Organisatie | Metropoolregio Rotterdam Den Haag |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Railwerkvoertuig: omtrent artikel 32 eerste lid en artikel 36 tweede lid van de Wet lokaalspoor (Wls) bij uitsluitend gebruik van railwerkvoertuig op de spoorweg voor werkzaamheden aan de spoorweginfrastructuur. |
Citeertitel | Beleidsregels railwerkvoertuig 2016 |
Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-12-2016 | 17-11-2016 | 13-10-2017 | Nieuwe regeling | 16-11-2016 Blad gemeenschappelijke regeling | Onbekend |
Op basis van de Wet lokaalspoor (hierna: Wls) heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag een rol, taak en bevoegdheid om de veiligheid op het spoor te waarborgen. Als instrument is daarvoor o.a. het verlenen van vergunningen voor het indienststellen van de spoorweg en de spoorvoertuigen opgenomen in de Wet.
De lokale spoorweg is primair bestemd voor het openbaar vervoer van personen en/of goederenvervoer (Wls artikel 2 lid 2a). Van de spoorweg wordt gebruik gemaakt door een spoorvoertuig. Een spoorvoertuig is een voertuig ‘bestemd voor verkeer’ over de lokale spoorweg (Wls artikel 1). Voor een spoorvoertuig dient een indienststellingsvergunning te zijn verleend (Wls artikel 32) en de bestuurder van een spoorvoertuig oefent een veiligheidsfunctie uit (Wls artikel 36 lid 2).
Om de spoorweg veilig en in goede staat te houden is er beheer en onderhoud nodig. De Wls geeft aan dat hiervoor een beheerder dient te worden benoemd (hoofdstuk 3 Wls). De beheerder heeft de mogelijkheid de spoorweg buiten dienst en/of buiten gebruik te nemen (artikel 23 Wls).
Voor het verrichten van onderhoud worden railwerkvoertuigen ingezet. Voor die railwerkvoertuigen die niet deelnemen aan het verkeer op het spoorweg en op de openbare weg, maar die zich wel op het spoor bewegen, is geen indienstellingsvergunning nodig conform de Wls. De bestuurder van de railwerkvoertuig beoefent geen veiligheidsfunctie in de zin van de Wls. Voor deze situatie geeft deze beleidsregel aan, welke eisen er door de beheerder moeten worden gesteld.
Besluit de Bestuurscommissie van de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag het volgende:
Beleidsregels ten aanzien van het gebruik van railwerkvoertuigen op het spoor
Tenzij anders vermeld gelden de definities van de Wet lokaalspoor uit art 1. Als aanvulling hierop gelden de volgende definities in het kader van deze beleidsregel:
Het verschil tussen buitendienst en buitenbedrijf wordt gekenmerkt door:
Buitendienst gesteld spoorweginfrastructuur: de werkplekbeveiliger is verantwoordelijk voor de veiligheid ter plaatse en kan op gezette tijden tussen de werkzaamheden de spoorweg weer vrij geven voor verkeer van spoorvoertuigen. Bij buitenbedrijf gesteld spoor is verkeer in de zin, van vervoeren van personen niet meer mogelijk, door genomen fysieke maatregelen zoals bijvoorbeeld: het uitgeschakeld zijn van de tractie; het wegnemen van een spoorverbinding; een wissel in gefixeerde richting te leggen.
Onderhoudswerk bevat bijvoorbeeld ook inspecties van de bovenleiding waarvoor een ladderwagen in het spoor nodig is.
Railwerkvoertuigen worden of zijn in het spoor gezette voertuigen. Het kunnen mechanisch voor bewogen voertuigen zijn, maar ook een platte wagen voor materialen of een ladder met railwielen. Daarom wordt er ook over voertuigbediener gesproken waar in eerste instantie de bestuurder mee wordt bedoeld en als dat niet aan de orde is, is dat de eerst verantwoordelijke voor het voertuig.
Het voertuig krijgt geen indienststellingsvergunning in de zin van de Wet lokaalspoor. Het beweegt zich op buitendienst of buitenbedrijf gesteld spoorweginfrastructuur en het neemt op dat moment niet deel aan het verkeer in de zin van de Wegenverkeerswet. Dit omdat het spoor buitendienst of buitenbedrijf is gesteld en dat het werkgebied voor overig verkeer, in de zin van de Wegenverkeerswet, is afgesloten.
Hierbij wordt wel de eis gesteld dat het railwerkvoertuig moet voldoen aan de eisen van de beheerder en de beheerder zich op de hoogte stelt of hieraan wordt voldaan voordat hij het voertuig toelaat. In het bewijs van toelating kan de beheerder nog voorwaarde opnemen en een locatie of tijdslimiet verbinden. Dit is in lijn met de verantwoordelijkheid die de beheerder heeft voor de spoorweg; de veiligheid en het beheer en onderhoud (zie ook artikel 12 en 22 van de Wet lokaalspoor).
De beheerder heeft voldoende invloed op de eigen dienst of de opdrachtnemer van het onderhoudswerk om eisen te kunnen stellen aan het railwerkvoertuig en de voertuigbediener zodat in lijn met artikel 32 lid 2 van de Wet lokaalspoor het voertuig zich kan bewegen over de spoorweg zonder verkeer. In bijzondere gevallen kan hij deze eisen ook stellen in het kader van artikel 12.
De voertuigbediener dient bekend te zijn bij de beheerder. Hij dient instructies te krijgen zodat hij de werkzaamheden op veilige wijze uitvoert zonder schade aan de spoorweginfrastructuur, binnen het onderhoudswerkterrein. Voorgaande staat los van de werkinstructies die de beheerder en/of de opdrachtnemer geeft aan de werknemers in het V&G-plan in het kader van ARBO regelgeving (de veiligheid van personen binnen het werkgebied).
Het zwaartepunt van het wel of niet bekwaam zijn van de voertuigbediener ligt eveneens bij de ARBO wet en is primair een zaak van de beheerder indien werk in eigen dienst wordt uitgevoerd of van de opdrachtnemer van het onderhoudswerk.