Organisatie | Boxtel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning Boxtel 2017 ev. |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Boxtel 2017 ev. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Wmo |
Deze regeling vervangt de regeling "Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxtel 2015"
Onbekend
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2020 | Artt. 1.1, 5.2, 6.1 en 9.2 | 19-12-2017 Gemeenteblad 2017, 230973| 27-12-2017 | Onbekend | |
01-01-2017 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 20-12-2016 Gemeenteblad 183669 (jaargang 2016), 28-12-2016 | Onbekend |
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de cliënt (bijvoorbeeld door een gemachtigde of cliëntondersteuner) bij de Toegang.
De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag plaatsvinden.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaten
Artikel 3.1 De te bereiken resultaten
De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie stellen de cliënt in staat:
Om een huishouden te voeren, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel neemt het college bij de toekenning van een maatwerkvoorziening over hulp bij het huishouden in ieder geval een besluit over de noodzaak van het verrichten dan wel het bieden van ondersteuning bij de onderstaande taken alsmede de hierbij behorende frequentie, te weten:
Hoofdstuk 4 Beoordeling van de aanspraak
Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening
Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.
Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 5.1 Criteria persoonsgebonden budget
Het college weigert de verlening van een PGB indien:
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en
Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld conform het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 met dien verstande dat het college nadere regels kan vaststellen die leiden tot een verlaging van de bijdrage door aanpassing van de basisbedragen, de inkomensbedragen of de percentages uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Hoofdstuk 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 7.1 Beëindiging maatwerkvoorziening
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoor-ziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:
Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Het college informeert de cliënt over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerk-voorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Hoofdstuk 9 Kwaliteit en inspraak
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden
Artikel 9.5 Betrekken van cliënten bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de adviesraad Wmo op het sociaal domein, vroegtijdig bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels over de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels gemeente Boxtel geldende bedragen verhogen of verlagen.
Toelichting op de “Verordening maatschappelijke ondersteuning Boxtel 2017 ev.”
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.
Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening.
De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.
Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is of dat er een maatwerkvoorziening nodig is.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen.
De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De cliënt dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.
De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetenen.
Dit geldt overigens niet voor beschermd wonen en opvang, waarbij de cliënt zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet. Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente Boxtel staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente Boxtel dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente Boxtel heeft.
Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:
Onder k Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz).
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
Deze bepaling regelt dat een aanvraag alleen schriftelijk kan worden ingediend. De cliënt heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksverslag.
Artikel 2.3 Nadere regels over procedure
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken.
In het tweede lid is expliciet opgenomen dat de cliënt en diens huisgenoten medewerking moeten verlenen.
HOOFDSTUK 3 TE BEREIKEN RESULTATEN
Artikel 3.1, lid 1, lid 7, lid 8, lid 9
Hierin wordt vastgesteld de uitwerking van de rechtsplicht van het college tot bevordering van zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie op het gebied van het voeren van het huishouden en de hierbij behorende maatwerkvoorzieningen.
In lid 2 staan specifiek de resultaten benoemd die door of namens het college bereikt moeten worden wanneer het college besluit tot toekenning van maatwerkvoorzieningen in verband met de belemmeringen die een belanghebbende ondervindt bij het voeren van een huishouden.
Deze resultaten zijn dat een belanghebbende dan moet kunnen beschikken over:
Een duidelijke vaste lijn in de uitspraken over resultaatgericht indiceren van zowel de Centrale Raad van Beroep (verder te noemen: CRvB) en rechtbanken is dat besluiten over hulp bij het huishouden die enkel en alleen gebaseerd zijn op het noemen van te behalen resultaten, onrechtmatig zijn.
De reden hiervan is dat de te behalen resultaten zo open zijn geformuleerd, dat dit in strijd komt met de beginselen van rechtszekerheid en zorgvuldigheid. Kort en kernachtig, door enkel en alleen resultaatgericht indiceren, weet de cliënt niet waar die aan toe is.
Het is om deze reden dat de CRvB in zijn uitspraak van 18 mei 2016 heeft bepaald dat de gemeente op regelgevend niveau moet vaststellen wat de bijbehorende taken en frequentie zijn waarmee deze taken worden uitgevoerd.
II. Definities i.v.m. artikel 3.1, lid 1 en lid 7
Om te komen tot de in het eerste lid van artikel 3.1 bedoelde resultaten, is in lid 7 bepaald dat onder de taken in ieder geval dient te worden gerekend de volgende activiteiten, te weten:
1. Maatstaf Schoon en leefbaar – bijbehorende taken
In artikel 3.1, lid 1 staat dat na toekenning van een maatwerkvoorziening in verband met het voeren van een huishouden, de cliënt moet kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Hieronder wordt verstaan dat het huis zodanig ‘schoon’ dient te worden gehouden dat het niet vervuilt en dat zo een basisniveau van schoon (visueel stof- en vlekvrij) wordt bereikt.
Het gaat hierbij om wat moet worden gedaan om het resultaat van schoon en leefbaar te kunnen bereiken. Anders gezegd, dat wil zeggen dat de woning van de cliënt schoon is volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Dit kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van iedere cliënt afzonderlijk.
Het begrip “leefbaar” staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De aanwezigheid van dieren of een druk interieur van het huis zijn bijvoorbeeld geen reden voor uitbreiding van de hulp.
2. Schoon en leefbaar huis in samenhang met de primaire leefruimten
In het kader van de Wmo 2015 dient rekening te worden gehouden met de volgende definitie van een woning, welke schoongemaakt dient te worden:
de cliënt dient gebruik te kunnen maken van een aantal elementaire woonruimten, zoals een woonkamer, slaapkamer of een als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer en maximaal twee toiletten) en aangrenzende hal/trap/overloop.
Het gaat aldus over de primaire leefruimten in het huis die de cliënt daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik heeft. Daarnaast betreft het de “binnenkant” van het huis.
Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de “buitenkant” vallen hier dus niet onder.
3. Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding
In artikel 3.1, lid 1 onder c wordt als te behalen resultaat in verband met de ondersteuning bij het voeren van een huishouden, tevens benoemd het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding. Dit houdt in dat de cliënt, indien nodig, ondersteuning ontvangt zodat deze over schone en draagbare kleding kan beschikken. Onder het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding wordt ook het wassen van het bed- en linnengoed verstaan.
Concrete taken bij deze maatwerk ondersteuning zijn het sorteren, wassen en drogen van het wasgoed. Ook omvat dit strijken en het wasgoed opvouwen en opbergen.
Draagbare kleding houdt in dat de bovenkleding niet gekreukeld is. Daarbij is het een eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om zo min mogelijk strijkgoed te hebben door bij voorbeeld de aanschaf van strijkarme kleding. Andere was dan bovenkleding wordt niet gestreken.
4. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In zeer uitzonderlijke gevallen (maatwerk) wordt ondersteuning geboden bij het doen van boodschappen.
Met dit te behalen resultaat is bedoeld dat een cliënt ondersteuning kan krijgen bij taken, zoals het klaarmaken van de broodmaaltijd (smeren, indien mogelijk klaarzetten in trommeltje in de koelkast) en het zetten van koffie of thee en/of het klaarmaken van de warme maaltijd (opwarmen in de magnetron of het koken van de warme maaltijd).
Eventueel ondersteuning bij het opruimen en afwassen van de gebruikte (keuken)hulpmiddelen, valt hier ook onder.
Regie wordt als onderdeel van een maatwerkvoorziening toegekend als er ondersteuning nodig is bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
Concrete taken van de zorgaanbieder bij deze maatwerkondersteuning zijn het samen-op-werken van cliënt en huishoudelijke hulp tijdens de uitvoer van de schoonmaakwerkzaamheden, het aansturen van cliënt door de huishoudelijke hulp tot uitvoer van huishoudelijke werkzaamheden, het geven van instructies door de huishoudelijke hulp aan cliënt / volwassen huisgenoten (gebruikelijke hulp) met betrekking tot gebruik (technische) hulpmiddelen.
7. Frequentie/omvang huishoudelijke taken
Er moeten duidelijke afspraken worden gemaakt tussen zorgaanbieder en cliënt over de frequentie waarmee de taken worden uitgevoerd. Dit gesprek vindt plaats aan de hand van een door de gemeente aan de zorgaanbieder verstrekt format voor een ondersteuningsplan.
De afspraken die een cliënt maakt over de frequentie van de schoonmaak moeten zó zijn dat de onder 2 genoemde primaire leefruimten op een algemeen aanvaardbaar basisniveau schoon en leefbaar blijven.
Dit kan ook heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van de cliënt. Het is aan de cliënt om samen met de zorgaanbieder keuzes te maken en prioriteiten te stellen.
Uitbreiding van huishoudelijke ondersteuning is mogelijk als de cliënt op grond van (ernstige) beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een hoger niveau van hygiëne noodzakelijk is.
Bij deze zaken geldt dat wordt verwacht dat een cliënt zelf al het mogelijke in het werk heeft gesteld ter beperking van vervuiling. Zo wordt van mensen met allergieën of COPD/astma verwacht dat zij in een gesaneerd huis wonen. Pas dan is het hogere niveau van hygiëne te bereiken.
8. De taken die horen bij de ondersteuning bij het voeren van een huishouden
In het format van het ondersteuningsplan staan alle mogelijke taken opgesomd. De zorgaanbieder en de cliënt maken in een ondersteuningsplan specifieke afspraken over de uit te voeren taken en frequentie. Het college controleert of het plan voldoet aan de regels en of de cliënt hiermee voldoende gecompenseerd wordt. Het ondersteuningsplan is onderdeel van de beschikking.
9. Artikel 3.1, lid 8 Gebruikelijke hulp
Bij het onderzoek naar de aanvraag voor huishoudelijke hulp wordt in het kader van de Wmo niet alleen de situatie van cliënt zelf bekeken.
De gehele leefeenheid (inwonende personen) is verantwoordelijk voor het resultaat schoon en leefbaar huis en het hebben van schone en draagbare kleding. De inzet van de leefeenheid is voorliggend op een maatwerkvoorziening vanuit de gemeente en moet altijd eerst onderzocht te worden.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Bijdrage van kinderen aan het huishouden:
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken
overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
10. Nadere regels op grond van artikel 3.1, lid 9
Om snel in te kunnen springen op een behoefte aan extra kaders of regels is in lid 9 aan het college de regelgevende bevoegdheid toegekend om nadere regels te stellen.
HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maat-werkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt.
Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maat-werkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
Artikel 4.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening.
Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het .
De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de cliënt en , diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voor vervoer
Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.
HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.
Artikel 5.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel regelt de hoogte van een PGB. Daarbij regelt lid 4 onder b en c dat voor een PGB dat wordt besteed in het sociaal netwerk een lager tarief geldt.
HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is nu ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd.
De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor:
Bij beschermd wonen en opvang wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van de maximale variant.
Bij maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie is gekozen voor een lager marginaal tarief (10% i.p.v. 15%), hetgeen leidt tot een lagere bijdrage.
Artikel 6.2 Algemene voorziening
Voor de algemene voorziening is de cliënt geen bijdrage verschuldigd. Wel kan de burger een kleine vergoeding moeten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening voor het gebruik (Hierbij valt te denken aan een vergoeding van bijvoorbeeld € 2,50 voor het gebruik van een welzijnsdienst).
In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.
HOOFDSTUK 7 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe.
Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden.
Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW).
In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Hoofdstuk 9 KWALITEIT EN INSPRAAK
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel.
De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.
Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
HOOFDSTUK 10 MANTELZORGONDERSTEUNING
De gemeente Boxtel geeft hier invulling aan volgens het vastgestelde mantelzorgbeleid.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling.
Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Dit artikel bevat het overgangsrecht voor doorlopende voorzieningen die zijn verstrekt op basis van de Wmo en de daarbij behorende verordening.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.
Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden.