Organisatie | Ouder-Amstel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand 2009 gemeente Ouder-Amstel |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen wet werk en bijstand 2009 gemeente Ouder-Amste |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Werk en Bijstand, artikel 8, eerste lid, onderdeel c
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2009 | 01-12-2012 | Onbekend | 17-12-2009 Weekblad Ouder-Amstel 30-12-2009 | 2009/53 |
De raad van de gemeente Ouder-Amstel,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 november 2009, nummer 2009/53,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders aan de raad van 17 december 2009,
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet werk en bijstand het verplicht is vast te stellen in een verordening voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.
de “Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2009 gemeente Ouder-Amstel”.
Artikel 3: Criteria voor het wel of niet verhogen van de bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
In alle andere situaties wordt aangenomen dat de algemene bestaanskosten gedeeld kunnen worden en bedraagt de toeslag 10% van de gehuwdennorm.
Artikel 4: Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden
De verlaging als bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm bij gehuwden die lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander (echtpaar) of met verschillende anderen.
Ouder-Amstel, 17 december 2009
De raad voornoemd,
de raadsgriffier,
L.J. Heijlman
de voorzitter,
M.T.J. Blankers-Kasbergen
Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de verordening moet worden aangepast. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de wet zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c van de WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan de gehuwdennorm.
Artikel 30 WWB schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de categorieën van artikel 4 WWB.
Criteria voor het wel of niet verhogen van de bijstandsnorm voor alleenstaande en alleenstaande ouders
Dit artikel regelt de verhoging van de landelijke bijstandsnorm met een toeslag voor alleenstaande ouders van 27 jaar of ouder, en alleenstaanden ouder dan 27 jaar, doch jonger dan 65 jaar die niet in een inrichting verblijven (voor personen in een inrichting bestaan aparte normen). Boven op de landelijke norm kan een toeslag verstrekt worden.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. Huisvestingskosten die gedeeld kunnen wor den zijn bijvoorbeeld huur en stookkosten.
Dit laat onverlet dat ook andere kosten gezamenlijk gedeeld kunnen worden. Denk hierbij aan inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen en dergelijke, de zogenaamde huishoudingskosten.
Of de woonkosten werkelijk worden gedeeld is niet van belang, dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. De Memorie van Toelichting bij de Wet werk en bijstand zegt letterlijk: “Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt”. Beoordeeld dient te worden of het redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Daarom wordt in deze verordening gesproken van het “kunnen delen” van de kosten met een ander.
De toeslag de verstrekt kan worden bedraagt maximaal 20% van de gehuwdennorm. Met een maximale toeslag bedraagt de maximale uitkering voor alleenstaanden en alleenstaande ouders respectievelijk 70% en 90% van de gehuwdennorm. Dit is toereikend voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Artikel 30 , tweede lid, onder a, van de wet bepaalt dat de toeslag moet worden vastgesteld op het maximumbedrag (= 20% van de gehuwdennorm) indien geen ander zijn hoofdverblijf heeft in de woning. De lasten kunnen dan niet gedeeld worden door iemand anders.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten voor huur, heffingen,
belastingen, verzekeringen etc. zijn voor personen die een woning delen lager omdat deze kosten slechts éénmaal in rekening worden gebracht.
Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van de gehuwdennorm per inwonende (of inwonend echtpaar) met wie de algemene bestaanskosten kunnen worden gedeeld.
Bij kamerhuur is vaak moeilijk te bepalen of er algemene bestaanskosten gedeeld kunnen worden. Ook in die situatie kan er sprake zijn van schaalvoordelen. Dit artikel bepaalt dat alleen een maximumtoeslag kan worden verstrekt als:
In alle andere situaties wordt aangenomen dat de algemene bestaanskosten gedeeld kunnen worden en bedraagt de toeslag 10% van de gehuwdennorm.
Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm voor gehuwden
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van huishouding volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden.
Artikel 27 geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26. In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin de woonkosten ontbreken. Het gaat om kosten van huur of hypotheeklasten. Hiermee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas en licht en dergelijke voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen.
Zoals de verordening nu is opgesteld, zullen er geen cliënten zijn die als gevolg van deze verordening een lagere toeslag zullen krijgen dan zij nu ontvangen. Mocht dit onderhoopt toch het geval zijn, dan geldt er een overgangsregeling om de belanghebbenden niet van de ene op de andere dag met deze lagere toeslag te confronteren. Belanghebbende behoudt gedurende drie maanden na het vaststellen dat een lagere toeslag van toepassing is, recht op de hogere toeslag die hij voorheen ontving. Na afloop van deze drie maanden geldt de toeslag zoals die moet worden toegepast op grond van deze verordening.
Omgekeerd kan het ook zo zijn dat iemand een hogere toeslag ontvangt op grond van deze verordening. Belanghebbende ontvangt dan de hogere toeslag met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum van deze verordening.
Artikel 18 WWB bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheid en middelen van de belanghebbende.
Artikel 30, vierde lid, WWB bepaalt nadrukkelijk dat deze individualiseringsbepaling ook moet gelden voor de verhoging of verlaging van de bijstandsnorm op grond van deze verordening.
Evenals de uitvoering van de wet ligt de uitvoering van de toeslagenverordening bij het college. Het college heeft de uitvoering van de WWB gemandateerd aan ambtenaren.