Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Súdwest-Fryslân

Financiële verordening 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSúdwest-Fryslân
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening 2017
CiteertitelFinanciële verordening 2017 van de gemeente Súdwest-Fryslân
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201701-01-2020nieuwe regeling

15-12-2016

www.officielebekendmakingen.nl

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening 2017

De raad van de gemeente Súdwest-Fryslân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 november 2016;

gelet op;

b e s l u i t:

vast te stellen de Financiële verordening 2017.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      publieke taak: die taken waarvan de gemeenteraad op politiek-bestuurlijke gronden heeft bepaald, welke taken de gemeente dient uit te voeren;

    • -

      administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

    • -

      financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie, ten einde te komen tot een goed inzicht in:

      • 1.

        de financieel-economische positie;

      • 2.

        het financiële beheer;

      • 3.

        de uitvoering van de begroting;

      • 4.

        het afwikkelen van vorderingen en schulden;

      • 5.

        alsmede het afleggen van rekening en verantwoording daarover;

    • -

      financiële positie: het vermogen van gemeenten in relatie tot de exploitatie, met inachtneming van de risico’s. Belangrijk daarbij is dat het bij de financiële positie uitdrukkelijk gaat om het beeld van de financiën van de gemeente in het recente verleden (rekeningen), over het begrotingsjaar en de daarop volgende jaren (meerjarenraming);

    • -

      financieel beheer: het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten;

    • -

      inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves;

    • -

      rechtmatigheid: het tot stand komen van baten, lasten en balansmutaties in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen en raadsbesluiten;

    • -

      doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen;

    • -

      doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van beleid ook daadwerkelijk worden behaald;

    • -

      netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen

    • -

      gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder brutoschuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

    • -

      onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

    • -

      programma: een samenhangend geheel van taakvelden, als zodanig door de raad bepaalt;

    • -

      overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

    • -

      compensabele omzetbelasting: omzetbelasting die gedeclareerd wordt bij het BTW-compensatiefonds;

    • -

      verrekenbare omzetbelasting: omzetbelasting die bij debelastingdienst teruggevorderd wordt.

  • 2.

    De in deze verordening vermelde bedragen zijn geschoond van eventuele compensabele c.q. verrekenbare omzetbelasting.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. De programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, onder het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en onder het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringskredieten groter dan € 100.000 de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college biedt de gemeenteraad een kadernota aan. De raad stelt deze nota voor 15 juli van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar vast.

In de kadernota worden in ieder geval de autonome ontwikkelingen en de financiële uitgangspunten, die voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming gelden, opgenomen. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma en de overzichten algemene dekkingsmiddelen, overhead, heffing vennootschapsbelasting en bedrag onvoorzien.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten van een taakveld de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten van een taakveld de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het taakveld, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een afzonderlijk raadsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 5.

    Indien, nadat de raad het Investeringsprogramma heeft vastgesteld, niet binnen 3 jaar – na het voor het eerst opvoeren op het Investeringsprogramma - een investeringskrediet is opgevoerd vervalt deze voorgenomen investering, tenzij door het college van burgemeester en wethouders aannemelijk kan worden gemaakt dat het investeringskrediet behouden dient te blijven.

  • 6.

    De door de raad geautoriseerde investeringskredieten vallen na toekenning weer vrij indien 3 jaar lang geen uitgaven verricht zijn, tenzij door het college van burgemeester en wethouders aannemelijk kan worden gemaakt dat het investeringskrediet behouden dient te blijven.

  • 7.

    Indien, nadat de raad een investeringskrediet heeft vastgesteld, alsnog niet geraamde baten worden verkregen (bijvoorbeeld subsidies of bijdragen van derden) zullen die bijdragen niet leiden tot een hoger investeringskrediet. Hetzelfde is van toepassing als blijkt dat het krediet na vaststelling door de raad alsnog compensabel of verrekenbaar is voor de omzetbelasting.

  • 8.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 7, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

Artikel 6. Afwikkeling investeringskredieten

  • 1.

    De inhoudelijke en financiële afwikkeling van investeringskredieten moet binnen 6 maanden na ingebruikname geschieden.

  • 2.

    Bij de jaarrekening biedt het college de raad een overzicht aan van de afgewikkelde Investeringskredieten groter dan € 100.000.

Artikel 7. Tussentijdse rapportages (Bestuursrapportages)

  • 1.

    Het college informeert de raad periodiek door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de programmabegroting.

  • 2.

    De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de eventuele bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per taakveld;

    • b.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten groter dan € 100.000;

    • c.

      speerpunten en bestuurlijk relevante thema’s.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de ramingen van lasten en baten van de programma’s en van investeringskredieten groter dan € 100.000 toegelicht.

Artikel 8. Jaarstukken

In de jaarrekening worden afwijkingen op de ramingen van baten en lasten van de programma’s groter dan € 100.000 toegelicht.

Artikel 9. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Activa waarvan de afschrijving voor 1 januari 2011 is gestart worden niet herrekend naar de in deze verordening opgenomen bepalingen. Hetzelfde is van toepassing op de activa afkomstig van overgenomen en nog over te nemen (delen van) publiekrechtelijke lichamen. Ook na een stelselwijziging zullen de activa waarvan de afschrijving al is gestart niet worden herrekend. De bijgestelde afschrijvingstermijnen worden in de komende jaren voor deze activa niet toegepast.

  • 2.

    Bijdragen aan derden worden in principe niet geactiveerd. De raad kan in individuele gevallen bepalen dat bijdragen aan derden wel geactiveerd worden. Hiervoor geldt de voorwaarde dat de bijdrage door de derde geïnvesteerd moet worden.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Participaties in een onderneming of deelnemingen in een verbonden partij worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs. Op de verkregen participaties of deelnemingen wordt niet afgeschreven.

  • 5.

    De afschrijving start op 1 januari volgend op het jaar van ingebruikname van het actief.

  • 6.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 8.

    De raad kan besluiten om bij investeringen, in de door de raad te bepalen gevallen, de componentenbenadering toe te passen.

  • 9.

    Er wordt bij het bepalen van het afschrijvingsbedrag geen rekening gehouden met de restwaarde. Een eventuele restwaarde wordt, indien er sprake is van verkoop, als een eenmalige bate verantwoord.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt de raad jaarlijks een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en bevat in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

    • c.

      Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en dienstendie worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    De berekening van de overheadkosten ten behoeve van de berekening van de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en dienstendie worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld.

  • 4.

    De berekening van het omslagrentepercentage voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel aan de raad, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel aan de raad, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college biedt de raad jaarlijks een voorstel aan voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, rechten en leges.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college stelt een Treasurystatuut vast, waarbij de volgende kaders in acht worden genomen:

  • 1.
    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3.

    Het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal mag alleen plaatsvinden uit hoofde van de publieke taak.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen & risicobeheersing bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

In de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 21. Verbonden partijen

In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Artikel 22. Grondbeleid

In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Indien de raad dit wenst kunnen extra onderdelen worden toegevoegd.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen periodiek. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiele verordening gemeente Súdwest-Fryslân (vastgesteld in de raadsvergadering van 19 februari 2015) wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening 2017 van de gemeente Súdwest-Fryslân.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2016 

drs. H.H. Apotheker,

voorzitter.

G.W. Stegenga,

griffier.

Bijlage afschrijvingsbeleid behorende bij artikel 10

Afschrijvingenbeleid immateriele vaste activa

 

Immateriële vaste activa en met een verkrijgingsprijs van meer dan € 50.000 (bruto, inclusief niet compensabele en niet verrekenbare btw) worden geactiveerd.

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    5 jaar: computerapplicaties en software;

 

Afschrijvingsbeleid materiele vaste activa met economisch nut

 

Activa met economisch nut en met een verkrijgingsprijs van meer dan € 50.000 (bruto, inclusief niet compensabele en niet verrekenbare btw) worden geactiveerd. Gronden, terreinen en deelnemingen in een overheidsbedrijf worden ongeacht de verkrijgingsprijs altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

 

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    50 jaar: schoolgebouwen, gebouwen bestemd voor de ambtelijke organisatie, gebouwen van het Cultureel Kwartier, bibliotheekgebouwen en strategische gebouwen;

  • b.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten en overige gebouwen;

  • c.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop bestaande woonruimten en bedrijfsgebouwen;

  • d.

    15 jaar: technische installaties;

  • e.

    10 jaar: inventaris;

  • f.

    8 jaar: vrachtwagens en vervoermiddelen (bestelauto’s en heftrucks), tractoren inclusief aanbouwgereedschappen;

  • g.

    5 jaar: telefooninstallaties;

  • h.

    6 jaar: grasmaaiers, onkruidborstelmachines en veegmachines;

  • i.

    10 jaar: materiaal gladheidsbestrijding;

  • j.

    40 jaar: rioolbuizen (vrijverval en druk-/persleidingen);

  • k.

    30 jaar: pompen en gemalen (civieltechnisch);

  • l.

    15 jaar: pompen en gemalen (mechanisch/elektrisch);

  • m.

    5 jaar: telemetrie;

  • n.

    5 jaar: ict (dataopslag en infra/switches);

  • o.

    4 jaar: ict (infra/servers en PC’s);

  • p.

    3 jaar: ict (infrastructuur);

  • q.

    15 jaar: aanleg en renovatie van grassportvelden;

  • r.

    10 jaar: aanleg en renovatie bovenlaag kunstgrassportvelden;

  • s.

    20 jaar: aanleg en renovatie onderlaag kunstgrassportvelden.

 

Afschrijvingsbeleid materiele vaste activa met maatschappelijk nut

 

Activa met maatschappelijk nut en met een verkrijgingsprijs van meer dan € 250.000 (bruto, inclusief niet compensabele en niet verrekenbare btw) worden geactiveerd.

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    15 jaar: aanleg en rehabilitatie wegen;

  • b.

    15 jaar: aanleg rotondes

  • c.

    40 jaar: plaatsen lichtmasten

  • d.

    20 jaar: plaatsen armaturen van lichtmasten

  • e.

    25 jaar: parkeerterreinen

  • f.

    10 jaar: parkeerautomaten

  • g.

    40 jaar: bruggen en andere kunstwerken

  • h.

    25 jaar: installatie bruggen

  • i.

    25 jaar: houten bruggen

  • j.

    50 jaar: sluizen

  • k.

    25 jaar: sluisdeuren

  • l.

    20 jaar: vaarwegen

  • m.

    15 jaar: houten steigers, houten walbeschoeiingen en paalwerken

  • n.

    40 jaar: kademuren

  • o.

    15 jaar: voorzieningen voor de recreatievaart

  • p.

    15 jaar: verkeersveiligheidsmaatregelen

  • q.

    25 jaar: verkeersregelinstallaties

  • r.

    20 jaar: abri’s en bushalteplaatsen

  • s.

    15 jaar: aanleg en rehabilitatie wandel- en fietspaden (asfalt)

  • t.

    10 jaar: aanleg en rehabilitatie wandel- en fietspaden (elementen)

  • t.

    25 jaar: aanleg/uitbreiding begraafplaatsen

  • u.

    25 jaar: baarhuisjes