Organisatie | Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Tegenprestatie 2017 gemeente Krimpenerwaard |
Citeertitel | Verordening Tegenprestatie 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | Nieuwe regeling | 01-11-2016 | ZK16003487/16-001720 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie, en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
De gemeente verstrekt geen vergoeding voor de werkzaamheden. Het staat de organisatie waarbij belanghebbende werkt vrij om een vergoeding te geven die in redelijke verhouding staat tot de door belanghebbende gemaakte onkosten. Indien de organisatie geen onkostenvergoeding verstrekt, wordt deze verstrekt door het college 1 .
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 1 november 2016.
de griffier, drs. K.E. Driehuijs
de voorzitter, mr. R.S. Cazemier
Het College is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 35, eerste lid, onderdeel d en e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, eerste lid, onderdeel d en e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het College opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het College om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren.
Wanneer een belanghebbende in aanmerking komt voor een tegenprestatie wordt belanghebbende eerst gemotiveerd om zelf activiteiten te vinden om te voldoen aan de verplichting. Ook vrijwilligerswerk wordt hierbij, wanneer wordt voldaan aan de in de verordening gestelde criteria, beschouwd als een passend alternatief en geldt dan als vrijstellingsgrond voor deelname aan de tegenprestatie.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 5 van deze verordening bepaalt dat het College geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het College redelijkerwijs noodzakelijk is. Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Artikel 2. Verslag over beleid
Het College zendt tweejaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.
Cliëntenraad betrekken bij beleid
Uit artikel 2, tweede lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat de cliëntenraad moet worden betrokken bij de verantwoording over het beleid. Hier kan een relatie worden gelegd met de verordening cliëntenparticipatie, die de gemeenteraad moet vaststellen op grond van artikel 47 Participatiewet. Het verslag over het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie moet het oordeel van de cliëntenraad bevatten.
Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie
Het College bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het College de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het College dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten.
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop.
Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie
Het College heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het College bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.
De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het College een tegenprestatie in beginsel uitsluitend opdraagt aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen tegenprestatie wordt opgedragen.
Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het College een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt wel een tegenprestatie kan opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.
Artikel 5 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het College het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening.
Van vrijstelling op basis van het uitvoeren van re-integratieactiviteiten is sprake wanneer deze activiteiten noodzakelijk tijd en inspanning van de belanghebbende vragen en vastgelegd zijn door het College én periodiek gehandhaafd worden. Bijvoorbeeld door een periodieke controle van de sollicitatieplicht of bij deelname aan een aangeboden re-integratieinstrument.
Bij onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal voor bemiddeling naar reguliere arbeid geldt deelname aan een traject richting re-integratie (bijvoorbeeld een leer-werktraject in het kader van Inburgering) niet als vrijstelling. Onder ‘onvoldoende taalniveau’ wordt in ieder geval verstaan het niet beheersen van de Nederlandse taal op A2-niveau (dit niveau geldt voor nieuwkomers als criterium voor het behalen van het Inburgeringsdiploma). Of, indien dit niet vastgesteld kan worden, volgens inschatting van het College wanneer het taalniveau van de belanghebbende een belemmering vormt voor de re-integratie.
Van vrijstelling op basis van deelname aan vrijwilligerswerk is sprake wanneer aan de hand van een overeenkomst wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de urencriteria en na toestemming van het College. Het College toetst of er sprake is van vrijwilligerswerk en of vrijwilligerswerk de re-integratie niet belemmerd.
Artikel 6. Duur en omvang van een tegenprestatie
Het College bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het College de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.
Artikel 6 lid 4 is van toepassing wanneer een persoon geen enkele mogelijkheid heeft tot deelname aan re-integratieactiviteiten en de tegenprestatie zodoende de enige mogelijke vorm van participatie is.
De in artikel 7 lid 1 beschreven onbeloonde activiteiten omvatten ook activiteiten in de vorm vrijwilligerswerk.
Artikel 8. Geen werkzaamheden voorhanden
Artikel 8, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten. Indien het College besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn.
De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Net als bij het niet nakomen van de arbeids -en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
Artikel 11. Verzekering en (on)kosten
Als het College een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt.
In artikel 11 lid 1 wordt gesteld dat de gemeente geen vergoeding geeft voor onkosten. De tegenprestatie betreft geen re-integratieinstrument zodat middelen uit het Participatiebudget niet aangesproken kunnen worden. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan wel een aanvraag voor bijzondere bijstand worden beoordeeld. Wanneer er sprake is van een onkosten vergoeding welke wordt verstrekt door de organisatie wordt deze vrijgelaten voor zover het een redelijke vergoeding van de onkosten betreft.
Bij amendement A16-37 is aan lid 1 de zinsnede toegevoegd dat de gemeente de onkosten vergoedt als de organisatie waar de cliënt de tegenprestatie verricht geen onkostenvergoeding verstrekt. De toelichting op het amendement luidt: “In de verordening is geen onkosten- en reiskostenvergoeding opgenomen. Met artikel 11 wordt het de organisatie waar iemand een tegenprestatie uitvoert, vrij gelaten om (on)kostenvergoedingen te geven. Mensen in een bijstandsuitkering hebben geen reserves, noch ruimte in hun uitkering om regelmatig het openbaar vervoer te kunnen nemen. Het moeten verrichten van een tegenprestatie mag niet tot gevolg hebben dat mensen in de schulden komen.”