Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van de concerndirecteur van het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent opschorting, intrekking en terug- en invordering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 |
Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017: gemeenteblad 2016, nummer 195 / CVDR432303
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-07-2021 | artikel 1 | 22-06-2021 | Gemeenteblad 2021, nummer 127 | ||
27-02-2021 | 01-01-2021 | 07-07-2021 | artikel 4, 5, 9, 11 | 16-02-2021 | Gemeenteblad 2021, nummer 29 |
01-01-2020 | 27-02-2021 | artt. 1, 3, 8, 11 | 19-11-2019 | 2019, nummer 173 | |
01-01-2017 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 22-11-2016 | Gemeenteblad 2016, nummer 195 |
I. Vast te stellen de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Rotterdam 2017
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
inlichtingenplicht: verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
Artikel 4 Afzien van terugvordering
Een besluit om bij een belanghebbende van terugvordering af te zien laat de mogelijkheid onverlet om terug te vorderen van de persoon, die mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering op grond van artikel 59 Participatiewet, artikel 26 IOAW, of artikel 26 IOAZ, als zij op dat moment geen gehuwden meer zijn in de zin van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.
Artikel 5 Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende
Onverminderd artikel 6 kan het college op verzoek van belanghebbende binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, indien:
de belanghebbende voor vorderingen, die niet het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, een verzoek om kwijtschelding doet nadat belanghebbende gedurende 5 jaar weliswaar niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan, maar een bedrag, overeenkomend met minimaal 80% van de restantvordering, in één keer heeft afgelost;
Een besluit om bij een belanghebbende van terugvordering af te zien laat de mogelijkheid onverlet om terug te vorderen van de persoon, die mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering op grond van artikel 59 Participatiewet, artikel 26 IOAW, of artikel 26 IOAZ, als zij op dat moment geen gehuwden meer zijn in de zin van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.
Artikel 6 Afzien van terugvordering niet mogelijk
Afzien van terugvordering is niet mogelijk:
voor de vordering waarbij de verstrekking heeft plaatsgevonden als bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
Op verzoek van de belanghebbende kan binnen de grenzen van artikel 18a lid 13 en lid 14 Participatiewet, artikel 20a, lid 12 en lid 13 IOAW en artikel 20a lid 12 en lid 13 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van verdere betaling van de bestuurlijke boete worden afgezien als:
Indien binnen een termijn van 5 jaar, gerekend vanaf het moment waarop het positieve besluit op het in het eerste lid bedoelde verzoek is genomen, blijkt dat de belanghebbende opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging begaat, wordt het positieve besluit ingetrokken en dient het ten tijde van dat besluit nog resterende boetebedrag, alsnog betaald te worden.
Als verrekening en betaling ineens niet mogelijk zijn, wordt aan de belanghebbende een betalingstermijn gegund, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het verzoek om een betalingsregeling wordt afgewezen voor zover de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. Bij de bepaling van het vermogen kan artikel 34, tweede lid, Participatiewet buiten toepassing worden gelaten.
Bij het bepalen van het inkomen is artikel 31, tweede lid, Participatiewet van toepassing. In aanvulling daarop wordt ook de Individuele inkomenstoeslag niet tot het inkomen van de belanghebbende gerekend.
Op verzoek van de belanghebbende kan, als de vordering geen gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 60c Participatiewet, 29a IOAW en 29a IOAZ waarvoor een boete is opgelegd, van verdere terugvordering worden afgezien als:
Een minnelijke regeling in het kader van, of analoog aan, Titel III van de Faillissementswet is getroffen, dan wel een (voorlopige) schuldsaneringsregeling door de rechtbank van toepassing is verklaard zoals bedoeld in Titel III van de Faillissementswet. Bij deze minnelijke regeling wordt een fraudevordering op de belanghebbende niet meegenomen.
II. Geen vrijlating bij fraude
De vrijlatingen van een gedeelte van de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid IOAW en artikel 8, derde en negende lid IOAZ, worden niet toegepast op inkomsten die de werkzoekende niet of niet tijdig heeft opgegeven.
III. Intrekking oude beleidsregels
In te trekken per 31 december 2016 de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ Rotterdam 2016.
Namens het college van burgemeester en wethouders,
drs. ing. V.J.M. Roozen
Concerndirecteur Werk en Inkomen.
Toelichting op de Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015
Op 1 januari 2015 is de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ in werking getreden. Van de Beleidsregels maatregelen, terug- en invordering WWB, IOAW, IOAZ 2013 werd op dat moment onderdeel I, Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013 overbodig. De Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2015 zijn ter vervanging van de Beleidsregels maatregelen WWB, IOAW IOAZ 2013. De vervanging is noodzakelijk met het oog op wijzigingen in wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 6.1 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2012 is directeur Werk & Inkomen bevoegd om deze beleidsregels namens het college van burgemeester en wethouders vast te stellen.
Artikel 2. Opschorting, herziening of intrekking.
In het tweede lid wordt beschreven dat bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van opschorting, herziening of intrekking. Bij dringende redenen gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn om te rechtvaardigen dat van de regel wordt afgeweken. Gedacht moet worden aan incidentele gevallen waarbij vastgestelde behoeftige omstandigheden van minderjarige gezinsleden van de belanghebbende op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn.
Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel komen voort uit de zogenaamde 6-maanden-jurisprudentie. De essentie daarvan is dat een gemeente adequaat moet reageren op signalen dat er teveel of onterecht uitkering onverschuldigd betaald is. Na een dergelijk signaal heeft de gemeente nog 6 maanden de tijd om het teveel betaalde terug te vorderen. Deze beperking geldt niet indien er sprake is geweest van een schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 4. Afzien van terugvordering.
In dit artikel zijn enkele situaties beschreven die aanleiding kunnen zijn om van verdere invordering af te zien zonder dat de belanghebbende daar een verzoek voor hoeft te doen. In de beschreven situaties spelen doelmatigheidsoverwegingen een rol om van verdere invordering af te kunnen zien.
Onderdeel a. beschrijft de situatie van de vordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht, waarbij gedurende minimaal 10 jaar geen aflossing heeft plaatsgevonden, zonder dat er enig zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.
Onderdeel b. gaat in op relatief lage restantvorderingen, die ook wel kruimelbedragen genoemd worden. Het gaat daarbij om een terug te vorderen bedrag dat lager moet zijn dan netto € 200.
Onderdeel c. beschrijft dezelfde situatie als in onderdeel a, maar heeft betrekking op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, dan kan afgezien worden van terugvordering indien gedurende 5 jaar niet is afgelost en er geen zicht bestaat op verdere aflossing van het teruggevorderde bedrag.
Artikel 5. Afzien van terugvordering – op verzoek van belanghebbende.
In onderdeel a. wordt gesproken over het gedurende minimaal 10 jaar volledig voldoen aan de aflossingsverplichting bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Indien gedurende één of meerdere maanden de afloscapaciteit € 0 bedraagt, dan worden deze maanden zonder afloscapaciteit voor de vaststelling of aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, meegeteld als termijnen die zijn voldaan.
In onderdeel b. wordt met betrekking tot vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, beschreven dat de belanghebbende die niet volledig aan de aflossingsverplichtingen heeft voldaan en een deel heeft afgelost, in één keer een deel van de restantvordering aflost. Van verdere terugvordering kan dan worden afgezien indien de belanghebbende in één keer minimaal 80% van de restantvordering voldoet. Niet van belang zijn de duur van de periode dat aan de aflossingsverplichtingen is voldaan en de grootte van het deel dat was afgelost.
De in de onderdelen c. en d. beschreven situaties zijn gelijk aan die in de onderdelen a. respectievelijk b, met dien verstande dat ze betrekking hebben op vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht.
Onderdeel e. heeft betrekking op de situatie dat de belanghebbende een beroep doet op dringende redenen. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.
Artikel 6. Afzien van terugvordering niet mogelijk
In dit artikel worden de situaties genoemd waarin het niet mogelijk is van terugvordering af te zien.
In onderdeel a. wordt aangegeven dat vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, een bijzondere positie innemen. De gemeente zal als pand- of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de bijstand niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen bijstand zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of bijstandsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet helemaal kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan voor het restant van verdere terugvordering worden afgezien.
In onderdeel e. is met ingang van de inwerkingtreding van deze beleidsregels nieuw dat afzien van terugvordering van een boete niet meer in alle gevallen uitgesloten is. Uitgesloten blijft het wel voor alle boetes wegens een overtreding met de zwaarste vormen van verwijtbaarheid, opzet en grove schuld.
Artikel 7. Kwijtschelden boete
Door een wijziging van de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2017, is de mogelijkheid ontstaan om, als de belanghebbende daarom vraagt, een deel van de boete kwijt te schelden. Een belangrijke voorwaarde is dat de beboete overtreding van de inlichtingenplicht niet in één van de categorieën opzet of grove schuld valt. Daarbij is kwijtschelding niet mogelijk. Een andere voorwaarde is dat de belanghebbende meewerkt aan schuldregeling. De schuldregeling in dit verband is de schulddienstverlening zoals omschreven in de Beleidsregels schulddienstverlening Rotterdam 2016.
Kwijtschelding zal niet mogelijk zijn als er herhaling wordt vastgesteld van de gedraging die tot de boete heeft geleid. Als de herhaling binnen één jaar na het opleggen van de boete plaatsvindt, wordt een eventueel verzoek om de kwijtschelding afgewezen. Indien binnen een periode van 5 jaar, gerekend vanaf het moment dat het verzoek om kwijtschelding is gehonoreerd, de gedraging zich herhaalt, dan wordt de kwijtschelding ingetrokken.
In dit artikel wordt invulling gegeven aan de in het vijfde lid van artikel 58 van de Participatiewet toegekende bevoegdheid om bij terugvordering van de bijstand, ook de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten terug te vorderen.
Het vierde lid geeft aan dat wegens dringende redenen van brutering kan worden afgezien. In de toelichting op artikel 2 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze belanghebbenden geacht worden de vorderingen op hen terug te betalen.
In het eerste lid staat het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk gebeurt via verrekening.
Het tweede lid beschrijft het uitgangspunt dat de vordering voor zover mogelijk in één keer wordt terugbetaald.
In het derde lid wordt gesteld dat artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen bij de vaststelling van de betalingstermijn. Het eerste lid van artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht stelt dat betaling moet plaatsvinden binnen 6 weken na de beschikking maar ook dat bij beschikking een langere termijn kan worden vastgesteld.
Het vijfde lid beschrijft dat indien de belanghebbende vermogen heeft dat te gelde gemaakt kan worden, dat een reden is om geen betalingsregeling te treffen. Verder wordt in dit lid beschreven voor de uitvoering van dit lid de vermogensbestanddelen die zijn opgesomd in het tweede lid van artikel 34 Participatiewet, ook in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het vermogen, steeds voor zover is vastgesteld dat de vermogensbestanddelen redelijkerwijs te gelde te maken zijn.
In het achtste lid wordt het inkomensbegrip beschreven dat in het zevende lid wordt gehanteerd bij de vaststelling van het aflossingsbedrag indien een betalingsregeling wordt getroffen.
Dit gemeenteblad 2016, nummer 195, is uitgegeven op 30 november 2016 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)