Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn |
Citeertitel | Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wmo, Participatiewet, Jeugdwet, Verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn en artikel 156 Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2018 | Wijziging regeling | 08-11-2016 Gemeenteblad 21 december 2016, nr. 181768 en Week-in-Beeld huis-aan-huis bladen 21 december 2016 | 2016/33931 en 2016/34383 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3
Hoofdstuk 2 Integrale benadering 4
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk 4
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders 5
Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid 6
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie 7
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit 7
Artikel 12. Uitstel van betaling 8
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen 8
Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen 8
Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling 9
Artikel 18. Ernstige Enkelvoudige Dyslexie 9 (vervallen)
Artikel 20. Primaat verhuizen 10
Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening 10
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken 11
Artikel 25. Sportvoorziening 11
Artikel 25a. Huishoudelijke ondersteuning 12
Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag 13
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet 13
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo 13
Artikel 29. Bijdrage algemene voorziening 13 (vervallen)
Artikel 30. Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb 13 (vervallen)
Artikel 31. Mantelzorgwaardering 13
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet 14
Artikel 32. Aanvullende voorwaarden 14
Artikel 34. Draagkrachtperiode 15
Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte 15
Artikel 36. Vaststelling draagkracht 15
Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen 16
Artikel 39. Bijdrage voor schoolkosten 17
Artikel 40. Deelname/bijdrage sportieve en culturele activiteiten 17
Artikel 41. Betaling van de bijdrage 17
Artikel 41c. Berekening hoogte bijdrage gemeente 18
Artikel 41d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente 18
Artikel 43. Duurzame gebruiksgoederen 19
Artikel 44. Betaling van de bijdrage 19
Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek) 20
Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten 20
Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand 21
Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden 21
Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie 21
Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal 22
Artikel 48b. Zekerheidstelling 22
Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten 22
Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht 23
Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente 23
Artikel 48f. Verkoop woning 23
Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening 24
Hoofdstuk 7 Overige bepalingen 24
Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten 24
Artikel 50. Inwerkingtreding 24
Bijlage 1: Resultaten Huishoudelijke ondersteuning 25
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen uit de verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn zijn ook van toepassing op deze nadere regels. In deze nadere regels wordt verstaan onder:
kortdurend verblijf: verblijf in een instelling gedurende maximaal drie dagen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een inwoner met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, die aangewezen is op permanent toezicht, als dat nodig is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg verleent.
mantelzorg: langdurige en onbetaalde ondersteuning voor een inwoner die chronisch ziek, beperkt of hulpbehoevend is, vanuit een persoonlijke band tussen mantelzorger en inwoner. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is ondersteuning die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.
persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.
Hoofdstuk 2 Integrale benadering
Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb
Het college verstrekt een pgb aan inwoners onder de voorwaarde dat:
De inwoner naar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam voldoende in staat geacht wordt om, al dan niet met ondersteuning van mensen uit zijn sociaal netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, de taken, die aan het pgb verbonden zijn, op een verantwoorde manier uit te voeren.
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
Professionele aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de door het college gecontracteerde professionele aanbieders.
Het pgb is bedoeld om ondersteuning in te kopen. Inwoners die met een pgb ondersteuning inkopen, mogen dit pgb niet besteden aan reiskosten voor hulpverleners, administratiekosten, bemiddelingskosten of kosten voor belangenbehartiging. Vervoerskosten naar en van dagactiviteiten kunnen slechts onderdeel zijn van het pgb conform artikel 6 lid 3 en zijn in dat geval onderdeel van het tarief van de dagactiviteit.
Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie
In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de uitkering niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.
In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel verstrekt zou zijn als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.
Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit
Van het minimale termijnbedrag genoemd in lid 3 kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.
Artikel 12. Uitstel van betaling
Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.
Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen
Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.
Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen
Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.
Paragraaf 3.2 Maatwerkvoorzieningen Wmo
Als een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, dan is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner met een beperking de woning volledig aan laat passen, er worden geen andere woonvoorzieningen meer verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken
Als de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of badkamer is komen vast te staan en de huidige keuken en/of badkamer nog niet afgeschreven zijn, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.
Paragraaf 3.3 Onkostenvergoeding voor arbeidsinschakeling
In afwijking van lid 1 wordt de belanghebbende binnen een reisafstand van 10 kilometer (enkele reis) geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding. Dit wordt berekend van vertrekadres tot bestemmingsadres via Routenet.nl (kortst mogelijke route met de fiets).
Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet
Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen
Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte
Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2, de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.
Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen
Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen
Een auto of motor tot een waarde van € 3000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.
Paragraaf 6.3 Bijdragen voor kinderen tot 18 jaar
Artikel 39. Bijdrage voor schoolkosten
kosten van een excursie, schoolreis(je), gymschoenen, en gymkleding tot een bedrag van maximaal € 125 per kind per schooljaar voor het basisonderwijs. Het bedrag per schooljaar voor het voortgezet onderwijs bedraagt maximaal € 200 en is ook bestemd voor de kosten van een werkweek, schooltas, kluishuur en huur via de school van een tablet;
Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering – bijzondere bijstand zorgkosten
Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten
De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.
Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden
Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.
Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet
Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal
Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6.7.1 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht
Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente
Het maandbedrag van de aflossing wordt vastgesteld op 50% van de draagkrachtruimte zoals bedoeld in artikel 35 van deze nadere regels. Deze aflossingsbepaling kan worden toegepast bij geldleningen waarvan de zekerheidstelling vóór inwerkingtreding van deze nadere regels heeft plaatsgevonden én deze bepaling een gunstigere werking heeft.
Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 48e bijgeschreven rente, direct opeisbaar. De aflossing vindt binnen redelijke termijn plaats.
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2017.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op3 februari 2015 en gewijzigd bij besluit van 29 september 2015 (1ste wijziging), 10 november 2015 (2de wijziging) en 8november 2016 (3de wijziging),
Bijlage 1: Resultaten Huishoudelijke ondersteuning
Bij het toekennen van Huishoudelijke ondersteuning gelden een –of meerdere- van de volgende resultaatgebieden. Wanneer huishoudelijke ondersteuning gegeven wordt in de vorm van een pgb, dan wordt de ondersteuning geïndiceerd in uren op basis van de basisnorm die afgeleid is van de richtlijn van het centrum indicatiestelling zorg (ciz).
De inwoner aan wie een pgb voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt wordt, kan alleen huishoudelijke ondersteuning betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren, als de inzet van het sociaal netwerk aantoonbaar beter is dan de inzet van een professional. De inzet van het sociaal netwerk met een pgb voor huishoudelijke ondersteuning wordt in ieder geval aantoonbaar beter geacht, als de huishoudelijke ondersteuning vanwege de aard van de beperking geboden moet worden door een persoon met wie de inwoner vertrouwd is en goed contact heeft. Als de inwoner andere redenen heeft waarom de inzet van het sociaal netwerk met een pgb voor huishoudelijke ondersteuning beter is, dan moet de inwoner dit gemotiveerd onderbouwen.
De inwoner woont in een schoon en leefbaar huis
De inwoner woont in een schoon huis dat niet vervuilt. Het huis wordt periodiek schoongemaakt tot een algemeen aanvaard basisniveau volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Bij schoon en leefbaar huis gaat het om de dagelijks in gebruik zijnde ruimtes in het huis. De inwoner kan gebruik maken van een schone gang, woonkamer, keuken, in gebruik zijnde slaapkamer, badkamer en toilet. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Om het resultaat “een schoon en leefbaar huis” te realiseren worden handelingen verricht:
- Lichte taken als afwassen, afstoffen en opruimen.
- Zware taken als stofzuigen, nat schoonmaken, bed verschonen, afval opruimen en ramen zemen.
Deze taken worden uitgevoerd in de (trappen)gang, woonkamer, keuken, in gebruik zijnde (slaap)kamer(s), badkamer en het toilet. De frequentie waarin wordt schoongemaakt hangt af van het gebruik.
Niet onder het bereiken van het resultaat ‘schoon en leefbaar’ vallen de grote schoonmaak van alle kasten aan de binnenkant, de ramen aan de buitenkant, het onderhouden van vloeren en meubels, het onderhouden van koper en zilver en ruimtes buiten de woning als de tuin, de galerij, schuren en garages.
De inwoner beschikt over goederen voor primaire levensbehoeften
De inwoner is voorzien van de dagelijks benodigde hoeveelheid eten en drinken. Ook toiletartikelen en schoonmaakartikelen zijn aanwezig. De inwoner neemt de dagelijkse maaltijden tot zich.
De inwoner kan geen beroep doen op Huishoudelijke ondersteuning voor dit resultaatgebied wanneer hij ook gebruik kan maken van bijvoorbeeld een boodschappendienst of een maaltijdservice.
De inwoner beschikt over schone, draagbare en doelmatige kleding en beddengoed
De kleding van de inwoner is –en blijft- op orde. De inwoner draagt schone kleding en beschikt over schoon beddengoed.
De inwoner kan geen beroep doen op Huishoudelijke ondersteuning voor dit resultaatgebied wanneer hij ook gebruik kan maken van bijvoorbeeld een was- en strijkservice.
De inwoner zorgt thuis voor kinderen die tot het gezin behoren
De inwoner kan de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor gezonde kinderen bieden. Huishoudelijke ondersteuning kan tijdelijk worden geboden in geval van calamiteiten en wanneer de hulpvraag van de inwoner op een andere wijze onvoldoende kan worden opgelost.
De inwoner voert een gestructureerd huishouden
De inwoner heeft/krijgt regie over het huishouden. De ondersteuning richt zich op het (leren) organiseren van de huishouding zodat de inwoner weer in staat is het huishouden zelf te regisseren.
Bijlage 2: Resultaatgebieden Begeleiding
Begeleiding kan zich richten op versterking van de zelfredzaamheid van de inwoner op een -of meerdere –domeinen die in de zelfredzaamheidsmatrix zijn opgenomen: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie. De verschillende treden van de participatieladder (geïsoleerd, sociale contacten buiten de deur, deelname aan georganiseerde activiteiten, onbetaald werk, betaald werk met ondersteuning en betaald werk) geven doelen aan t.a.v. participatie.
De inwoner kan optimaal sociaal en persoonlijk functioneren
De ondersteuning is gericht op versterking van de (dag)structuur, het voeren van regie of de praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Bijvoorbeeld het maken en volgen van een dag- of weekplanning, het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden of het vergroten van het sociale netwerk.
De inwoner kan deelnemen aan de samenleving
De ondersteuning is gericht op versterking van de participatie in de samenleving. De verschillende treden van de participatieladder geven doelen aan.
De inwoner kan zijn financiële huishouding voeren
De ondersteuning richt zich op structuur/regievoering en op praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Bijvoorbeeld het voeren van de thuisadministratie. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner betaalt zijn rekeningen op tijd’.
De inwoner heeft een structuur/invulling van de dag
De ondersteuning richt zich op het deelnemen aan activiteiten die zorgen voor structuur en/of invulling van de dag. Het kan een opstap zijn naar ontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.
Dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden”.
De inwoner is verzorgd/voert de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zoveel als mogelijk zelf uit
De ondersteuning richt zich op het aansturen van/toezicht houden op de persoonlijke verzorging van de inwoner en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals. Wanneer beperking m.n. veroorzaakt wordt door een verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychiatrische problematiek dan kan ook lijfgebonden persoonlijke verzorging worden geboden. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner neemt zijn medicatie op tijd in”.
De ondersteuning richt zich op het creëren van noodzakelijke voorwaarden om de ondersteuning te bieden. Soms kan dat niet adequaat/doelmatig in de thuissituatie.
Artikelsgewijze toelichtingop de Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn
In de Wmo 2015 is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus geen pgb verstrekt worden.
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden beschreven waaraan inwoners moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:
Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat moet zijn om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor inwoners die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente Alphen aan den Rijn streeft ernaar dat een pgb niet nodig is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal en regionaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is.
Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in de gemeente Alphen aan den Rijn uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om inwoners lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Vanwege de houdbaarheid van het collectieve vervoerssysteem wordt hier terughoudend mee omgegaan.
Maatschappelijke opvang kan niet uitgesloten worden van een pgb. Het is echter de vraag of mensen aan wie maatschappelijke opvang verstrekt is, kunnen voldoen aan de voorwaarden die aan een pgb verbonden zijn. In de praktijk wordt een pgb voor maatschappelijke opvang daarom niet verstrekt.
Artikel 3 lid 4 van de verordening stelt dat als een integraal plan opgesteld wordt daarin aangegeven wordt van welke voorzieningen gebruik gemaakt wordt en/of voor welke maatwerkvoorzieningen de inwoner een aanvraag bij het college indient. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijk criterium vanuit de Jeugdwet, waarin de toepassing van één gezin, één plan, als één van de belangrijke instrumenten genoemd wordt. Een plan, door de aanvrager samen met het jeugd- en gezinsteam opgesteld, moet dan ook de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integraal plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning inzichtelijk gemaakt. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden.
De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Als de aanvrager dit beargumenteerd heeft, dan kan deze voorwaarde geen basis voor het college zijn om een pgb te weigeren. De Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen.
In de voorwaarden is opgenomen dat de inwoner of zijn ouders voldoende in staat moet zijn om zijn belangen te behartigen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat een pgb alleen verstrekt wordt als de inwoner (bij inwoners tot 16 jaar gaat het om de ouders van de inwoner) naar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. Het gaat om de volgende twee aspecten:
Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.
Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam is leidend. Als het team van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.
Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk
In de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeente kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de jeugdhulp levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de jeugdhulp gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het verslag/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig.
Het uitgangspunt is dat een pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet
blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere jeugdhulp leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:
Als iemand vanuit het sociaal netwerk de jeugdhulp gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:
Een periodiek gesprek (1 keer per jaar of vaker) moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden jeugdhulp.
De persoon die vanuit het sociaal netwerk jeugdhulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. De vraag die daarbij gesteld moet worden is: kan de persoon die jeugdhulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de jeugdhulp dan geleverd?
Als jeugdhulp ingezet wordt in situaties waarin sprake is van
onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de professional om dit te beoordelen.
Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders
In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Jeugdwet en de Wmo 2015 van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aan aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.
In dit artikel worden de pgb tarieven per ondersteuningsvorm genoemd. In onderstaand overzicht wordt beschreven hoe deze tarieven tot stand gekomen zijn met ingang van 2015. Inmiddels hebben indexaties plaatsgevonden. De tarieven met ingang van 1 januari 2017 zijn opgenomen in artikel 6 van deze nadere regels.
CVZ is het College voor zorgverzekeringen sinds april 2014 Zorginstituut Nederland.
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht via de SVB uit te voeren.
Als sprake is van een aantoonbare beperking als gevolg van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, dan kan hiervoor (onder voorwaarden) een pgb verstrekt worden.
Onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning bestond het verhuisprimaat, wat inhield dat de woning alleen aangepast werd als verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd als woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uitkwamen, waarmee voorkomen werd dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan.
Onder de Wmo 2015 wordt bij alle meldingen de nadruk gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de inwoner de noodzaak van de ondersteuning had kunnen voorzien. Als een maatwerkvoorziening (zoals een woningaanpassing) nodig is, dan wordt nog steeds de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over het al dan niet toekennen van een grote woningaanpassing te voorkomen, en richting te geven wordt nog steeds het verhuisprimaatbedrag gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag uitkomen, dan wordt geen grote woningaanpassing verstrekt, maar wordt de inwoner geadviseerd om te verhuizen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te verhuizen. Als dat nodig is, dan wordt ondersteuning geboden bij het vinden van een geschikte woning.
Als de inwoner ervoor kiest om niet te verhuizen en zijn woning volledig aan te laten passen (en dat is technisch mogelijk), dan heeft de inwoner de mogelijkheid om het pgb voor verhuiskosten te gebruiken voor de aanpassing van de woning. Voorwaarde is dat de inwoner de woning volledig geschikt laat maken. Als daarna (dus nadat de inwoner de woning heeft laten aanpassen) nog aanvragen voor woonvoorzieningen ingediend worden, dan worden alleen woonvoorzieningen verstrekt die in een (andere) geschikte woning ook verstrekt zouden worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de inwoner achteruit gaat en daardoor een tillift of een bijzondere toiletstoel nodig heeft. Dergelijke voorzieningen zouden immers ook nodig geweest zijn als de inwoner verhuisd was naar een geschikte woning.
Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Omdat inwoners voor dit soort verhuizingen geld kunnen reserveren, worden deze verhuizingen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor wordt dus geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Ook als de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen en bekend is met een beperking, dan wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand. Als de inwoner als gevolg van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing geconfronteerd wordt, dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden. Dit is maatwerk.
De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt afgestemd op de grootte van het huishouden. Het betreft een pgb voor de kosten van verhuizing en stoffering.
De inwoner moet zelf naar een geschikte woning zoeken. Een cliëntondersteuner kan, als dat nodig is, ondersteuning bieden. Een medewerker van het integraal ondersteuningsteam bekijkt samen met de inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist de inwoner zelf of hij de woning wil accepteren. Bij een weigering wordt de inwoner gewezen op het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrijkomen.
Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden als de inwoner een aangepaste woning op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft hier situaties waarin de inwoner voor wie de woning aangepast was, verhuisd is naar een Wlz-instelling of waarin een partner, waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was, overleden is.
In uitzonderlijke situaties kan (voor maximaal drie maanden) een vergoeding verstrekt worden voor tijdelijke dubbele woonlasten, als de inwoner bijvoorbeeld tijdens de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.
Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken
Uit recente jurisprudentie blijkt dat elke badkamer of keuken eens in de 20 jaar vervangen wordt (norm sociale woningbouw) en dat dit algemeen gebruikelijk is. Bij een aanvraag voor een aanpassing van een badkamer of keuken wordt daarom rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken en het uitrustingsniveau voor de sociale woningbouw. Dit laatste geldt overigens voor alle woonvoorzieningen.
Als een keuken of badkamer meer dan 20 jaar oud is, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.
Artikel 24. Autokostenvergoeding
Voor het gebruik van de eigen auto wordt in principe geen vergoeding verstrekt. Pas als blijkt dat de inwoner door zijn beperking volledig aangewezen raakt op het gebruik van de eigen auto (inclusief de korte afstanden) en hierdoor zijn auto aantoonbaar meer dan voorheen nodig heeft, waarbij hij een lokale vervoersbehoefte groter dan 2000 kilometer op jaarbasis heeft, dan kan overwogen worden om een pgb te verstrekken. Hierbij worden alle vervoersvoorzieningen en/of andere oplossingen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, meegewogen. Echter als de inwoner plotseling beperkt raakt en hij kan zijn vervoersbeperking met zijn eigen vervoersvoorziening (zoals een auto) oplossen, dan kan de conclusie getrokken worden dat de inwoner de hulpvraag zelf kan oplossen.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de inwoner zonder sportvoorziening niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder een beperking heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, dan kan een sportvoorziening verstrekt worden. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. Op basis van eerdere Wmo regelgeving en jurisprudentie kan gesteld worden dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een pgb te verstrekken, waarin tevens de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering meegenomen zijn. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de inwoner zelf ook verwacht worden dat hij een deel van de kosten draagt.
Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een pgb ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden, zodat de inwoner (met zijn beperking) een sport kan uitproberen. Hiervoor kan de inwoner een sportadvies vragen aan een revalidatiecentrum of een gecertificeerde sportschool waaraan een sportarts verbonden is.
Begeleiding kan geboden worden in de vorm van een algemene voorziening of als maatwerkvoorziening. De algemene voorziening is een laagdrempelige voorziening waar inwoners begeleiding kunnen krijgen om zo zelfredzaam als mogelijk te kunnen participeren in de samenleving. De resultaatgebieden waarop deze begeleiding zich richt zijn opgenomen in bijlage 2 van de nadere regels. Als deze resultaten niet bereikt kunnen worden binnen de algemene voorziening dan krijgt de inwoner toegang tot een maatwerkvoorziening. Dit kan in de vorm van zorg in natura of met een persoonsgebonden budget.
Artikel 31. Mantelzorgwaardering
Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college een geldbedrag beschikbaar om deze waardering te tonen. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij het bedrag wil besteden. Het bedrag kan een bijdrage leveren aan de meerkosten die veel mantelzorgers maken, maar kan ook besteed worden aan een dagje uit.
De mantelzorgwaardering is niet alleen een blijk van waardering vanuit het college, maar ook vanuit de inwoner die mantelzorg ontvangt. Daarom kan alleen de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, één geldbedrag aanvragen voor zijn mantelzorger(s). Voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor het geldbedrag, wordt als richtlijn de volgende definitie van mantelzorg aangehouden:
Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. En met wie hij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Bij mantelzorg beslaat de verzorging meer dan acht uur per week gedurende een periode van meer dan drie maanden. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.
De mantelzorgwaardering is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.
Een inwoner die mantelzorg ontvangt kan, als hij een beroep wil doen op het geldbedrag, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, een melding doen bij een medewerker van het integraal ondersteuningsteam van de gemeente.
De mantelzorgwaardering kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, verstrekt worden voor een bepaalde periode of voor onbepaalde tijd. Betaling vindt jaarlijks plaats. Bij verstrekking voor onbepaalde tijd geldt dat de mantelzorgwaardering ingetrokken wordt als de inwoner die mantelzorg ontvangt verhuist naar een andere gemeente of overlijdt of de mantelzorger van de inwoner niet meer voldoet aan de richtlijn zoals omschreven in lid 3.
Met het vervallen van de landelijke regeling van het mantelzorgcompliment vervalt ook de grondslag van de vrijstelling in artikel 1a lid 4 van de Successiewet 1956. Ontvangers van het mantelzorgcompliment konden bij overlijden van degene voor wie zij zorgden, als zij erfgenaam waren, vrijstelling op erfbelasting over de woning van de overledene krijgen. De rijksoverheid bekijkt of het wenselijk en mogelijk is om de vrijstelling toch in enige vorm te behouden. Mocht de gemeentelijke mantelzorgwaardering gekoppeld worden aan de genoemde vrijstelling, dan stelt het college hierover aanvullende nadere regels vast.