De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1
november 2016;
Gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
Besluit:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten 2017
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een
plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak
kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten’ worden
voor binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte al dan niet krachtens eigendom,
bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te
noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in
gebruik is gegeven aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of deel daarvan in
gebruik is gegeven of ter beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a. bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer in onderdeel a. bedoelde ruimten of
in onderdeel b. bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon
in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij
elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a. bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b. bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c. bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze
zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven in
een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van
beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt
tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de
berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische en
functionele veroudering waarbij de invloed van latere wijzigingen in
aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het tweede
lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of
gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van de Woningwet
is afgegeven en dat door bouw nog niet geschikt is voor gebruik
overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte, die deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet
1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in
artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, bepaald
met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het landgoed
gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en
geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal
bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die dienstbaar zijn
aan de woonruimte worden geacht deel uit te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en
onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde
die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt
van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit cultuurgrond
die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van de land- of
bosbouw. Onder cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede
de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor
de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor
het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke
aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die
worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten
van publiekrechtelijke rechtspersonen, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden zonder dat
beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die
niet op zichzelf als ruimten zijn aan te merken;
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige
bedrijfsruimten die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten behoeve van
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige ruimten die dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel f,
bedoelde bedrijfsruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover
de gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op die datum
verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar
waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het
kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere,
specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere omstandigheid,
wordt, in afwijking van het eerste lid, de waarde bepaald naar
de staat van die ruimte bij het begin van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1626%;
- b.
- -
voor roerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1290%;
- -
voor roerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2161%.
- 2.
Als het bedrag van de belasting beneden € 10,- blijft, wordt geen
belasting geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het
totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aan
belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet
de aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de
op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 70,- en zolang de
verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso
kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 7
gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de laatste dag van
de daarop volgende maand.
- 3.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c van
de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde
beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van
overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd
met de vaststelling van de aanslag.
- 4.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening op roerende woon- en bedrijfsruimten 2016”,
vastgesteld bij raadsbesluit van 5 november 2015, wordt ingetrokken
met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening op roerende woon-
en bedrijfsruimten 2017”.