt beoordeeld, en de wijze waarop gehandeld wordt als de voorzieningen niet naar behoren functioneren;

4o. indien de restverontreiniging wordt gemonitord: een beschrijving van de wijze waarop en de frequentie waarmee de restverontreiniging wordt gemonitord, hoe de resultaten worden geïnterpreteerd, de wijze waarop de monitoringinstrumenten worden beheerd en onderhouden en hoe gehandeld wordt als de doelstelling van de niet wordt bereikt;

5o. een beschrijving van de wijze en de momenten waarop het college schriftelijk worden geïnformeerd omtrent de nazorgmaatregelen;

6o. een begroting van de kosten van de nazorg;

7o. een beschrijving van de wijze waarop de nazorg organisatorisch, technisch, juridisch en financieel op de lange termijn wordt gewaarborgd;

8o. een beschrijving van maatregelen die kunnen worden genomen indien de verontreiniging zich op ongewenste wijze verspreidt, dan wel dusdanige risico’s met zich meebrengt dat ingrijpen noodzakelijk maakt. Hiertoe worden ook calamiteiten gerekend.

Hoofdstuk 3 Handhaving

Artikel3.1 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1  

De verordening kan worden aangehaald als Verordening bodembescherming Arnhem 2007.

Artikel 4.2  

De verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op de datum van uitgifte van de Arnhemse Koerier waarin zij is bekendgemaakt. Op de dag volgende op die waarop zij op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vervalt de Verordening bodembescherming van 3 september 2001.

Artikel 4.3  

  • 1.

    Een sanering of een fase van een sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid van de wet die reeds in uitvoering is op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt overeenkomstig de regeling waaronder deze sanering of fase is gestart, afgehandeld.

  • 2.

    Bij het voorbereiden van een nieuwe fase van de sanering is de verordening van toepassing.

 

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMBESCHERMING ARNHEM 2007

Inleiding

In de Wet bodembescherming (verder: de Wbb) is een regeling opgenomen voor de sanering van verontreinigde bodems. Door het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming van 12 december 2000 heeft gemeente Arnhem sinds 1 juli 2001 op dit beleidsveld extra taken en bevoegdheden gekregen die voorheen door de provincie werden uitgevoerd. Hierdoor moet de gemeenteraad onder meer een verordening opstellen die regels geeft over de betrokkenheid van derden bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Tevens kan hij nadere regels stellen omtrent de gegevens die in een goed te keuren saneringsplan, evaluatieverslag of nazorgplan moeten worden opgenomen. Ook overigens heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot dit beleidsveld, voor zover die niet in strijd zijn met de bepalingen van de Wbb.

In september 2001 heeft de Raad voor het eerst de Verordening bodembescherming vastgesteld.

Deze verordening bevat regels voor gegevens die bij bodemsanering bij de gemeente moeten worden ingediend, in aanvulling op de gegevens die al in de Wbb worden gevraagd. Hierdoor is een goede beoordeling van bijvoorbeeld het saneringsplan mogelijk.

Per 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend gewijzigd. Nieuw in de wet zijn het evaluatieverslag en nazorgplan, waarmee burgemeester en wethouders eveneens moeten instemmen. Ook ten aanzien van deze twee besluiten kan de Raad nadere regels stellen.

De procedure voor het nemen van besluiten is in de nieuwe verordening aangepast aan de ervaringen van de Afdeling milieu van de sector Regie van de dienst Stadsbeheer van de voorgaande jaren.

Begripsbepalingen – artikel 1.1

In artikel 1.1 worden de begrippen uit de verordening gedefinieerd. Hierbij zijn de definities uit de Wbb (Stb. 1994, nr. 374), de Leidraad bodembescherming en de Wet milieubeheer (Stb. 1992, nr. 551) aangehouden.

Ernst en spoedeisendheid – artikel 2.1 en 2.2

Burgemeester en wethouders moeten, naar aanleiding van een nader onderzoek of een melding zoals bedoeld in artikel 28 van de Wbb, in een besluit vaststellen of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In feite betreft dit een beoordeling van de mate en omvang van de verontreiniging. Wordt geoordeeld dat het geval ernstig is, dan moet in het besluit tevens de spoedeisendheid van de sanering worden aangegeven. Ook kan in de beschikking worden aangegeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen, voorafgaande aan de sanering.

Melding bodemsanering – artikel 2.2 en 2.3

Op 1 januari 1987 is de Wbb volledig in werking getreden. Vanaf dat moment kent Nederland een algemeen beschermingsniveau en is het veroorzaken van nieuwe verontreinigingen verboden. Voor verontreinigingen die na 1987 zijn ontstaan, kent de Wbb dan ook een strenger saneringsregime. Vandaar dat de wetgever onderscheid maakt tussen de sanering van verontreiniging veroorzaakt voor en na 1 januari 1987. Zowel verontreinigingen van voor als na 1987 moeten aan burgemeester en wethouders worden gemeld. In deze verordening wordt geregeld welke gegevens moeten worden ingediend om de sanering van verontreinigingen van gevallen van voor 1 januari 1987 te kunnen beoordelen.

Voor verontreinigingen van na 1 januari 1987 geldt artikel 13 van de Wbb. In dit artikel is geregeld dat iedereen die de bodem verontreinigt alle maatregelen moet nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om die verontreiniging ongedaan te maken of te beperken. Over de invulling van het begrip redelijkerwijs wordt beleid gemaakt.

Op grond van artikel 27 van de Wbb moet degene die kennis neemt van een verontreiniging of aantasting van de bodem van na 1 januari 1987 deze melden aan burgemeester en wethouders. Per geval en overeenkomstig beleidsregels bepalen burgemeester en wethouders welke maatregelen redelijkerwijs gevergd kunnen worden.

Het vervolg van deze toelichting betreft de melding en sanering van gevallen van ernstige verontreiniging die zijn veroorzaakt voor 1 januari 1987.

Op grond van artikel 28 van de Wbb moet degene die het voornemen heeft een ernstige bodemverontreiniging van voor 1 januari 1987 te saneren, bij de melding onder meer de resultaten van een saneringsonderzoek en een saneringsplan verstrekken (artikel 39 Wbb). In het saneringsonderzoek worden voor de betreffende verontreiniging de mogelijke wijzen van sanering geïnventariseerd. Op basis hiervan kan een keuze worden gemaakt voor een saneringsvariant. Met het saneringsplan moeten burgemeester en wethouders instemmen.

De saneerder is degene die het saneringsplan indient. Maar ook degene die de sanering feitelijk gaat uitvoeren, moet worden opgegeven. In de praktijk wordt een sanering meestal door een aannemer uitgevoerd in opdracht van de eigenaar van de grond. Op deze manier is een brede groep van personen aanspreekbaar die bij de sanering zijn betrokken. Dit is tevens van belang voor eventueel handhavend optreden.

Naast het vragen van gegevens die zijn genoemd in artikel 28 van de Wbb maakt de gemeente gebruik van haar bevoegdheid om nadere gegevens met betrekking tot dat geval van verontreiniging te verkrijgen. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 96 van de Wbb in samenhang met artikel 147 van de Gemeentewet (Stb. 1993, nr. 611).

Saneringsplan – artikel 2.3

Een saneringsplan behoeft instemming van burgemeester en wethouders (artikel 39 Wbb).

De functie van een saneringsonderzoek en -plan is dat burgemeester en wethouders zich een goed oordeel kunnen vormen over de aard en omvang van de verontreiniging en over de voorgenomen maatregelen en kunnen toetsen of op een milieuhygiënisch toereikende en aanvaardbare manier zal worden gesaneerd.

In de Wbb worden gegevens genoemd die in een saneringsplan moeten staan. Daarnaast worden in deze verordening gegevens gevraagd waardoor een goede beoordeling van het saneringsplan mogelijk is. De gemeenteraad maakt daarbij gebruik van de bevoegdheid die is toegekend in de artikelen 39, eerste lid en 96 van de Wbb in samenhang met artikel 147 van de Gemeentewet (Stb. 1993, nr. 611).

Toezicht en handhaving – artikel 2.4 en 2.5

Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegde gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoedelijke datum in het saneringsplan is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na goedkeuring van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersomstandigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Het is vanuit handhavingoogpunt noodzakelijk dat de start van de sanering wordt gemeld aan burgemeester en wethouders, anders is het onmogelijk om een controle uit te voeren. Dit geldt ook als de datum van de start van de sanering wijzigt, dit moet eveneens kenbaar wordt gemaakt.

Het gebeurt geregeld dat de start van de sanering of afwijkingen van het saneringsplan niet worden gemeld door de opdrachtgever van de sanering. In de meeste gevallen is de opdrachtgever een leek op het gebied van bodemsanering en zijn de meldverplichtingen uitbesteed aan het adviesbureau of de aannemer. Omdat in gevallen waarin niet gemeld wordt, sprake is van geringe schuld van de opdrachtgever volgt geen vervolging. Het is gewenst om in die gevallen ook tegen het adviesbureau of de aannemer strafrechtelijk te kunnen optreden. Juist deze partijen kunnen een belang hebben bij het achterwege laten van een melding. Daarom richt de meldingsplicht zich tot de saneerder en degene die de sanering feitelijk uitvoert.

Om adequaat toezicht te kunnen uitoefenen, dient het toezicht gericht te zijn op die aspecten die vanuit milieuoogpunt en vanwege fraudegevoeligheid van belang zijn. Hiervoor is het noodzakelijk dat burgemeester en wethouders op de hoogte zijn van de verschillende fasen van de saneringsuitvoering. Met name het moment waarop de einddiepte wordt bereikt, dient bekend te zijn bij burgemeester en wethouders, zodat eventueel een controle uitgevoerd kan worden voordat de put volgestort wordt met (schone) grond. Ook de melding van het einde van - een fase van - de sanering is van belang om controles te kunnen uitvoeren.

Daarnaast is het relevant dat afwijkingen van het saneringsplan kenbaar worden gemaakt. Deze kunnen aanleiding zijn om een gewijzigd saneringsplan op te stellen en ter instemming voor te leggen aan burgemeester en wethouders.

Het soort overtredingen waarbij de start van de sanering niet of niet op tijd wordt gemeld of het evaluatieverslag niet op tijd wordt ingediend, is het best te ‘bestraffen’ met een proces-verbaal. Bestuursrechtelijk handhaven is niet effectief, omdat de gevolgen van de overtreding niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden.

Door de in artikel 2.4 vermelde situaties als voorwaarden aan het instemmingbesluit te verbinden, levert de overtreding daarvan, net zoals het niet melden van wijzigingen van het saneringsplan, een economisch delict op in de zin van artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Justitie kan dan in geval van overtreding proces-verbaal opmaken.

In de nieuwe Wbb zijn evaluatieverslag en nazorgplan uitdrukkelijk opgenomen als onderwerpen waarover burgemeester en wethouders een besluit moeten nemen.

Evaluatieverslag – artikelen 2.6 en 2.7

Uiterlijk 13 weken na afronding van de sanering wordt een evaluatieverslag van de sanering ingediend bij burgemeester en wethouders. Het rapport moet gegevens verschaffen over de uitgevoerde saneringswerkzaamheden zodat burgemeester en wethouders kunnen beoordelen of de sanering is uitgevoerd overeenkomstig het saneringsplan. Onder het regime van de oude Wbb werd een conclusiebrief geschreven na afloop van een sanering. In de nieuwe Wbb moet over het evaluatieverslag een besluit genomen worden. Tevens kunnen burgemeester en wethouders in aanvulling op de wettelijke vereisten van artikel 39c van de Wet nadere gegevens vragen.

Nazorgplan - artikelen 2.8 en 2.9

Als na de sanering een verontreiniging in de bodem is achtergebleven, moet een nazorgplan worden ingediend, gelijk met of vlak na het indienen van het evaluatierapport. Met het nazorgplan moeten burgemeester en wethouders instemmen.

Ook hier kunnen wij nadere gegevens vragen in aanvulling op artikel 39d van de Wet.

Procedure voor besluitvorming – artikelen 2.2, 2.3 en 2.6

In de vorige verordening is voor de besluitvorming de (uniforme) openbare voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) van toepassing verklaard. Volgens deze procedure werd eerst een ontwerpbesluit genomen, waarop gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen konden worden ingediend. Daarna volgde het definitieve besluit. Tegen dit besluit kon bezwaar worden gemaakt.

Ondertussen is deze afdeling 3.4 van de Awb aangepast en samengevoegd met de vroegere afdeling 3.5 van de Awb (uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure). Dit heeft onder meer tot gevolg dat de termijn om zienswijzen in te dienen, verlengd is tot 6 weken en dat men direct beroep dient in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als men zich niet met het besluit kan verenigen.

Voor het instellen van beroep is men griffierecht verschuldigd, wat een drempel kan opwerpen voor personen om tegen het besluit op te komen. Voor de behandeling van een bezwaarschrift hoeft men geen griffierecht te betalen. Het volgen van een bezwaarprocedure kan dan ook als laagdrempeliger beschouwd worden. Verder heeft een bezwarenprocedure het bijkomende voordeel dat een eventuele fout in de besluitvorming vaak nog hersteld kan worden voordat een rechter het besluit toetst.

Deze omstandigheden en de omstandigheid dat een zienswijzentermijn van 4 weken afdoende wordt geacht, hebben er toe geleid dat gekozen wordt voor de procedure volgens titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

De procedure volgens titel 4.1 van de Awb

Deze procedure voldoet aan alle wettelijke vereisten.

De melding dat de bodem gesaneerd gaat worden, zal gepubliceerd worden in de Arnhemse Koerier. Eventuele belanghebbenden worden dan in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen over de sanering en de vaststelling van de ernst en spoedeisendheid van het geval van bodemverontreiniging te geven, voordat een definitief besluit wordt gegeven. Dit zal gebeuren naar aanleiding van een concept van het voorgenomen besluit.

Vervolgens wordt het definitieve besluit genomen en bekend gemaakt in de Arnhemse Koerier. Tegen het besluit kan bezwaar worden gemaakt en een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de administratieve rechter. Rechtsbescherming voor belanghebbenden is dus gewaarborgd.

Door de kortere zienswijzentermijn dan de procedure van afdeling 3.4 van de Awb is in ieder geval een kortere termijn met de instemming met het saneringsplan gemoeid.

Dit is een voordeel gelet op de ervaring dat saneerders vaak vragen om een kortere procedure te doorlopen, zodat eerder gestart kan worden met de sanering. Daarbij wordt vaak gevraagd om het besluit terstond van kracht te verklaren, zodat meteen kan worden gestart met de sanering en men niet eerst (de bezwaar-/beroepstermijn van) 6 weken hoeft te wachten. Bij de procedure van titel 4.1 van de Awb bestaat deze mogelijkheid van terstond van krachtverklaring nog steeds. Indien de procedure van afdeling 3.4 van de Awb wordt gevolgd, is dat niet mogelijk en treedt het besluit pas in werking na 6 weken.

Overgangsbepaling – artikel 4.3

Voor de besluitvorming over saneringsplannen e.d. is in de Wbb overgangsrecht opgenomen. Voor besluiten op saneringsplannen geldt vanaf 1 januari 2006 de nieuwe Wbb, saneringen die al in uitvoering waren, vallen onder de oude Wbb, dus hiervoor geldt dat geen besluiten moeten worden genomen over het evaluatieverslag en nazorgplan.

Een soortgelijke bepaling is ten aanzien van de verordening opgenomen.

De griffier, De voorzitter,