Organisatie | Kapelle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Kapelle 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Kapelle 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 26-05-2021 | nieuwe regeling | 06-12-2016 | 2016/60 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle;
gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.
Artikel 2 Vormen van sanctioneren
Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid maakt het college gebruik van de herstelsancties.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien is gebleken dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en)
Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor wat betreft de te registreren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het register kinderopvang dan wel het register peuterspeelzaalwerk.
Werkwijze handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen
De werkwijze van de GGD is dat zij in het inspectierapport beschrijven aan welke eisen een voorziening voor kinderopvang voldoet en aan welke niet. Als aan één of meer eisen niet wordt voldaan, is dat een overtreding van een kwaliteitseis bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). De houder van een voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal heeft de mogelijkheid een zienswijze in te dienen op het inspectierapport. Deze wordt integraal opgenomen in het inspectierapport. De houder van de voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal, de oudercommissie en de gemeente ontvangen het rapport. Het rapport wordt tevens openbaar gemaakt via de website van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Na ontvangst van het inspectierapport is het uitgangspunt dat het advies van de GGD wordt overgenomen. De gemeente stuurt altijd een reactie naar de houder met een kopie naar de GGD. Indien nodig neemt de gemeente maatregelen in het kader van handhaving.
Het gaat bij herstellende handhaving om handelingen die erop gericht zijn overtredingen te herstellen en herhaling van overtredingen te voorkomen. In de Wko zijn artikelen opgenomen op grond waarvan het college kan handhaven. Voorts ontleent het college de bevoegdheid handhavend op te treden uit de artikelen 125, tweede lid, Gemeentewet en 5:32 Algemene wet bestuursrecht.
Indien blijkt dat de houder van een voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen, moet de gemeente in beginsel een handhavingstraject starten. De bevoegdheid om handhavend op te treden ligt bij het college en is gemandateerd aan het afdelingshoofd Beleid & Dienstverlening.
Het college (of de mandataris) kan een keuze maken uit de volgende wettelijke maatregelen om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen:
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden. Iedere stap kent zijn eigen handhavingsmaatregel, welke vooraf wordt gegaan door een voornemen (behalve de aanwijzing, te weten:
Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid, Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen’) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid, Gemeentewet en artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb. Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen dan wel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot mogelijke vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
In de meeste gevallen zal het college eerst een aanwijzing geven alvorens tot een zwaarder handhavingsmiddel wordt overgegaan. In spoedeisende gevallen heeft de toezichthouder de mogelijkheid om een bevel te geven. Voorwaarde voor het opleggen van een bevel is dat de toezichthouder van oordeel is dat de tekortkomingen bij een voorziening voor kinderopvang of peuterspeelzaal zodanig zijn, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Het bevel van de toezichthouder heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Deze termijn kan door het college worden verlengd. Door de termijn te verlengen geeft het college zichzelf meer tijd om een sanctie op te leggen. Het verdient geen aanbeveling om na een bevel van de toezichthouder een aanwijzing te geven aan een houder van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal. Het bevel en de aanwijzing zijn vergelijkbare instrumenten. Bovendien wordt een bevel gegeven nadat ernstige tekortkomingen zijn geconstateerd. Het opleggen van een sanctie past dan beter dan het geven van een aanwijzing.
Op grond van de Wko is het mogelijk om bij overtredingen van de kwaliteitseisen een bestuurlijke boete op te leggen. Door het college is besloten om in 2017 geen gebruik te maken van die bevoegdheid. Het jaar 2017 zal gebruikt worden om bekend te raken met het geven van aanwijzingen en eventueel opleggen van herstelsancties. Eind 2017 zal de handhavingspraktijk worden geëvalueerd en zal opnieuw bekeken worden of de bestuurlijke boete geïntroduceerd zal worden in het handhavingsbeleid.
Indien na het opleggen van een last onder dwangsom de overtreding niet wordt beëindigd of wordt herhaald en de volledige dwangsom is verbeurd, kan het college ervoor kiezen nogmaals een last onder dwangsom op te leggen. Ditmaal zal de te verbeuren dwangsom verhoogd worden. Tevens kan ervoor gekozen worden over te gaan tot het opleggen van een exploitatieverbod, stap 3. Indien nadat een houder een overtreding herhaalt na de toepassing van bestuursdwang, zal altijd overgegaan worden tot het opleggen van een exploitatieverbod.
Dit artikel spreekt voor zich.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet- en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.