Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad van de gemeente Dronten;
gelezen het voorstel van het college van 27 oktober 2016,
B16.002324;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet ;
gezien het advies van de raadscommissie van december 2016;
BESLUIT:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen 2017 (Verordening OZB 2017):
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus
– Tricijn te Zwolle.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden voor binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak
in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven
(verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene
die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan
wie die zaak ter beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin
van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 3 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde
die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden
toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 2.
- 2.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet
van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en
20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 5 Vrijstellingen
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is
gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde
van:
- a.
voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond,
alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem
te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor
de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde
grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet
1928, met uitzondering van de daarop voorkomende
gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen,
die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid
welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van
kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan
die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste
van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,
zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en
palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de
gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning.
- n.
ongebouwde eigendommen, waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;
- o.
gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond,
welke dienen tot huisvesting van een openbare
bibliotheek;
- p.
ongebouwde eigendommen, welke gronden worden gebruikt
voor sport en recreatie, voor zover niet bedrijfsmatig
geëxploiteerd, alsmede de daarbij gebouwde eigendommen
met inbegrip van de ondergrond.
- 2.
De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste
lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting
geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het
genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de
bepaling van de heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde
van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak
tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn
aan woondoeleinden.
Artikel 6 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1547 %;
- b.
- i.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1658
%;
- ii.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2218
%.
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 5,00 vindt geen invordering plaats.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op
een aanslabiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 7 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990,
moet de aanslag worden betaald in één termijn die vervalt twee
maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
Belastingaanslagen waarvoor de belastingschuldige een machtiging
heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische
incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse
termijnen als er na de dagtekening van het aanslagbiljet nog in het
desbetreffende kalenderjaar volle dan wel gedeeltelijke
kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal
maandelijkse termijnen niet minder dan zes bedraagt. Voor de overige
aanslagen geldt onverkort de in lid 1 van dit artikel neergelegde
hoofdregel.
- 3.
Op de in lid 2 van dit artikel geldt als restrictie dat het bedrag
per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende
aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste
lid gestelde termijnen.
Artikel 9 Kwijtschelding
Bij de invordering van onroerende-zaakbelastingen wordt geen
kwijtschelding verleend.
Artikel 10 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT
Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven voor de heffing
en de invordering van onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 11 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De ‘Verordening onroerendezaakbelastingen 2016’ van 26 november
2015, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat
zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor
die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van heffing is 1 januari 2017.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening OZB
2017’.
.