Vastgesteld bij raadsbesluit van 8 december 2016, 2016/12-7e
De raad van de gemeente West Maas en Waal;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
25 oktober 2016, zaak kenmerk Z/16/000408
Gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;
Besluit vast te stellen de volgende verordening:
“Verordening op de heffing en invordering van
HONDENBELASTING
2017”
Artikel 1 Belastbaar feit
Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter
zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Belastingplichtig is de houder van een hond.
- 2.
Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een
hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder
is.
- 3.
Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt
aangemerkt als het houden van een hond door de in artikel 231,
tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde
gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.
Artikel 3 Vrijstellingen
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie
gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring
houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan
door de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als
inrichting is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van
het Besluit houders van dieren.
- 2.
De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:
- a.
die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in
hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden
gehouden;
- b.
die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in
hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden
gehouden;
- c.
die in opleiding zijn tot blindengeleidehond of
gehandicaptenhond (hulp hond) als bedoeld onder a. en b.
onder de voorwaarde dat de opleiding wordt verzorgd door
erkende organisaties;
- d.
die verblijven in een hondenasiel;
- e.
die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden
gehouden in een inrichting als bedoeld in artikel 3.7,
eerste lid, van het Besluit houders van dieren;
- f.
die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met
de moederhond worden gehouden;
- g.
die worden gehouden door burgemeester en wethouders
aangewezen personen die met toestemming van het bevoegd
gezag een hond voor de politiedienst en/of voor dat doel
hebben afgericht.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt
gehouden.
Artikel 5 Belastingtarief
- 1.
De belasting bedraagt per belastingjaar:
- a.
voor een eerste hond € 48,48;
- b.
voor iedere hond boven het aantal van één € 96,96.
- 2.
In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting
voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad
van beheer op kynologisch gebied in Nederland, per kennel € 290,89.
- 3.
Aanslagen minder dan € 5,- worden niet opgelegd.
- 4.
Voor de toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt het
totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt
als één belastingaanslag.
Artikel 6 Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 7 Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsgelang
- 1.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of,
zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
- 2.
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel
het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de
belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het
toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel kalendermaanden
van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na
de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van
het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 3.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt,
dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar
vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel
kalendermaanden van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er
in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, respectievelijk de
vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden
overblijven.
- 4.
Het minimumbedrag voor ontheffing is € 5,-.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990,
moeten de aanslagen worden betaald in twee termijnen, waarvan de
eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de
volgende termijn twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt dat betaling via automatische
incasso in acht termijnen mogelijk is, mits wordt voldaan aan de
daaraan verbonden en in het Incasso Reglement van
Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) opgenomen voorwaarden.
- 3.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De "Verordening hondenbelasting 2016" van 3 december 2015, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum
van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die
datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als de "Verordening
hondenbelasting 2017".