Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente 's-Gravenhage

Monumentenverordening Den Haag 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente 's-Gravenhage
Officiële naam regelingMonumentenverordening Den Haag 2010
CiteertitelMonumentenverordening Den Haag 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp2010/04

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201028-10-2010nieuwe regeling

23-09-2010

Posthoorn 29-09-2010

rv 97, 2010

Tekst van de regeling

Verordening Monumentenverordening Den Haag 2010

HOOFDSTUK I

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

1.Monumenten:a.zaken en terreinen, welke van algemeen belang zijn voor de gemeente Den Haag wegens hun schoonheid, hun architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarde, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;
 b.terreinen, welke van algemeen belang zijn voor de gemeente Den Haag wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder a;
2.Gemeentelijk monumentenregister:het register, waarin zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde monumenten.
3. a. Beschermde gemeentelijke monumenten:monumenten, welke zijn vermeld in het gemeentelijk monumentenregister;
b.Beschermde rijksmonumenten:onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet-vastgestelde registers.
4.Kerkelijke monumenten:monumenten, welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Onder kerkelijk wordt ook verstaan levens-beschouwelijk in een ruime betekenis van het woord.
5.Eigenaren:a.degenen, die, voor zover het onroerende monumenten betreft, in de kadastrale registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een monument zijn ingeschreven;
 b.degenen, die voor zover het roerende monumenten betreft, naar burgerlijk recht als zodanig aan te merken zijn.
6.Stadsgezichten:groepen van onroerende zaken, hieronder begrepen bomen, wegen, straten, pleinen en bruggen,grachten, vaarten, sloten en andere wateren, welke een beeld vormen, dat van algemeen belang is voor de gemeente Den Haag wegens de schoonheid of het karakter van het geheel.
7.Gemeentelijke lijst van stadsgezichten:de lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde stadsgezichten.
8.Beschermde stadsgezichten:stadsgezichten, welke zijn vermeld op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten.
9.Monumentencommissie:de door burgemeester en wethouders ingestelde commissie die adviseert op het gebied van de monumentenzorg als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Monumentenwet 1988 en in het kader van deze verordening.
10.Archeologische lijst:de lijst, waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening beschermde archeologisch belangrijke plaatsen.
11.Archeologisch belangrijke plaatsen:(groepen van) onroerende zaken en zich daarin bevindende roerende zaken, die door hun ligging en geschiedenis van archeologisch belang zijn.
12.Door de gemeente beschermde archeologisch belangrijke plaatsen:plaatsen, die zijn vermeld op de archeologische lijst.
13.Bevoegd gezag:bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
14.Mor:Ministeriele regeling omgevingsrecht.

HOOFDSTUK II

De bescherming van monumenten; samenstelling monumentenregister

Artikel 2

Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen besluit ingevolge deze verordening dan na overleg met de betrokken eigenaar.

Artikel 3
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een monumentenregister samen en houden het bij.

  • 2. Bij de vaststelling van het register geven burgemeester en wethouders aan of een in het monumentenregister in te schrijven monument geheel dan wel alleen voor met name omschreven onderdelen onder de werking van deze verordening valt, de reden van inschrijving in het register, alsmede -indien het een onroerend goed betreft - de kadastrale tenaamstelling en aanduiding van het monument.

Artikel 4
  • 1. Monumenten, welke zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden door burgemeester en wethouders niet in het gemeentelijk monumentenregister ingeschreven.

  • 2. Monumenten, welke na inschrijving in het gemeentelijk monumentenregister worden ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden door burgemeester en wethouders uitgeschreven uit het gemeentelijk monumentenregister.

Artikel 5
  • 1. Burgemeester en wethouders geven, gehoord de monumentencommissie, behoudens in spoedeisende gevallen, van een voornemen tot inschrijving in het monumentenregister kennis aan de betrokken eigenaren. Van deze kennisgevingen zenden zij een afschrift aan de monumentencommissie.

  • 2. De betrokken eigenaren kunnen binnen zes weken na de datum van verzending der kennisgeving bedoeld in het eerste lid bij burgemeester en wethouders hun bezwaren indienen.

  • 3. Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in het tweede lid geven burgemeester en wethouders een beschikking - gehoord de in het gebied, waar het monument is gelegen, werkzame bewonersorganisatie - of al dan niet tot inschrijving in het monumentenregister zal worden overgegaan.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de in het derde lid bedoelde termijn met ten hoogste twaalf weken verlengen. Van deze verlenging geven zij terstond kennis aan de betrokken eigenaren.

  • 5. Burgemeester en wethouders geven in de gevallen dat:

    • -

      een bezwaarschrift is ontvangen tegen het voornemen tot inschrijving of

    • -

      de monumentencommissie niet werd gehoord voordat tot de kennisgeving van het voornemen tot inschrijving als bedoeld in het eerste lid werd overgegaan, een beschikking over de definitieve inschrijving in het monumentenregister nadat de monumentencommissies is gehoord.

  • 6. Burgemeester en wethouders dragen onverwijld zorg voor de kennisgeving van hun beschik-king aan de betrokken eigenaren, de monumentencommissie en de bewonersorganisatie.

Artikel 6
  • 1. Burgemeester en wethouders schrijven een monument niet uit, uit het monumentenregister dan gehoord de in het gebied waar het monument is gelegen, werkzame bewonersorganisatie en de monumentencommissie, tenzij de uitschrijving plaatsvindt ingevolge het bepaalde in artikel 4 dan wel in de bezwaarschriftenprocedure is beslist, dat de inschrijving in het monumentenregister ten onrechte heeft plaatsgevonden.

  • 2. Burgemeester en wethouders leggen de ontwerp beschikking tot uitschrijving vier weken ter inzage, zodat belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp schriftelijk of mondeling naar voren kunnen brengen. Van de mondelinge inbreng wordt een verslag gemaakt.

  • 3. Burgemeester en wethouders geven van het uitschrijven van een monument uit het monumentenregister kennis aan de betrokken eigenaren en zenden een afschrift van de kennisgeving aan de monumentencommissie, de indieners van zienswijzen en de bewonersorganisatie.

Artikel 7

Het gemeentelijk monumentenregister ligt voor een ieder bij de afdeling monumentenzorg van de gemeente Den Haag ter inzage. Van het gemeentelijk monumentenregister wordt een exemplaar ter kennisneming toegezonden aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, de minister, belast met de monumentenzorg en aan de 'Raad voor Cultuur', die tevens op de hoogte worden gesteld van mutaties.

HOOFDSTUK III

Beschermde gemeentelijke monumenten

§ 1. Algemeen.
Artikel 8

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op beschermde gemeentelijke monumenten. Voor de toepassing van deze bepalingen worden met beschermde monumenten gelijkgesteld monumenten, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders hebben kennisgegeven van hun voornemen tot inschrijving in het monumentenregister en wel vanaf de datum van verzending van de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, met dien verstande dat de toepasselijkheid van deze bepalingen eindigt zodra onherroepelijk vaststaat, dat niet tot inschrijving in het monumentenregister zal worden besloten.

§ 2. Verbodsbepalingen; vergunningen
Artikel 9
  • 1. Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd onroerend monument af te breken, te verplaatsen, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      een beschermd roerend monument te vernietigen, in enig opzicht te wijzigen of te verplaatsen buiten de ruimte waar het monument thuishoort, anders dan tijdelijk voor normaal onderhoud.

Artikel 10
  • 1. Een vergunning als bedoeld in het vorige artikel die op papier wordt aangevraagd moet, inclusief de te overleggen gegevens en bescheiden, in drievoud worden ingediend.

  • 2. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen legt het bevoegd gezag de aanvraag bij de afdeling monumentenzorg van de gemeente Den Haag zo spoedig mogelijk voor een ieder ter inzage. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluit het bevoegd gezag op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd. Het bevoegd gezag doet kennisgeving van de ter-inzage-legging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen bij het bevoegd gezag.

  • 3. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van het monument.

  • 4. Het bevoegd gezag beschikt ten aanzien van een aanvraag om vergunning nadat de monumentencommissie is gehoord en geven van de beschikking onverwijld kennis aan de aanvrager, de indieners van de zienswijzen, en de Welstandscommissie.

  • 5. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 11

Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een kerkelijk monument geen beschikking ingevolge bepalingen van dit hoofdstuk dan na overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het betrefteen beschikking waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefeningen in dat monument in het geding zijn.

§ 3. Schadevergoeding
Artikel 12
  • 1. Indien de vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, is geweigerd of aan de vergunning-voorwaarden zijn verbonden en de belanghebbende daardoor schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Ten aanzien van de behandeling der aanvragen zijn de bepalingen van de Schadevergoedingsverordening 1988 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV

Beschermde rijksmonumenten

Artikel 13
  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument naar de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de welstandscommissie geacht positief te hebben geadviseerd.

HOOFDSTUK V

De aanwijzing van te beschermen stadsgezichten

Artikel 14
  • 1.a. De gemeenteraad wijst op voordracht van burgemeester en wethouders stadsgezichten aan en plaatst deze vervolgens op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten, indien deze stadsgezichten naar zijn oordeel voor bescherming in aanmerking komen vanwege stedenbouwkundige, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden. Deze waarden zullen worden vastgelegd in een beschermend bestemmingsplan.

  • b. Bij het besluit wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan kunnen worden aangemerkt. De aanwijzing omvat een topografische kaart op een schaal van ten minste 1 op 1000 waarop de gebieden zijn aangegeven welke zijn aangewezen, alsmede een toelichting welke de aanwijzing motiveert.

  • 2. De gemeenteraad kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk intrekken en vervolgens deze stadsgezichten geheel of gedeeltelijk van de gemeentelijke lijst van stadsgezichten afvoeren. Het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van de kaart en toelichting is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een voordracht tot een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid of een intrekking als bedoeld in het tweede lid ligt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage.

  • 4. Burgemeester en wethouders maken de ter-inzage-legging overeenkomstig artikel 3:12 lid 1 van de Awb bekend. Tevens wordt van het besluit tot aanwijzing of de intrekking van de aanwijzing mededeling gedaan in de Staatscourant en aan de Raad Cultuur en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

  • 5. Binnen vierentwintig weken na het verstrijken van de in het derde lid genoemde termijn beslist de raad over een voordracht als bedoeld in het derde lid.

  • 6. Het besluit tot een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid of een intrekking als bedoeld in het tweede lid wordt voor een ieder ter inzage gelegd.

  • 7. Burgemeester en wethouders geven kennis van de ter-inzage-legging aan de Raad voor Cultuur en Gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Artikel 15

Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk in een aangewezen stads- of dorpsgezicht te slopen.

Artikel 16
  • 1. Stadsgezichten, welke zijn aangewezen als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet worden door de gemeenteraad niet aangewezen ter plaatsing op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten.

  • 2. Een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 14 eerste lid vervalt indien en voor zover na de aanwijzing stadsgezichten worden aangewezen als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet.

HOOFDSTUK VI

Gemeentelijke archeologisch belangrijke plaatsen

Artikel 17
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de plaatsen die zij van archeologisch belang vinden, voorlopig vast.

  • 2. Alvorens tot de voorlopige vaststelling als bedoeld in lid 1 over te gaan, winnen burgemeester en wethouders het advies in van de raadscommissie voor Verkeer en Vervoer, Binnenstad en Monumenten.

  • 3. De beschikking als bedoeld in lid 1 wordt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegd.

  • 4. Burgemeester en wethouders doen van de ter-inzage-legging als bedoeld in lid 3 onverwijld mededeling in een of meer dag- en nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden. Tevens geven zij kennis van het besluit aan de minister belast met de monumentenzorg.

  • 5. Gedurende de in lid 3 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bezwaren indienen bijburgemeester en wethouders.

  • 6. Na afloop van de in lid 3 genoemde termijn beschikken burgemeester en wethouders over definitieve vaststelling van de archeologisch belangrijke plaatsen.

  • 7. De beschikking als bedoeld in lid 6 wordt overeenkomstig het bepaalde in lid 4 bekend gemaakt.

  • 8. Met ingang van de datum waarop de mededeling als bedoeld in lid 4 heeft plaatsgevonden tot aan het moment van de beschikking als bedoeld in lid 6, is artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De in dit artikel beschreven procedure is van overeenkomstige toepassing op de beschikking een plaats van de archeologische lijst af te voeren.

  • 10. De archeologische lijst ligt voor een ieder bij de gemeentelijke Dienst Stadsbeheer, hoofdafdeling archeologie, ter inzage.

Artikel 18
  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag in op de archeologische lijst vermelde plaatsen:

    • a.

      graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,50 m onder het maaiveld;

    • b.

      aanwezige(delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende zaken af te breken te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de in lid 1 bedoelde vergunning voorwaarden verbinden om archeologisch onderzoek ter plaatse mogelijk te maken. Die voorwaarden kunnen in ieder geval behelzen:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door het bevoegd gezag aan te wijzen personen op het terrein en tevens;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden te verrichten.

  • 3. Geen vergunning is vereist voor werken of werkzaamheden waarvan de onmiddellijke uitvoeringdoor het bevoegde gezag nodig wordt geoordeeld om dringend en dreigend gevaar tegen te gaan of vermeerdering van geleden schade te voorkomen.

  • 4. De vergunning als bedoeld in lid 1 geldt als een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.2, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op het aanvragen en verlenen van deze vergunning is het bepaalde in de artikelen 10 (met uitzondering van lid 4) en 12 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VII

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 19

Met het opsporen van overtredingen van deze verordening zijn behalve de bij of krachtens artikel 141 van het wetboek van Strafvordering aangewezen personen belast, de door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen personen.

Artikel 20

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening Den Haag 2010'.

Artikel 21
  • 1. De monumenten geplaatst op de monumentenlijst op basis van de Monumentenverordening Den Haag zijn met ingang van inwerkingtreding van de monumentenverordening Den Haag 2010 automatisch ingeschreven in het monumentenregister.

  • 2. De archeologisch belangrijke plaatsen aangewezen op basis van de Monumentenverordening Den Haag blijven als zodanig aangewezen onder het regime van Monumentenverordening Den Haag 2010.

  • 3. Op vergunningen als bedoeld in artikel 18zijn de artikelen 1.4 en 1.6 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Voornemens tot plaatsing op de monumentenlijst, die ter kennis zijn gebracht aan de eigenaren en hypotheekhouders voor de inwerkingtreding van de Monumentenverordening Den Haag 2010, worden afgehandeld conform de Monumentenverordening

Artikel 22

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.