De raad van de gemeente Ouder-Amstel,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 september 2016,
nummer 2016/49
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
s t e l t v a s t :
de “Verordening op de heffing en de invordering van
onroerende-zaakbelastingen 2017”
(Verordening onroerende-zaakbelastingen 2017)
Artikel 1. Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
en gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen
op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2. Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3. Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende
zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij
of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet
waardering onroerende zaken.
Artikel 4. Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover
dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat
artikel bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de
open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem
te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor
de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit dein onderdeel a. bedoelde
grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak bestemd zijn voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,
onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen,
die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid
welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van
kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
delen die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan
die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanig
gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,
ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri´s,
hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de
gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander
met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning;
- n.
onroerende zaken, die feitelijk worden gebruikt als
pastorie of kosterswoning, indien het genot krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht daarvan toekomt aan een
kerkgenootschap of ander genootschap als in onderdeel c.
bedoeld;
- o.
parkeergarages “Uranus” en “Venus”, behorende tot de
Zonnehof-flats in Duivendrecht.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j.
van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de
eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van
die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht.
- 3.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel n.
van het eerste lid bedoelde onroerende zaken geldt niet
voor de gebruikersbelasting.
Artikel 5. Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt bij de:
- a.
gebruikersbelasting 0,1903 %
- b.
1 voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,0828 %
2 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2284 %
Artikel 6. Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7. Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald
in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en de tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag
bevat het bedrag daarvan minder is dan€ 3.500,- en
zolang de verschuldigde bedragen door een automatische
betalingsincasso van de betaalrekening van de
belastingschuldige kunnen worden afgeschreven in dat
geval moeten de aanslagen worden betaald in negen
opeenvolgende gelijke, met uitzondering van kleine
afrondingsverschillen, maandelijkse termijnen. De eerste
termijn vervalt één maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens
een maand later.
- 3.
In afwijking van het tweede lid worden bedragen die
buiten de marge van lid 2 vallen niet door een
automatische betalingsincasso van de betaalrekening van
de belastingschuldige afgeschreven. Belanghebbende dient
het aanslag bedrag zelf overeenkomstig lid 1 zelf te
betalen.
- 4.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in
de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8. Nadere regels door het college van burgemeester
en wethouders
Artikel 8. Nadere regels
door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels
geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2016” van 12
november 2015, wordt ingetrokken met ingang van de in
het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing,
met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari
2017.
- 3.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1
januari 2017, of zo dit later is, met ingang van de
eerste dag na die van de bekendmaking.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2017”.