Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling Stimulering buitenschoolse cultuureducatie in het kader van het Aanvalsplan armoede |
Citeertitel | Subsidieregeling Stimulering buitenschoolse cultuureducatie in het kader van het Aanvalsplan armoede |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Cultuur, sport en recreatie |
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit:
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gemeenteblad 13-7-2016, nr. 95221
Onbekend.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-07-2016 | nieuwe regeling | 05-07-2016 Gemeenteblad 13-7-2016, nr. 95221 | Gemeenteblad 2016, afd. 3B, nr. 144 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Hoofdstuk 2 Subsidieplafonds, subsidietijdvakken en adviescommissie
Artikel 5 Subsidieplafond en subsidietijdvakken
Het college kan voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder a. voor het subsidietijdvak 1 oktober 2016 tot 1 augustus 2017 en voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder b. voor het subsidietijdvak 1 augustus 2017 tot 1 augustus 2018 subsidieplafonds vaststellen.
Artikel 6 Verdeelsleutel subsidieplafond en advies
Indien na toepassing van het derde lid van dit artikel meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, komt het eerst in aanmerking die aanvraag die betrekking heeft op een stadsdeel, waarin naar verhouding tot het aantal leerlingen uit lage inkomensgezinnen, de minste buitenschoolse cultuureducatieve programma's in het kader van deze subsidieregeling worden gesubsidieerd.
Een subsidie voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder a. van deze subsidieregeling kan uitsluitend worden aangevraagd door een instelling met rechtspersoonlijkheid, gevestigd in Amsterdam, die aantoonbare ervaring heeft met het ontwikkelen en uitvoeren van buitenschools aanbod op het gebied van cultuureducatie.
Een subsidie voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder b. van deze subsidieregeling kan uitsluitend worden aangevraagd door een instelling, die eerder een subsidie heeft ontvangen voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder a. en waarvan de tussentijdse evaluatie als genoemd in artikel 11, onder a van deze subsidieregeling door het college als voldoende is beoordeeld.
Een subsidie voor de activiteiten genoemd in artikel 4 onder b. van deze subsidieregeling kan tevens worden aangevraagd door een instelling die deel heeft genomen aan de pilot Stimulering na- en buitenschoolse cultuureducatie in aandachtsgebieden in Amsterdam en deze heeft afgesloten met een positieve evaluatie.
Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie
In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 en het eerste lid van dit artikel weigert het college een subsidie voor de uitvoering van de activiteiten als genoemd in artikel 4 onder b. indiende evaluatie van de eerste gesubsidieerde periode in het schooljaar 2016-2017 of in het kader van de pilot niet positief is geoordeeld door het college.
Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 11. Aanvullende verplichtingen
bij de uitvoering van de activiteiten genoemd in artikel 4 onder a. van deze subsidieregeling dient de voorbereiding en ontwikkeling van het programma plaats te vinden in de periode van 1 oktober 2016 tot 1 januari 2017 en het programma uitgevoerd te worden in de periode van 1 januari 2017 tot 1 augustus 2017 gedurende minimaal 15 weken;
Het college wil meer aandacht voor het cultuuraanbod in buurten en het bereiken van alle Amsterdammers (Contouren Kunstenplan). In het Kunstenplan 2017-2020 wordt voor het eerst door Kunst en Cultuur in samenspraak met de bestuurscommissies een integrale cultuurvisie opgesteld. Daarmee ligt er ook een stedelijke verantwoordelijkheid voor een gebalanceerd cultuuraanbod in de wijken.
Het gemeentebestuur wil investeren in de kwaliteit, doorstroom én samenhang tussen culturele activiteiten onder en buiten schooltijd (Hoofdlijnen Kunst en Cultuur 2017-2020). De overstap moet voor de leerlingen zo makkelijk mogelijk gemaakt worden. Dit betekent bijvoorbeeld dat cultuuraanbieders gestimuleerd worden om in de scholen hun lessen te geven, of dependances te openen in de wijk dichtbij de school. Binnen de buitenschoolse cultuureducatie stelt het gemeentebestuur het bereiken van een zo breed mogelijke doelgroep centraal. De financiële positie van de ouders mag geen beperking zijn voor kinderen om deel te nemen aan deze activiteiten. Dit sluit aan bij de nadrukkelijke ambitie van het gemeentebestuur om sport- en cultuurparticipatie van kinderen die leven op of onder 120% van het WSM te verbeteren en in dezelfde mate mogelijk te maken als voor kinderen uit andere inkomensgroepen (Aanvalsplan armoede).
In voorbereiding op deze regeling is in april 2016 de pilot Stimulering na- en buitenschoolse
cultuureducatie in aandachtsgebieden in Amsterdam gestart met een vijftal aanbieders (6 projecten).
Artikelsgewijze toelichting bij de Subsidieregeling Stimulering buitenschoolse cultuureducatie in het kader van het Aanvalsplan armoede
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
c. Buitenschoolse cultuureducatie
Buitenschoolse cultuureducatie is niet schoolgebonden en is geen onderdeel van het binnenschoolse curriculum. Onder buitenschoolse cultuureducatie valt ook de naschoolse cultuureducatie. Deze vorm van cultuureducatie vindt aansluitend op schooltijden plaats. Binnenschoolse cultuureducatie is wel schoolgebonden en maakt wel onderdeel uit van het binnenschoolse curriculum.
d. Cultuureducatie bestaat uit activiteiten die bijdragen aan het leren omgaan met kunst: het zelf leren maken van kunstproducten (actief), het leren kijken-luisteren naar kunstproducten (receptief) en het leren beoordelen van het kunstproduct (reflectief), zowel onder schooltijd (binnenschoolse cultuureducatie) als buiten schooltijd (buitenschoolse cultuureducatie).
Binnen de keten van talentontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op de brede persoonlijke ontwikkeling (kennismaken en ontwikkelen), zowel in de schoolcontext als daarbuiten en de artistieke talentontwikkeling, gericht op een professionele loopbaan in de kunsten (bekwamen en excelleren). (Hoofdlijnen Kunst en Cultuur 2017-20120).
Deze regeling richt zich voornamelijk op ontwikkelende activiteiten in aansluiting op kennismakende activiteiten die veelal plaatsvinden binnenschools of in het kader van door de school, in samenwerking met de bestuurscommissie, georganiseerde naschoolse activiteiten. De regeling is in mindere mate gericht op bekwamen. Activiteiten gericht op excelleren zijn uitgesloten voor deze regeling.
Artikel 2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
In dit artikel is de toepasselijkheid van de ASA 2013 geregeld. Voor zover deze nadere regel geen afwijkende bepalingen bevat, gelden de bepalingen van de ASA 2013 onverkort.
Artikel 3 Doel subsidieregeling
Het in de regeling omschreven doel wordt gerealiseerd door:
1. de doorstroom van binnenschoolse naar buitenschoolse cultuureducatie voor de doelgroep te stimuleren en de overgang te vergemakkelijken;
2. de doorstroom van PO (6-12 jaar) naar de brugjaren van het VO (12-15 jaar) in buitenschoolse cultuureducatie te stimuleren en uitval na het afronden van het PO te verkleinen;
3. het vergroten van de betaalbaarheid van het buitenschoolse cultuureducatieve aanbod door samenwerking met het Jongerencultuurfonds Amsterdam.
Het lesgeld dat door instellingen voor de buitenschoolse cultuureducatieve programma's wordt gevraagd kan tot € 450 per kind per jaar worden vergoed door het Jongerencultuurfonds Amsterdam voor huishoudens met een inkomen tot 120% van het WSM. Bij lesgeld dat hoger is dan deze € 450 zullen ouders het bedrag zelf aan moeten vullen, ook bij een inkomen tot 120% van het WSM. Daarnaast is het voor aanvragers (kunstinstellingen) binnen deze regeling mogelijk om zonder tussenkomst van een intermediair aanvragen in te dienen bij het Jongerencultuurfonds Amsterdam.
De regeling is gericht op leerlingen in het PO, SO en VSO en brugjaren van het VO. In de praktijk betekent dit dat de doelgroep uit kinderen bestaat die tussen de 6 en de 15 jaar oud zijn. Deze beperking geldt niet voor het (V)SO. Het programma mag daar gericht zijn op leerlingen van 15 +.
Deze subsidieregeling creëert ruimte voor instellingen om ook de aansluiting van PO naar VO in buitenschoolse cultuureducatie te versterken en zo uitval van leerlingen, op het moment dat ze aan het VO beginnen, te beperken. Dit is echter geen vereiste om voor subsidie in aanmerking te komen, zoals het stimuleren van doorstroom van binnenschoolse naar buitenschoolse cultuureducatie dat wel is. De programma's dienen aan te sluiten bij de binnenschoolse cultuureducatie en een brug te slaan tussen de verschillende fases van talentontwikkeling: kennismaking (vooral binnenschools) en ontwikkelen en bekwamen (vooral buitenschools).
De regeling is gericht op activiteiten in wijken met een hoog percentage lage inkomensgezinnen. Volgens de meest recente gegevens hebben de stadsdelen Nieuw-West, Zuidoost, Noord, West, en Oost de hoogste percentages huishoudens met inkomens tot 120% van het WSM en het hoogste aantal jongeren in deze categorie huishoudens volgens de dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek van de Gemeente Amsterdam (zie tabel 1).
Artikel 4 Bevoegdheden en subsidiabele activiteiten
Met deze regeling worden de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van buitenschoolse cultuureduca-tieve programma's gesubsidieerd. Daarbij ligt in het eerste subsidietijdvak (1 oktober 2016 tot 1 augustus 2017) de nadruk op de voorbereiding en de ontwikkeling van de buitenschoolse cultuureducatieve programma's. Onder voorbereiding vallen acquisitie, communicatie/pr en coördinatie van de aanloopperiode. Met ontwikkeling wordt de inhoudelijke ontwikkeling van het programma bedoeld.
In het tweede subsidietijdvak (1 augustus 2017 tot 1 augustus 2018) ligt de nadruk op de uitvoeringen (voorbereiding van de) financiële en inhoudelijke borging van de buitenschoolse cultuureducatieve programma's.
Er kan worden aangevraagd voor alle cultuureducatieve disciplines.
Er wordt van aanvragers gevraagd om het programma te richten op een brede doelgroep met specifieke aandacht voor leerlingen uit huishoudens met een inkomen tot 120% van het WSM zodat er een gemengde groep deelnemers ontstaat met verschillende financiële achtergronden. De aanvrager dient te streven naar minimaal 50% leerlingen uit huishoudens met een inkomen tot 120% van het WSM.
Alleen voor het eerste subsidietijdvak dat loopt van 1 oktober 2017 tot 1 augustus 2018 is een subsidieplafond noodzakelijk voor het afwijzen van aanvragen, indien het subsidiebudget ontoereikend is om alle aanvragen die in aanmerking komen te honoreren. Voor het tweede tijdvak ( 1 augustus 2017 tot 1 augustus 2018) geldt dat alleen die instellingen voor een subsidie in aanmerking komen, die in het kader van de pilot of al eerder op grond van artikel 4 onder a. van deze regeling een subsidie hebben ontvangen. In principe is het beschikbare budget hiervoor toereikend. Indien dit om onvoorzienbare omstandigheden niet het geval zou zijn, kan het college op een later tijdstip hiervoor alsnog een subsidieplafond instellen.
Artikel 6 Verdeelsleutel en adviescommissie
Uitsluitend de aanvragen voor de uitvoering van nieuwe programma's worden beoordeeld op grond van de kwalitatieve criteria. Hiervoor laat het college zich adviseren door een breed samengestelde commissie, deels ambtelijk en deels bestaand uit vertegenwoordigers van het Jongerencultuurfonds en van het AFK. De aanvragen worden gehonoreerd naar de volgorde die ze innemen op de prioriteitenlijst. Indien aanvragen gelijk eindigen op de prioriteitenlijst dan heeft voorrang het programma in een stadsdeel met in verhouding tot het aantal leerlingen uit lage inkomensgezinnen, de minste in het kader van deze regeling gesubsidieerde buitenschoolse cultuureducatieve programma's. Dit bevordert een goede spreiding over de stad.
Artikel 8 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Uit deze stukken moet blijken dat het realiseren van duurzame buitenschoolse cultuureducatie en het bereik van de doelgroep mogelijk is. Om de aanvrager te faciliteren in het aanleveren van de juiste informatie zal er een aanvraagformulier en modelbegroting verstrekt worden.
Artikel 11 Aanvullende verplichtingen
Tijdens het eerste subsidietijdvak in het kader van deze subsidieregeling en de pilot dient de subsidieontvanger de activiteiten waarvoor hij subsidie ontvangt tussentijds te evalueren. In het verleningsbesluit kan het college deze verplichting nader invullen. Het college kan nader aangeven waaraan de tussentijdse rapportage dient te voldoen. De tussentijdse rapportage moet uiterlijk op 1 maart 2017 worden ingediend. Indien de tussentijdse rapportage als onvoldoende wordt beoordeeld, vormt dit een weigeringsgrond voor het verlenen van een subsidie