Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rucphen

Financiële verordening gemeente Rucphen 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRucphen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Rucphen 2017
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Rucphen 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201719-09-2018Onbekend

14-12-2016

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Rucphen 2017

De raad van de gemeente Rucphen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2016;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Algemeen Bestuur en Middelen van 1 december 2016;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Rucphen 2017.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, waaronder verordeningen en raadsbesluiten;

  • c.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • d.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • e.

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • f.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

  • g.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling voor begroting vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 5.

    De begroting bevat naast de verplichte paragrafen een overzicht van subsidieplafonds waarbinnen het college subsidies kan verlenen.

  • 6.

    Indien het college het noodzakelijk acht voor de informatievoorziening aan de raad, kunnen aanvullende paragrafen worden opgenomen.

  • 7.

    De raad kan bepalen dat hij, naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor bepaalde onderwerpen kaders wil stellen en daarover geïnformeerd wil worden in extra paragrafen. Evenzo kan de raad bepalen dat aan paragrafen aanvullende onderwerpen ten opzichte van hetgeen in het Besluit Begroting en Verantwoording is vermeld, dienen te worden toegevoegd.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college biedt jaarlijks aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma, het overzicht algemene dekkingsmiddelen en het overzicht overhead.

  • 2.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting tevens de investeringskredieten. De raad kan daarbij, al dan niet op voorstel van het college, bepalen dat voor een of meer investeringen op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie zal worden aangeboden.

  • 3.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma het geautoriseerde bedrag dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma het geautoriseerde bedrag dreigen te onderschrijden. Daarbij doet het college een voorstel voor wat betreft het moment en de wijze waarop de raad een voorstel tot bijstelling van de raming wordt aangeboden.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten en investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 500.000,00 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tenminste twee tussentijdse rapportages

    over de

    • -

      (verwachte) afwijkingen met betrekking tot de realisatie van de begroting;

    • -

      ontwikkelingen die voor de raad van belang zijn.

Rapportage vindt in elk geval plaats over de eerste drie en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

  • 2.

    Indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven kan het college in de tussentijdse rapportages, aanvullend op hetgeen is genoemd in het eerste lid, een voorstel doen tot bijstelling van ramingen van:

    • -

      de baten en lasten per programma, gespecificeerd per taakveld;

    • -

      de investeringskredieten;

    • -

      de algemene dekkingsmiddelen; - overhead;

    • -

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden verwachte afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten per programma en investeringskredieten in de begroting groter dan 10% toegelicht, met dien verstande dat afwijkingen groter dan € 10.000,00 te allen tijde worden toegelicht.

  • 4.

    Bij de rapportage die over de eerste acht maanden wordt opgesteld, wordt de realisatie en raming van de investeringskredieten vermeld, tevens worden alle reserves en voorzieningen op de noodzaak van instandhouding en op de toereikendheid beoordeeld. Indien nodig doet het college de raad voorstellen tot het vormen van, storten in en aanwenden van reserves en voorzieningen.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1.

    Het college besluit niet over:

    • -

      de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 200.000,00;

    • -

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties; en

    • -

      het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

      dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien aan het college door middel van mandaat, vaststelling van de baten en lasten in de programmabegroting, de autorisatie van investeringskredieten of anderszins toestemming is verleend tot het uitvoeren van de genoemde rechtshandelingen

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van koersverschillen bij het aangaan van geldleningen, worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 5.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

  • 4.

    Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk of economisch nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd en afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage 1 (afschrijvingsbeleid) bij deze verordening.

  • 5.

    De raad kan bij afzonderlijk raadsbesluit afwijken van de methode en termijnen zoals vermeld in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 6.

    Het college stelt nadere regels op ten aanzien van waardering en afschrijving van vaste activa en brengt deze ter kennis van de raad.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Vorming van reserves en voorzieningen, stortingen in of bestedingen ten laste van de reserves en voorzieningen vinden plaats volgens de regels welke daarvoor in bijlage 2 van deze verordening zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels op ter uitvoering van de in lid 1 van dit artikel genoemde regels en brengt deze ter kennis van de raad.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten wordt het deel van die kosten dat kan worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten wordt het deel van die kosten dat kan worden die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het achtste en negende lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 7.

    In afwijking van het zevende lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4.

    Bij afwijking van het bepaalde in lid 1 t/m 3 van dit artikel doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang wordt gemotiveerd. Deze raadsbesluiten zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven voor de onroerende zaak-belastingen, de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing. Voor overige belastingen, rechten en heffingen wordt per geval beoordeeld of een voorstel met betrekking tot tarieven wordt gedaan. Indien het college besluit dat dit laatste niet het geval is, wordt dit in het voorstel aan de raad toegelicht.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen voor leveringen gemeentelijke goederen, werken en diensten, voor zover ze niet vallen onder de definitie van lid 1 van dit artikel, vast.

  • 3.

    De besluiten tot het vaststellen van grondprijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3.

    Indien de gemeente met het verstrekken van een garantie risico loopt, wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grootte van dat risico.

  • 4.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde in dit artikel alsmede voor taken en bevoegdheden en de bijbehorende informatievoorziening.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 15. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zesde lid;

  • b.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht;

Artikel 16. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting als percentage van de inkomsten;

  • 2.

    De toereikendheid van het weerstandsvermogen wordt berekend op de wijze zoals die door de raad bij separaat besluit is of wordt vastgesteld.

Artikel 17. Onderhoud kapitaalgoederen

Het college biedt aan de raad voor tenminste de op grond van artikel 12 van het Besluit Begroting en Verantwoording verplichte onderdelen een (onderhouds)plan ter vaststelling aan. Het plan omvat tenminste het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de kosten daarvan en de looptijd van het plan. Indien van toepassing worden ook uitbreidingen en de daaruit voortvloeiende onderhoudskosten in het plan opgenomen.

Artikel 18. Verbonden partijen

In de begroting neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

-De richtlijnen waarmee de gemeenschappelijke regelingen rekening moeten houden bij het opstellen van de kaderbrief en de begroting van het jaar volgend op dat waarop de begroting van de gemeente betrekking heeft.

Artikel 19. Grondbeleid

Het college biedt de raad een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a.

    de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c.

    het verloop van de grondvoorraad;

  • d.

    de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden; en

  • e.

    de looptijd van de nota.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 20. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 21. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten en brengt deze ter kennis van de raad;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 22. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Rucphen 2014, vastgesteld op 24 september 2014 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Rucphen 2017

Aldus vastgesteld door

de raad van de gemeente Rucphen

in zijn openbare vergadering van 14 december 2016

de griffier,

J.C.W.M. Rosiers-Goorden MSc.

de voorzitter,

mr. M. van der Meer Mohr.

Bijlage 1

Tabel afschrijvingstermijnen volgens verordening art. 212

Immateriele vaste activa

  • ·

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling 5 jaar

  • ·

    Overige immateriële vaste activa 5 jaar

Materiële vaste activa

·Gronden en terreinen geen afschrijving, tenzij (*)

(*) Gronden die deel uitmaken van een ander activum, worden over een gelijke periode als dat activum afgeschreven indien na het einde van de levendsduur van dat activum de grond geen waarde meer heeft.

·Weg- en waterbouwkundige werken

  • o

    Onderzoek 5 jaar (*)

  • o

    Reconstructie/aanleg 25 jaar

  • o

    Openbare verlichting 25 jaar

  • o

    Straatmeubilair 10 jaar

(*) wanneer na onderzoek reconstructie volgt: het onderzoek meenemen in afschrijvingstermijn reconstructie.

  • ·

    Riolering, volgens het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vastgesteld 27 maart 2013)

    oRiolen, putten en kolken

    o AanlegjaarAfmetingVorm

  • §

    0 – 1965 0 – 400 rond 40 jaar

  • §

    0 – 1965 401 – 9999 rond 50 jaar

  • §

    0 – 1965 0 – 9999 ei 40 jaar

  • §

    1966 – 1974 0 – 400 rond 50 jaar

  • §

    1966 – 1974 401 – 9999 rond 60 jaar

  • §

    1966 – 1974 0 – 9999 ei 50 jaar

  • §

    1975 -> 0 – 9999 diverse 60 jaar

  • §

    Overige vormen en materialen 60 jaar

    oGemalen

  • §

    Mechanisch/electrisch 20 jaar

  • §

    Bouwkundig 40 jaar

    oDrukriolering

  • §

    Mechanisch/electrisch 20 jaar

  • §

    Bouwkundig 40 jaar

    oMilieumaatregelen (BBV’en)

  • §

    Mechanisch/electrisch 20 jaar

  • §

    Bouwkundig 60 jaar

    oGrondwatermaatregelen

  • §

    Mechanisch/electrisch 20 jaar

  • §

    Bouwkundig 60 jaar

    oIBA

  • §

    Mechanisch/electrisch 20 jaar

  • §

    Bouwkundig 30 jaar

  • ·

    Gebouwen

    • o

      Onderhoud/verbouw 20 jaar

    • o

      Nieuwbouw 40 jaar

  • ·

    Inventaris en meubelen 10 jaar

  • ·

    Automatisering 5 jaar

  • ·

    Vervoermiddelen 10 jaar

  • ·

    Overige machines 10 jaar

  • ·

    Vaste installaties 15 jaar

  • ·

    Sportvoorzieningen

    • o

      Onderhoud 20 jaar

    • o

      Vernieuwen/vervangen max. 25 jaar

    • o

      Overig 5 jaar

    • o

      Toplaagrenovatie 15 jaar

  • ·

    Groen

    oRenovatie 15 jaar

  • ·

    Archief 10 jaar

Bijlage 2

Regels voor het vormen van reserves en voorzieningen, stortingen in of bestedingen ten laste van de reserves en voorzieningen:

Bestemmingsreserves

  • 1.

    Bestemmingsreserves worden ingesteld en opgeheven bij raadsbesluit.

  • 2.

    Stortingen in - en onttrekkingen aan bestemmingsreserves kunnen slechts plaatsvinden indien daaraan een raadsbesluit ten grondslag ligt.

  • 3.

    Stortingen of onttrekkingen aan bestemmingsreserves worden altijd in de programmabegroting en de jaarrekening vermeld.

  • 4.

    Indien een in de begroting vastgelegde besteding ten laste van een bestemmingsreserve vertraagt over de jaargrens, wordt dit in de jaarrekening via budgetoverheveling expliciet zichtbaar gemaakt.

  • 5.

    Stortingen of onttrekkingen aan reserves ter egalisatie van niet begrote tekorten of overschotten zijn (zonder expliciet raadsbesluit) niet toegestaan.

  • 6.

    Jaarlijks wordt, bij de tussentijdse rapportage over de eerste 8 maanden van het jaar, aan raad een actueel overzicht van bestemmingsreserves aangeboden. Daarbij worden ook de onttrekkingen en stortingen die zijn geraamd in de meerjarenbegroting, opgenomen. Indien een reserve of een restant daarvan niet meer benodigd is, valt het saldo vrij ten gunste van de algemene reserve.

Voorzieningen

  • 1.

    Aangezien egalisatievoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1c van het BBV, geen verplichtend karakter hebben, en toevoegingen en onttrekkingen meerjarig kunnen worden geraamd, zijn de regels die hiervoor zijn beschreven voor bestemmingsreserves ook op deze categorie voorzieningen van toepassing.

  • 2.

    Stortingen in voorzieningen en bestedingen ten laste van een voorziening, worden in de programmabegroting/jaarrekening vermeld.

  • 3.

    Jaarlijks wordt, bij de tussentijdse rapportage over de eerste 8 maanden van het jaar, aan de raad een overzicht van voorzieningen aangeboden. Daarbij worden ook de dotaties en aanwendingen die zijn geraamd in de meerjarenbegroting, opgenomen.

Rentegrondslag en -toevoeging

Er vindt geen rentetoevoeging plaats op de reserves en voorzieningen