Organisatie | Voerendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening 2017 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Voerendaal 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Vaste activa Vlottende activa |
Geen
Gemeentewet, art. 212
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | nieuwe regeling | 22-12-2016 Gemeenteblad, 2016, 16 | 2016/8/6 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
De programmaverantwoording bevat per programma ten minste de verplichte beleidsindicatoren zoals genoemd in artikel 1 van de Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording. De raad kan het college voorstellen tot het opnemen van aanvullende beleidsindicatoren per programma.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie wordt in de begroting, als onderdeel van de paragraaf Financiering, in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa
De regels voor waardering en afschrijving van activa zijn opgenomen in de bijlage 1. Activabeleid behorende bij deze verordening.
Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen
1.Voor openstaande vorderingen betreffende:
wordt geen voorziening wegens oninbaarheid gevormd, maar een jaarlijks vast bedrag in de exploitatie opgenomen.
2.Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op oninbaarheid van de openstaande vorderingen.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.
Bij de directe kosten worden betrokken de direct toe te rekenen salariskosten en de afschrijvingslasten van de betrokken activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, extracomptabel geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde direct aan het taakveld toegerekende fte gedeeld door het totaal geraamde aantal fte (exclusief inhuur derden/ingeleend personeel).
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld, voor het eerst met de begroting 2018. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent naar boven afgerond.
In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.
Artikel 12. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:
a.leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;
b. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;
c. een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;
d. een bevoordeling van sociale werkplaatsen;
e. een bevoordeling van onderwijsinstellingen;
f. een bevoordeling van publieke media-instellingen;
g. een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.
Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen
Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de van toepassing zijnde gemeentelijke tarieven voor belastingen, heffingen en rechten zoals bedoeld in de Gemeentewet.
In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, zesde lid.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de4jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Artikel 21. Intrekken oude verordening en overgangsrecht
De Financiële verordening gemeente Voerendaal vastgesteld in de vergadering van de raad van 29 september 2011 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Het Treasurystatuut 2011 vastgesteld in de vergadering van de raad van 29 september 2011 intrekken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening gemeente Voerendaal vastgesteld in de vergadering van de raad van 29 september 2011 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 22 december 2016.
De griffier De voorzitter
mr. drs. S.H.H.J. Dormans-Simons W. Houben
Bijlage 1. Activabeleid bij artikel 8
Activabeleid is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de gemeenteraad en vormt daarmee het formele kader waarbinnen het college en de ambtelijke organisatie met investeringen en afschrijvingen dienen om te gaan. Daarnaast vervult het een ondersteunende rol bij de (meerjaren)begroting en jaarrekening.
Het activabeleid heeft een grote invloed op de exploitatie en de vermogenspositie van de gemeente. Een transparant activabeleid vormt één van de kaders voor het bepalen van de financiële positie en het financiële vermogen van de gemeente. In de begroting bijvoorbeeld zien we de uitwerkingen van het activabeleid terug in de vorm van kapitaallasten (rente en afschrijving) van investeringen. Kapitaallasten van investeringen maken een substantieel onderdeel uit van de begroting.
Naast Artikel 212 van de Gemeentewet bevat ook het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) voorschriften voor de waardering en afschrijving van activa (artikelen 59 t/m 65).
Het BBV geeft dwingende richtlijnen aan gemeenten over onder andere de gemeentelijke investeringen en vaste activa. Daarnaast heeft de commissie BBV in mei 2007 een notitie opgesteld waarin stellige uitspraken zijn opgenomen ten aanzien van de verkrijging / vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen. Stellige uitspraken zijn dwingend en dienen te worden opgevolgd. Naast genoemde notitie heeft de commissie BBV meerdere notities opgesteld waarin stellige uitspraken zijn opgenomen (zoals notitie Riolering). Deze hebben echter geen direct causaal verband met de onderhavige nota activabeleid.
Ten aanzien van de systematiek van activering en afschrijving van investeringen vindt er een kleine wijziging plaats in het BBV. Investeringen met maatschappelijk nut dienen, net als investeringen met economisch nut, te worden geactiveerd en over de verwachte levensduur te worden afgeschreven. Deze wijziging zal naar verwachting, samen met een algehele vernieuwing van het BBV, met ingang van begrotingsjaar 2017 worden ingevoerd.
Als gevolg van de invoering van de Vennootschapsbelastingplicht voor lagere overheden kan er ook sprake zijn van “fiscale afschrijving”. Bij “fiscale afschrijving” wijken de afschrijvingstermijnen veelal af van de in deze nota besproken “administratieve afschrijving”. Daar waar sprake zou zijn van “fiscale afschrijving” wordt dit extra comptabel berekend en niet verwerkt in de gemeentelijke administratie.
Activa zijn conform het BBV onder te verdelen in vaste activa (duurzaam/gebruik) en vlottende activa (niet duurzaam/verbruik). De vlottende activa zijn in het kader van deze nota niet verder van belang.
De vaste activa zijn te verdelen in:
– Materiële vaste activa (investeringen waartegenover een actief staat waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt)
– Immateriële vaste activa (investeringen waar geen bezitting tegenover staat);
– Financiële vaste activa (kapitaalverstrekkingen, leningen en overige uitzettingen met een rente-typische looptijd van 1 jaar of langer).
De materiële vaste activa zijn gesplitst in:
– Investeringen met een economisch nut (investeringen waarmee inkomsten verworven kunnen worden of investeringen die verhandelbaar zijn);
– Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut (investeringen waarmee geen baten in bedrijfseconomische zin gegenereerd kunnen worden).
Op basis van het (aangepaste) BBV dienen investeringen in materiële vaste activa geactiveerd te worden. Uitzondering op deze regel vormen kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde, zolang niet de intentie aanwezig is de betreffende kunstvoorwerpen te verhandelen.
Vanwege praktisch uitvoerbare redenen heeft het niet de voorkeur om de onderhavige investeringen in alle gevallen te activeren. Daarom gelden de volgende aanvullende voorwaarden, waarbij de eerste voorwaarde voortvloeit uit het BBV en de overige voorwaarden om praktische redenen worden voorgesteld:
De immateriële vaste activa zijn gesplitst in:
– Kosten sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;
– Kosten van onderzoek en ontwikkeling van een bepaald actief.
In principe worden deze kosten niet geactiveerd en worden deze direct ten laste van de exploitatie gebracht. Kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen echter wel geactiveerd worden mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Onder financiële vaste activa vallen kapitaalverstrekkingen, geldleningen aan derden en uitzettingen en bijdragen aan activa in eigendom van derden. Ook deze financiële activa moeten zichtbaar gemaakt worden op de balans.
Bijdragen aan activa in eigendom van derden mogen worden geactiveerd als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In het BBV (art. 63) is bepaald dat activa worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Eventuele compensabele / verrekenbare BTW wordt hierop in mindering gebracht.
De waardering dient bruto plaats te vinden. Subsidies van algemene aard en reserveonttrekkingen mogen niet direct op het actief in mindering gebracht te worden. Bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief mogen bij de waardering wel in mindering worden gebracht.
De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waarde verloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kan de technische- en economische levensduur namelijk verschillen.
In het BBV is geen bepaling opgenomen over de componentenbenadering. Wel doet de commissie BBV de aanbeveling om de componentenbenadering alleen toe te passen bij investeringen met een economisch nut.
Ter verduidelijking onderstaand een voorbeeld van de componentenbenadering bijvoorbeeld bij de vervaardiging/verkrijging van een kantoorpand:
De componentenbenadering wordt waar mogelijk toegepast.
Het BBV kent geen voorschriften voor kostentoerekening van rente- en personeelskosten. Het is toegestaan een redelijk deel van deze indirecte kosten toe te rekenen aan de vervaardigingsprijs van een actief. Het effect daarvan is dat de lasten hiervan over de komende jaren gespreid worden. Hoewel dit op de korte termijn een voordeel op de exploitatie oplevert is deze systematiek vanuit goed financieel beleid niet te adviseren. Er vindt derhalve ook geen toerekening van deze indirecte kosten plaats.
Afschrijving is een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van activa wegens technische slijtage en economische veroudering. In het BBV worden kaders gesteld waaraan de afschrijvingen moeten voldoen, maar er wordt geen sluitend systeem voorgeschreven.
Binnen de gemeentelijke overheid worden twee afschrijvingsmethodes gehanteerd, te weten lineair en annuïtair.
Bij de lineaire methode bestaat de afschrijving uit een jaarlijks gelijkblijvend bedrag. Doordat de boekwaarde jaarlijks daalt met de afschrijving zal ook de jaarlijkse rentelast dalen en daarmee daalt het totale bedrag van de kapitaallasten.
Bij de annuïtaire methode blijft de jaarlijkse som van afschrijving en toegerekende rente gedurende de gebruiksduur gelijk. Hierbij is het afschrijvingsbestandsdeel in de eerste jaren zeer klein en het rentebestandsdeel hoog.
In de gemeente Voerendaal wordt de lineaire methode als standaard toegepast. Bij slechts een klein aantal “oudere” activa wordt nog de annuïtaire methode gebruikt.
Voor het afschrijven van activa gelden de volgende richtlijnen:
– De afschrijvingstermijn mag nooit langer, maar wel korter zijn dan de economische of technische levensduur van een actief;
– De afschrijvingstermijn mag nooit langer, maar wel korter zijn dan de in de bijlage A (afschrijvingstabel) vermelde termijnen.
Daar waar deze nota niet expliciet voorziet zal het College van B&W op basis van economische of technische levensduur de afschrijvingstermijn bepalen.
5.2 Startmoment van afschrijving
Afschrijving vindt plaats met ingang van het jaar na gereedkomen / in gebruik name van een actief (investering).
In beginsel wordt er, overeenkomstig het BBV, niet afgeschreven op gronden en terreinen. Er dient echter een onderscheid te worden gemaakt in de wijze waarop de grond gebruikt wordt.
Grond waarop bijvoorbeeld een gemeentelijk gebouw wordt gebouwd dient als aparte component van de betreffende investering geactiveerd te worden (zie componentenbenadering). Op deze grond wordt niet afgeschreven omdat het uitgangspunt is dat deze grond zijn waarde behoudt.
Grond kan echter ook gebruikt worden voor de aanleg van een weg, rotonde, park of plantsoen. In dergelijke gevallen is de grond zodanig verbonden met genoemde actief dat deze als onlosmakelijk deel hiervan beschouwt dient te worden. Deze grond wordt afgeschreven in dezelfde periode als de betreffende investering in de openbare ruimte.
Extra afschrijven is alleen toegestaan (en zelfs verplicht) als de boekwaarde van het actief hoger is dan de verwachte economische waarde.
De restwaarde is de ingeschatte waarde aan het eind van de gebruikstermijn. De restwaarde van een investering is van tevoren veelal moeilijk in te schatten. Daarom wordt er in het algemeen vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. De gemeente Voerendaal maakt in een beperkt aantal gevallen hierop een uitzondering. Daar waar de boekwaarde van een gebouw (bijvoorbeeld het gemeentehuis) lager of gelijk is aan de WOZ-waarde, vindt geen afschrijving meer plaats. Besluitvorming omtrent deze uitzondering vindt plaats door het College van B&W.
Indien bij verkoop/inruil of sloop van een actief sprake is van een resterende boekwaarde geldt het volgende:
Toerekening van rente vindt plaats met ingang van het jaar na gereedkomen / in gebruik name van een actief (investering). Er vindt geen toerekening van rente plaats gedurende de realisatiefase van een actief.
Voor de toerekening van de rentelasten aan een actief (investering) zijn er twee mogelijkheden:
De gemeente Voerendaal maakt gebruik van het vaste rentepercentage.
Het verschil tussen de werkelijke (geraamde) rentekosten voor lang- en kortlopende geldleningen en de via de staat van geactiveerde kapitaaluitgaven toegerekende rente resulteert in een renteresultaat. Dit renteresultaat wordt als last of baat verantwoord in de exploitatie.
Het renteresultaat wordt beïnvloed door deze 2 factoren.
– Werkelijk (geraamde) rentekosten
Deze zijn afhankelijk van de liquiditeitspositie van de gemeente en de marktrente op enig moment voor zowel kortlopende als langlopende geldleningen.
De omvang van de toegerekende rente is afhankelijk van de totale boekwaarde per 1 januari van alle activa. Doordat bijvoorbeeld een investering later gerealiseerd wordt dan gepland is deze boekwaarde lager dan geraamd en is dus ook de rente over deze boekwaarde lager dan geraamd.
Onderstaand worden een aantal kernbegrippen nader omschreven.
De bezittingen van de gemeente zoals gronden, gebouwen, voertuigen en infrastructuur. Deze worden ingedeeld in vlottende activa en vaste activa (zie schema onder punt 3).
Het opnemen van investeringen op de balans. De jaarlijkse kosten (kapitaallasten) worden ten laste van de exploitatie gebracht.
Een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van activa wegens technische slijtage en economische veroudering. De gebruiksduur bepaalt de afschrijvingstermijn en dus ook de hoogte van de afschrijvingslasten. De richtlijnen voor afschrijvingstermijnen zijn opgenomen onder A (afschrijvingstabel).
Agio en Disagio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het hogere c.q. lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. Agio en Disagio kan ook betrekking hebben op aandelen.
Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijks gelijk zijn gedurende de gehele afschrijvingstermijn van de investering. In de beginjaren is de afschrijvingscomponent laag en de rentecomponent hoog. Aan het eind ligt deze verhouding andersom.
Waarde van de activa op de balans. Dit is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen.
Als het actief wordt verkocht tegen een prijs die hoger c.q. lager is dan de resterende boekwaarde op het moment van verkoop.
De economische levensduur wordt bepaald door rationeel en doelmatig gebruik rekening houdend met technologische ontwikkelingen. Met andere woorden, slijtage van activa door veroudering.
Activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).
Investeringsuitgaven waar geen bezit tegenover staat (bijvoorbeeld kosten sluiten geldlening).
Uitgaven ter verwerving van een goed of ter bereiking van een doel waaraan een meerjarig nut kan worden toegekend.
Investering met economisch nut
Activa die verhandelbaar zijn (waar markt voor is zoals bijvoorbeeld gebouwen) of die kunnen bijdragen aan het genereren van middelen, bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges of prijzen. Deze investeringen moeten worden geactiveerd.
Investering met maatschappelijk nut
Activa waarmee geen middelen gegenereerd kunnen worden maar wel duidelijk een publieke taak vervullen zoals wegen, groenvoorziening, bruggen e.d. Op basis van geactualiseerde BBV-voorschriften moeten ook deze investeringen geactiveerd worden.
Kapitaallasten zijn de jaarlijks terugkerende lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.
Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijks dalen. De afschrijvingscomponent is jaarlijks gelijk. Als gevolg van een daling van de boekwaarde neemt de jaarlijkse rentelast af.
Activa waar een bezit tegenover staat en waaraan een meerjarig nut kan worden toegekend.
De waarde die op een schuldbekentenis staat.
Onderuitputting kapitaallasten
Er is sprake van onderuitputting van kapitaallasten wanneer de investering op een later tijdstip in gebruik wordt genomen dan geraamd.
Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente. De rente is onderdeel van de kapitaallasten.
De restwaarde vertegenwoordigt de schatting van de opbrengstwaarde tegen het huidige prijspeil, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief.
Bezittingen waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode langer dan 1 jaar is vastgelegd. Voorbeelden hiervan zijn gronden, gebouwen en inventaris. De vaste activa worden verder verdeeld in: Immateriële vaste activa, Materiële vaste activa en Financiële vaste activa.
Het bedrag dat betaald is om activa aan te schaffen (de inkoopprijs en de bijkomende kosten).
De kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het intern vervaardigen van een actief.
De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode korter dan een jaar is vastgelegd. Binnen een jaar moeten de vlottende activa zijn omgezet in geld. Voorbeelden zijn: voorraden, debiteuren en liquide middelen (bank en kas).
Dit zijn goederen die je in bewaring houdt voor later gebruik. In de BBV is het volgende onderscheid opgenomen: grond- en hulpstoffen (onderverdeeld naar niet in exploitatie genomen bouwgronden en overige grond- en hulpstoffen), onderhanden werk waaronder bouwgronden in exploitatie, gereed product en handelsgoederen en vooruitbetalingen.
Bijlage 2. Financiële beheersmaatregelen (financieringsfunctie) behorende bij artikel 14
Op 1 januari 2001 is de Wet financiering lagere overheden (Wet filo) vervangen door de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). In deze wet worden de kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden.
In 2006 is de Wet fido geëvalueerd, waarbij een aantal vereenvoudigingen zijn doorgevoerd. In de loop van 2008 bleek dat sommige financiële instellingen waarbij decentrale overheden gelden hadden uitgezet niet meer (volledig) aan hun verplichtingen konden voldoen.
Gelet op de onrust op de financiële markten is de Wet fido per 1 januari 2009 opnieuw aangepast en zijn als nadere uitwerking hiervan twee regelingen aangescherpt:
– de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo)
– de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden
De wijzigingen betreffen gedeeltelijk vereenvoudigingen en gedeeltelijk aanscherpingen om de risico’s op de financiële markten te beperken. Het betreft:
– de publieke taak wordt ingeperkt door een verbod op de hypotheekverstrekking aan het eigen personeel
– de Wet fido heeft mede ten doel de beheersing van de grenswaarde van het zogenaamde EMU saldo van 3% van het Bruto Binnenlands Product. Bij een dreigende overschrijding kan de Minister van Financiën beheersingsmaatregelen nemen. Aan de Wet fido is een bepaling toegevoegd dat de Minister als laatste redmiddel het aandeel van de decentrale overheden in een eventuele Europese EMU-boete kan vaststellen.
– De renterisiconorm is vereenvoudigd. De nieuwe renterisiconorm houdt in dat de jaarlijks verplichte aflossingen en renteherzieningen niet meer mogen bedragen dan 20% van het begrotingstotaal. Het begrotingstotaal komt hierbij in de plaats van de totale vaste schuld, waarop de oude renterisiconorm was gebaseerd.
– Voor de kasgeldlimiet hoeft niet meer ieder kwartaal een rapportage aan de toezichthouder te worden ingezonden. De informatie over de kasgeldlimiet wordt opgenomen in de financieringsparagraaf bij de begroting en het jaarverslag. Wanneer op basis van interne rapportages blijkt dat de kasgeldlimiet in drie achtereenvolgende kwartalen is overschreden dient de toezichthouder hiervan op de hoogte te worden gesteld. In een plan moet de gemeente aangeven hoe men opnieuw aan de kasgeldlimiet denkt te zullen gaan voldoen. Wanneer de toezichthouder het plan ontoereikend acht kan hij bepalen dat toestemming is vereist voor het aangaan van nieuwe kortlopende leningen.
– Voor tijdelijke uitzettingen bij financiële instellingen wordt minimaal een A rating vereist. De norm van gelijkwaardige kredietwaardigheid van banken zonder rating is vervallen omdat de toets hierop in de praktijk onuitvoerbaar is gebleken.
– De Ruddo kende al een landenbeperking (landen behorende tot de Europese Economische Ruimte, dus EU + Noorwegen, IJsland en Lichtenstein), maar maakte geen onderscheid naar kredietwaardigheid van landen waar de financiële instellingen gevestigd zijn. De Ruddo introduceert nu een minimale creditrating voor het land van vestiging van de financiële instelling.
– De ratingvereisten voor instellingen maakten tot voorkort geen onderscheid tussen korte uitzettingen en uitzettingen voor langere tijd. Omdat de risico’s toenemen naarmate de uitzettingen langer uitstaan, is voor langere uitzettingen een hogere rating vereist. Decentrale overheden die voor een periode van langer dan drie maanden willen uitzetten dienen dit voortaan te doen bij instellingen met minimaal een AA rating.
– Bij projectfinanciering moet het uitgangspunt zijn dat niet eerder wordt geleend dan dat de financiële middelen daadwerkelijk benodigd zijn. Doordat projecten geen doorgang vinden of vertraging oplopen ontstaan toch onvermijdelijke tijdelijke overtollige middelen. Tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering mogen uitsluitend nog worden uitgezet bij de financiële onderneming waar de leningen zijn aangegaan.
Hiervoor wordt een netting-overeenkomst gesloten, zodat bij niet nakomen van de verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een dergelijke overeenkomst niet is afgesloten, moet de financiële onderneming voldoen aan de rating vereisten.
In onderstaand kader wordt de “beleidsmatige infrastructuur” van de treasuryfunctie vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Dit kader maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.
Verder worden - conform artikel 212 van de gemeentewet- regels voor de organisatie van de administratie en voor het beheer van vermogenswaarden en - conform artikel 213 van de gemeentewet - regels die de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de financiële administratie en het beheer van de vermogenswaarden waarborgen vastgelegd.
Tevens worden het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering, relatiebeheer en kasbeheer. Tot slot worden de organisatorische randvoorwaarden van de treasuryfunctie weergegeven.
Het accent ligt op de helderheid omtrent de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot worden in het statuut de uitgangspunten vastgelegd voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden.
De Wet Fido definieert de treasuryfunctie als:
Het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op:
De financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen,
de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
In de gemeentelijke context is deze definitie nog als volgt toe te lichten, uitgaande van de bestuurlijke positie die de gemeenteraad inneemt. Deze immers stelt het treasurybeleid vast en sanctioneert de uitvoering.
• Sturen is het proces waarbij het college richting geeft aan het realiseren van de (beleids)doelstellingen voor de treasuryfunctie die de raad heeft vastgesteld.
• Beheersen betreft het stelsel van maatregelen, systemen en processen met behulp waarvan het college zorgdraagt voor het blijvend realiseren van de vastgestelde treasurydoelen.
• Verantwoorden houdt in dat het college rekenschap aflegt over de uitkomsten van de opgedragen treasurytaken en over het gebruik van de gedelegeerde bevoegdheden daarvoor.
• Toezicht houden is de controlerende activiteit die de gemeenteraad uitvoert om de resultaten van het treasurybeleid te kunnen beoordelen.
Deze verduidelijking is toegespitst op de relatie tussen raad en het college van burgemeester en wethouders. Het college zal als regel de praktische uitvoering van de treasuryfunctie mandateren aan de ambtelijke organisatie. De vier elementen sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden zijn in die relatie eveneens essentieel. Het gaat bij de vier genoemde elementen vooral ook om de samenhang. In veel gevallen zijn bij de beleidsuitvoering de elementen sturen en beheersen in voldoende mate ingericht en ontwikkeld. Dat geldt minder voor verantwoorden en toezicht houden.
In dit statuut worden allereerst in hoofdstuk 1 een korte inleiding gegeven over de verandering van de wetgeving van de afgelopen jaren. In hoofdstuk 2 worden de begrippen die in het treasury statuut voorkomen gedefinieerd. In hoofdstuk 3 worden de doelstellingen en het beleid beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de administratieve organisatie met de verantwoordelijk- en bevoegdheden.
Derivaten Financiële instrumenten belichaamd in contracten, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. De onderliggende waarden kunnen ook financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.
Financiering Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities voor een termijn vanaf één jaar en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en activiteiten alsmede het onderhouden van relaties met financiële instellingen.
Garantieproducten Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido. Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het de aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.
Risicobeheer Het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger respectievelijk de rentelasten van de activa lager zullen zijn dan een bestuurlijk gewenst geacht niveau, c.q. het in de meerjarenraming en begroting geraamde niveau.
Treasurybeleid Het treasurybeleid bestaat uit de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie ter uitvoering van de treasuryfunctie. Het beleid wordt vastgelegd in het treasurystatuut.
Treasuryfunctie De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering, relatiebeheer en kasbeheer.
3 TREASURYBELEID GEMEENTE VOERENDAAL
Treasury is het sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, geldstromen en de financiële positie van de gemeente Voerendaal en de hieraan verbonden risico’s.
Gelet op de publiekrechtelijke taak van de gemeente om maatschappelijk kapitaal te beheren, dient er een zorgvuldig beheer van de aan haar toevertrouwde (geld)middelen te worden uitgevoerd. De gemeente stelt zicht ten doel om de risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Het beleid dat in het treasurystatuut wordt vastgelegd zal er voor moeten zorgen dat er een beheersbare en controleerbare uitvoering van de treasuryactiviteiten door de raad, het college van burgemeester en wethouders en het ambtelijk apparaat wordt gewaarborgd.
Middels het vaststellen van dit statuut en het in de praktijk uitvoeren van de richtlijnen zoals die in dit statuut zijn weergegeven wordt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk, zowel binnen de gemeentelijke organisatie alsook naar de raad toe.
De algemene doelstellingen van het treasurystatuut zijn:
• Het verkrijgen en handhaven van toegang tot de financiële markten tegen acceptabele condities.
• Het beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals
renterisico’s, valutarisico’s, koersrisico’s, liquiditeitsrisico’s en kredietrisico’s.
• Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.
• Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders en limieten en richtlijnen van dit statuut.
• Renterisico’s op de vaste schuld bedragen maximaal de renterisiconorm.
• De renterisico’s op de vlottende schuld worden beperkt door de netto vlottende schuld te beperken tot maximaal de kasgeldlimiet.
• Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend gelden uit te zetten bij kredietwaardig geachte partijen. Dit zijn bankinstellingen die onder toezicht staan van de Nederlandse Bank en hun hoofdvestiging hebben in Nederland. Deze banken hebben minimaal een AA-rating (Standard & Poor’s rating).
• De gemeente ontwikkelt een rentevisie. Deze visie wordt periodiek getoetst met de werkelijke rente-ontwikkelingen. Zodra de rentevisie afwijkt van de dagelijkse realiteit en afwijkt van de gestelde marges en financiële gevolgen heeft voor de begroting en meerjarenbegroting zal dit aan de raad worden gerapporteerd. De financiële gevolgen zullen vergezeld gaan van een financieel onderbouwd dekkingsplan.
• Indien de markt het toelaat zullen leningen die direct voor conversie in aanmerking komen, maar ook leningen die middels termijntransacties geconverteerd kunnen worden, worden overgesloten.
• De contante geldstromen worden beperkt tot de (leges)kas.
• Overtollige kasmiddelen worden gestort op een bankrekening met de laagste kosten. De hoogte van de maximaal aanwezige middelen worden mede bepaald door de verzekerde som.
• Geldopnames vinden plaats wanneer de (leges)kas onvoldoende middelen hiertoe bevat.
• Betalingen vinden slechts in enkele, door de budgethouder te bepalen gevallen plaats vanuit de (leges)kas.
• Betalingen en ontvangsten worden zoveel mogelijk geconcentreerd op één bankrekening.
3.4 Saldo- en liquiditeitenbeheer
• De kasgeldlimiet wordt jaarlijks vastgesteld conform de opgave ten behoeve van de financiële toezichthouder en zal in de treasuryparagraaf bij de gemeentebegroting en -rekening worden opgenomen.
• In de begroting wordt een treasuryparagraaf opgenomen waarin het treasurybeleid voor het komende jaar wordt aangegeven. De “financierings- en investeringsstaat” is hierbij leidend.
• In het jaarverslag bij de jaarrekening wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde treasurybeleid in het afgelopen jaar. Hierin staat een berekening van het bedrag ter grootte van de renterisiconorm en een overzicht van de belangrijkste transacties.
• Renterisico’s op de netto vlottende schuld zijn begrensd tot de normen van de kasgeldlimiet van de Wet Fido.
• Rente op de vaste schuld zijn begrensd tot de normen van de renterisiconorm van de Wet Fido.
• De financieringsstructuur (eigen versus vreemd vermogen / kort versus lang) wordt zodanig georganiseerd, dat er binnen de kasgeldlimiet ruimte blijft voor een kortlopende financiering ten behoeve van de verplichte uitgaven over een periode van 30 dagen.
• De rentevisie / rentescenario’s van de gemeente zijn gebaseerd op de gegevens van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) en overige informatiebronnen.
• Het aantrekken van langlopende leningen geschiedt door tenminste 2 offertes aan te vragen (geschied telefonisch).
• De maximale omvang van het totaal in één bepaald jaar af te sluiten langlopende geldleningen bedraagt hoogstens het bedrag genoemd in de “financierings- en investeringsstaat” (treasuryparagraaf) voor het betreffende jaar.
• Toegestane financieringsinstrumenten voor een periode van minimaal twee jaren zijn onderhandse leningen en/of vaste geldleningen.
• Garanties worden alleen verstrekt indien het niet mogelijk is de borg bij een ander instituut (zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw) onder te brengen en wanneer de verzoekende instantie naar het oordeel van de raad overtuigend heeft aangegeven de verplichtingen aangaande rente en aflossingen te kunnen voldoen of op een andere wijze zekerheid kan bieden (b.v. recht van eerste hypotheek).
• De gemeente mag uitsluitend uitzettingen realiseren nadat de gemeenteraad is geïnformeerd en de mogelijkheid heeft gehad haar zienswijze kenbaar te maken.
• De gemeente zet, al dan niet tegen waardepapieren, slechts gelden uit bij en gaan slechts verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten aan met financiële ondernemingen die:
– gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; en
– voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze tenminste over een AA- minusrating beschikken, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. (Indien de periode van uitzetten of aangaan van verbintenissen minder dan drie maanden is, geldt het minimum van een A-rating)
Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op uitzettingen tegen waarde-papieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt of als de gemeente een nettingsovereenkomst heeft afgesloten voor het uitzetten van tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering.
• De gemeente gaat geen leningen aan met het enkele doel de aangetrokken gelden tegen een hoger rendement uit te zetten. Indien sprake is van tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering, dan worden deze gelden uitsluitend uitgezet bij de financiële onderneming waar deze leningen zijn aangegaan.
• De gemeente zet uitsluitend gelden uit in de vorm van producten met een hoofdsomgarantie (hoofdsom is aan het einde van de looptijd minimaal intact) en met vastrentende waarden.
• Koersrisico’s op de uitzettingen in vastrentende waarde worden beperkt door de omvang en de (resterende) looptijd te matchen met de omvang en de looptijd van de beschikbare liquide middelen. Het liquiditeitsoverzicht waarin de belangrijkste financiële mutaties in worden bijgehouden geeft hierbij handvaten.
• Koersrisico’s op aandelen zijn uitgesloten behalve als de aandelen worden gekocht in het kader van de uitoefening van de publieke taak.
• Voordat er een dienst aan een niet publiekrechtelijk lichaam wordt verleend en de vermoedelijke vordering meer gaat bedragen dan € 25.000 wordt een bankgarantie gevraagd.
• Voor fiscale en niet-fiscale vorderingen zijn/worden richtlijnen samengesteld t.a.v. De termijnen waarin herinneringen, aanmaningen, sommaties, kennisgeving dwangbevelen worden verzonden en inbeslagleggingen worden ingesteld. Deze richtlijnen bevatten tevens criteria t.a.v. het oninbaar verklaren van vorderingen.
Voor een goede uitvoering van de treasuryfunctie is het noodzakelijk dat snel op marktontwikkelingen kan worden ingespeeld. Daarbij speelt ook dat offertes voor geldmarkttransacties een snelle reactie nodig hebben (telefonische afhandeling) zodat de beste rendementen kunnen worden behaald.
De richtlijnen en limieten, de verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de delegatie en mandatering, al deze zaken zijn vastgelegd in de administratie organisatie.
De administratieve organisatie en interne controle moeten waarborgen dat:
• de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;
• de treasuryactiviteiten adequaat kunnen worden uitgevoerd en bijgestuurd;
• de risico’s kunnen worden beheerst;
• de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de informatie verzekerd zijn.
In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van de administratie organisatie en interne controle: