Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Persoonsgebonden budget Begeleid Werken Wet sociale werkvoorziening |
Citeertitel | Verordening Persoonsgebonden budget Begeleid Werken gemeente Utrecht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | welzijn |
Geen.
Wet sociale werkvoorziening, art. 7, lid 10
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2008 | nieuwe regeling | 26-06-2008 Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 32 | Raadsvoorstel jaargang 2008, nr.100 |
Verordening Persoonsgebonden budget Begeleid Werken Wet sociale werkvoorziening(raadsbesluit van 26 juni 2008)
De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w.
dat de wet sociale werkvoorziening Wsw met ingang van 1 januari 2008 is gewijzigd;
dat hierbij onder andere voor Wsw-geïndiceerden in de Wsw het recht is opgenomen om bij het realiseren van een passende arbeidsplek in het kader van Begeleid Werken gebruik te maken van een persoonsgebonden budget (PGB);
Gelet op artikel 7, tiende lid van de Wet sociale werkvoorziening;
VERORDENING Persoonsgebonden budget Begeleid Werken Wet sociale werkvoorziening
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
persoonsgebonden budget (PGB): periodieke subsidie die het college verstrekt aan een werkgever (loonkostensubsidie) die een Wsw-geïndiceerde in reguliere dienst neemt alsmede een vergoeding voor de begeleidingsorganisatie die zorg draagt voor de noodzakelijke begeleiding op de werkplek en daarbuiten.
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Het college stelt elk jaar voor 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar,
Artikel 4 Voorwaarden werkgever en begeleidingsorganisatie
De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:
de begeleidingsorganisatie/begeleider beschikt aantoonbaar over ruime ervaring in het begeleiden van personen met specifieke kenmerken, zoals bij de Wsw-geïndiceerde het geval is (bijv. autisme, visuele of auditieve beperkingen enz.). Indien de Wsw-geïndiceerde gebruik wenst te maken van een van de begeleidingsorganisaties waarmee de gemeente Utrecht in het kader van Begeleid Werken een overeenkomst heeft, dan gelden de tussen de gemeente Utrecht en die begeleidingsorganisatie afgesproken regels;
Artikel 5 Vaststelling van de loonkostensubsidie aan de werkgever
De te verstrekken loonkostensubsidie wordt bepaald op basis van de loonwaarde van de Wsw-geïndiceerde. Het college kan desgewenst de loonwaarde laten vaststellen aan de hand van een loonwaardeonderzoek. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld. De loonkostensubsidie is gebaseerd op het brutoloon van de Wsw-geïndiceerde en mag samen met de kosten van de begeleiding niet hoger zijn dan het door het college vastgestelde bedrag PGB.
Artikel 7 De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie
Het college vergoedt maximaal 15% van het aantal uren dat door de Wsw-geïndiceerde bij de werkgever wordt gewerkt. In de daarop volgende jaren vindt een stapsgewijze afbouw plaats, Dit zal door partijen in onderling overleg worden vastgesteld.
Artikel 8 De vergoeding van kosten van aanpassing van de werkplek
Bij eenmalig aanpassingen op de werkplek is een bedrag beschikbaar van maximaal EUR 2.000,00. Voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een dienstverband voor de duur van tenminste nog twaalf maanden of onbepaalde tijd. Bij beëindiging van het dienstverband vallen aanpassingen in de zin van roerende goederen terug aan de gemeente Utrecht of worden door de cliënt meegenomen naar een volgende arbeidsplaats.
Artikel 11 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:
Artikel 15 Bijzondere gevallen
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
BIJLAGEN BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2008, NR. 32
Toelichting bij de Verordening Persoonsgebonden Budget Begeleid Werken Wsw, gemeente Utrecht.
Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) onder de naam "modernisering Wsw"inwerking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een meer reguliere omgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw, nog meer dan voorheen, in handen gelegd van gemeenten. Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren. De randvoorwaarden voor het persoonsgebonden budget begeleid werken zijn geregeld in artikel 7 van deze 'moderniseringswet'. In het tiende lid van dit artikel is bepaald dat gemeenten voor de uitwerking van dit recht een verordening dienen op te stellen. Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na het in werking treden van de wet de verordening hebben vastgesteld.
Twee vormen van begeleid werken.
Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door de gemeente. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.
Naast het begeleid werken dat door de gemeente tot stand wordt gebracht en waarvan iedere Wsw-geïndiceerde in principe gebruik kan maken, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Tussen de beide vormen van begeleid werken bestaan een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordening voldoet, Bovendien ligt bij het begeleid werken met een PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf.
De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem/haar, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij/zij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen, de werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor moeten doen. Als een Wsw-geïndiceerde een werkgever vindt die hem/haar een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld en de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren.
Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op de wachtlijst aan de beurt zijn, Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werkenadvies van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een Wsw-indicatie volstaat. Ook een Wsw-werknemer met een bestaand dienstverband kan een beroep doen op een PGB. Beschikbaarstelling van het PGB gaat echter pas in op het moment dat de Wsw-dienstbetrekking is beëindigd en de persoon in dienst treedt bij een andere werkgever. Voor personen die reeds begeleid werken maar van werkgever en/of van begeleidingsorganisatie willen veranderen geldt hetzelfde. Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in principe uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij in het algemeen het begeleid werken organiseren.
Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB, maar het PGB is geen rugzakje; de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feit moet het PGB zoals hier bedoeld dan ook eerder gezien worden als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken.
Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde enerzijds recht heeft op begeleid werken met een PGB. Anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks) taakstellingen Wsw-plaatsen.
Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in artikel 1, lid 3 van de wet: "Het college draagt er zorg voor dat aan zoveel mogelijk Ingezetenen die geïndiceerd zijn een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden".
Het PGB bestaat lift drie bestanddelen:
Een vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht. Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken,ze zijn daartoe niet verplicht.
Onderwerpen die in ieder geval geregeld moeten worden in de verordening:
Naast deze vier verplichte onderwerpen kunnen gemeenten nog een aantal zaken in hun verordening regelen of daaraan in ieder geval aandacht besteden als ze het PGB gaan regelen. Het gaat dan om voorwaarden die de gemeente kan stellen aan de werkgever en de werkplek van de Wsw-geïndiceerde. Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de werkgever de voorgestelde inpassing in de arbeid adequaat kan verzorgen. In verband hiermee kan de gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Omdat begeleid werken met een PGB een recht is voor alle Wsw-geïndiceerden, zullen eventuele voorwaarden waaronder dit recht kan worden gerealiseerd bij verordening moeten worden geregeld.
De gemeente Utrecht heeft de afgelopen jaren veel inspanningen gepleegd om zoveel mogelijk mensen richting begeleid werken te krijgen. Helaas hebben al deze inspanningen slechts geleid tot een beperkt aantal arbeidsovereenkomsten. Niet de gemeente Utrecht of het sw-bedrijf houden uitstroom richting begeleid werken tegen maar vaak willen mensen zelf niet. Het is dan ook maar zeer de vraag of veel personen gebruik zullen maken van het PGB begeleid werken. Bovendien komt een PGB pas beschikbaar als de persoon op grond van zijn plaats op de wachtlijst aan de beurt is om in de Wsw in te stromen. De verwachting is dan ook dat slechts een enkeling van deze mogelijkheid gebruik zal willen maken.
Binnen het vastgestelde bedrag PGB moeten zowel de loonkostensubsidie aan de werkgever als de kosten van de begeleidingsorganisatie worden betaald Een hoge loonkostensubsidie leidt dus tot minder uren begeleiding en andersom. Daarnaast is in wet- en regelgeving vastgelegd dat om voor begeleid werken in aanmerking te komen het percentage van 15% begeleidingstijd (gebaseerd op het aantal uren dat men werkt) niet mag worden overschreden.
Conform hetgeen daarover in de moderniseringswet is vastgelegd mag de gemeente Utrecht een PGB alleen toekennen aan die personen die als inwoner van Utrecht staan ingeschreven. Bij een eventuele verhuizing komt het PGB na twee jaar voor rekening van de woongemeente. Dit geldt ook voor ie personen die werkzaam zijn via de 'gemeentelijke' trajecten beleid werken. Het gevolg kan zijn dat de gemeente Utrecht moet werken met contracten en afspraken die door anderen zijn gemaakt en eigenlijk niet passen bij de beleidskeuzes van de gemeente Utrecht. (Vanzelfsprekend is dit ook van toepassing op gemeenten die met de contracten of het PGB van de gemeente Utrecht moeten werken.)
In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is daarom overbodig.
Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De gemeente bepaalt zelf welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:
De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.
Voor het jaar 2008 was het formeel niet mogelijk om het budget voor uitvoeringskosten voor 31 december van het voorafgaande jaar vast te stellen. De verordening was toen immers nog niet van kracht. Op grond van de wet moet zij in werking treden binnen zes maanden nadat de wet in werking is getreden. Deze verordening moet dus uiterlijk voor 1 juli 2008 zijn vastgesteld en bij de besluitvorming over de verordening wordt dan ook het besluit over de hoogte van de uitvoeringskosten aan de raad voorgelegd.
Aan het recht op een persoonsgebonden budget is een aantal voorwaarden verbonden. Wanneer het om een persoon op de wachtlijst gaat, kan deze alleen maar een PGB aanvragen als hij op de eerste positie van de wachtlijst staat en aan de beurt is om geplaatst te worden. In aanvulling daarop is in het derde lid vastgelegd dat er ook daadwerkelijk Wsw-budget beschikbaar moet zijn, Anders gezegd, de persoon kan van de wachtlijst af doorstromen naar een beschikbare vrije Wsw-plaats. In het vierde lid is een ondergrens opgenomen voor de contractomvang waarbij het aanvragen van een PGB open staat. Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een Wsw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt
Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee stelt de gemeente Utrecht eisen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Op grond van artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen. Beiden zijn uitgewerkt in artikel 4. Omdat het rijk de bonus voor begeleid werken pas uitkeert als er sprake is van een dienstverband van zes maanden, is dat als minimale duur van het dienstverband in de verordening opgenomen.
In dit artikel liggen de regels vast die zijn gesteld met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie.
Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. In de praktijk kan de hoogte van de loonkostensubsidie worden bepaald in onderhandeling. Daarbij wordt in veel gevallen gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon maken vaak deel uit van dit proces.
Ingeval er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd is het wenselijk om periodiek onderzoek te doen naar de loonwaarde, om op die manier een actueel beeld te krijgen en zo mogelijk het subsidiebedrag bij te stellen. In het derde lid is daartoe een bepaling opgenomen.
Het verstrekken van subsidies aan werkgevers kan onder bepaalde omstandigheden vallen onder staatssteun (die op grond van Europese regelgeving verboden is). Voor het verstrekken van loonkostensubsidies aan werkgevers die Wsw-geïndiceerden in dienst hebben is de Europese Vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun van belang. Deze Europese verordening staat toe dat maximaal 60% van de Ioonkosten wordt gesubsidieerd zonder dat daaraan een individuele loonwaardebepaling ten grondslag ligt.
De productiviteit van een Wsw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer meer of minder wordt, na overleg en met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.
Ook ambtshalve kan het college, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijds) aanpassing van de subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van de subsidie doen. Dit zal zich overigens alleen in uitzonderlijke gevallen voordoen, bijvoorbeeld als er sprake is van kennelijke onredelijkheid bij handhaving van een bestaande situatie. In het derde lid is opgenomen dat er jaarlijks een loonwaardebepaling plaatsvindt als er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd. Een dergelijk onderzoek kan in intensiteit verschillen, afhankelijk van de situatie.
De herbeoordeling van de loonwaarde vindt altijd plaats op basis van een loonwaardeonderzoek, waarbij een externe deskundige kan worden ingeschakeld,
De vergoedingen aan begeleidingsorganisaties vinden plaats op basis van een overeenkomst die de uitkomst is van overleg hierover.
Op basis van ervaringsgegevens blijkt dat de omvang van het aantal uren aan begeleiding in de tijd kan variëren, afhankelijk van de behoefte hieraan en de aard van de handicap. Daarom is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om het aantal uren aan begeleiding, en dus de vergoeding, (tijdelijk) aan te passen. Partijen (gemeente, Wsw-geïndiceerde en begeleidingsorganisatie) moeten het hier uiteraard wel over eens zijn en van te voren met elkaar afspreken dat periodieke evaluaties over aanpassingen in de omvang van het aantal begeleidingsuren plaats vinden. Op die manier kan maatwerk in de begeleiding worden geleverd.
Het aantal uren begeleiding dat wordt vergoed is in het eerste jaar gemaximeerd op 15% van het aantal uren dat de Wsw-geïndiceerde bij de werkgever werkt. In de jaren daarna wordt dat maximum omlaag gebracht. In de met de begeleidingsorganisaties af te sluiten overeenkomsten worden de percentages voor het eerste en de daarop volgende jaren vastgelegd.
De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). In artikel 8 is deze verplichting uitgewerkt.
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding kan worden verstrekt. Daar is een deskundigenrapport voor nodig. Het derde lid stelt een minimale duur aan het dienstverband dat de werkgever met de betrokken Wsw-geïndiceerde moet aangaan, alvorens tot investeringen wordt overgegaan.
In het vierde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding, De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen. De aard van de voorziening kan van geval tot geval verschillen en overigens ook gerelateerd zijn aan de aard van de handicap. Bovendien hoeft er niet perse sprake te zijn van aanpassingen van bouwkundige aard. Het kan ook gaan om (aangepaste) apparatuur die een Wsw-geïndiceerde kan gebruiken bij een andere werkgever.
Het vijfde lid bepaalt dat het college de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling,
De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.
Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 16 Citeertitel en inwerkingtreding.
De verordening moet binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet zijn vastgesteld.