Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van leges 2010
CiteertitelLegesverordening 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp
Externe bijlagetarieventabel

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 229 , eerste lid, aanhef en onderdeel b,

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-07-201001-01-2011Onbekend

08-07-2010

Informeer 15-07-10

2010.0020684

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010

De raad van de gemeente Haarlemmermeer;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

gelet op de artikelen 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 229 , eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

“dag”: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

“week”: een aaneengesloten periode van zeven dagen;

“maand”: het tijdvak dat loopt van ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand;

“kwartaal”: een aaneengesloten periode van drie maanden;

“halfjaar”: een aaneengesloten periode van zes maanden;

“jaar”: het tijdvak dat loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar;

“kalenderjaar”: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

Artikel 4 Vrijstellingen

Leges worden niet geheven voor:

a)diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald;

diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

het afgeven van stukken nodig voor de ontvangst van pensioenen, lijfrenten, wachtgelden, lonen, bezoldigingen of aan Nederlandse ridderorden verbonden uitkeringen;

het afgeven van beschikkingen op verzoek en bezwaarschriften inzake plaatselijke belastingen;

de aan de belanghebbende uitgereikte beschikkingen of afschriften daarvan betreffende aanstelling, benoeming, toekenning van bezoldiging, vergoeding of toelage dan wel verhoging hiervan, bevordering en ontslag met betrekking tot een gemeentelijke functie of dienstverlening voor de gemeente;

de aan belanghebbende uitgereikte beschikkingen of afschriften daarvan betreffende beslissingen op verzoeken om subsidie van de gemeente;

de vergunningen die tevoren reeds zijn verleend en de vergunningen als bedoeld in genoemde onderdelen die dienen tot vervanging van dezelfde maar voor bepaalde proeftijd verleende vergunningen, een en ander indien geen uitbreiding of verandering van de oorspronkelijke aanvraag heeft plaatsgehad en evenmin terugbetaling is geschied noch de begroting van kosten wegens stijging van de bouwkosten is verhoogd, in welk geval de leges naar de nieuwe kostenbegrotingen worden berekend onder verrekening van de reeds betaalde leges;

de in onderdeel 2.4, 10.2 en 20.3 van de tarieventabel behorende bij deze verordening bedoelde nasporingen en raadplegingen, indien deze geschieden in het openbaar belang door of ten behoeve van besturen van openbare lichamen met uitzondering van bedrijven van die lichamen en de in onderdeel 2.4,10.2 en 20.3 van de tarieventabel bedoelde nasporingen en raadplegingen met een zuiver wetenschappelijk doel;

vergunningen verleend aan muziekverenigingen voor het belangeloos brengen van serenades en het geven van concerten en muziek in de openbare lucht of elders zonder dat entree wordt geheven;

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

  • 1.

    De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet bedraagt het tarief de som van de bedragen die op grond van deze verordening verschuldigd zouden zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit in het kader van de ontwikkeling en verwezenlijking van het project, voor zover het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van deze besluiten, zoals bedoeld in artikel 2.10, derde lid, Crisis- en herstelwet.

  • 3.

    Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9 , eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 10 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

  • 1.

    Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst wordt verleend overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in die tarieventabel opgenomen bepaling.

  • 2.

    Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de teruggaaf van leges, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als een vermindering van de belastingaanslag.

  • 3.

    Indien de heffing van leges geschiedt bij wijze van abonnement op het verkrijgen van gegevens wordt bij tussentijdse beëindiging, indien deze plaatsvindt voordat een halfjaar van de geldigheidsduur daarvan is verstreken en het abonnement ten hoogste voor de helft van het aantal inlichtingen en exemplaren van bescheiden waarop het recht geeft, is verbruikt op schriftelijk verzoek van de houder ontheffing van de betaling van deze leges verleend. De ontheffing wordt verleend tot een bedrag gelijkstaand met de helft van het verschuldigde.

Artikel 10 Overdracht van bevoegdheden

Het college is bevoegd tot het wijzigen van de tarieventabel behorende bij deze verordening in de loop van het kalenderjaar, indien de wijzigingen:

  • 1.

    een tariefsverlaging betreffen;

  • 2.

    een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in de loop van dat kalenderjaar in werking treedt en het de volgende hoofdstukken of onderdelen van titel 1 van de tarieventabel betreft:

    • a.

      hoofdstuk 1, onderdeel 1.7 (akten burgerlijke stand);

    • b.

      hoofdstuk 2 (reisdocumenten);

    • c.

      hoofdstuk 3 (rijbewijzen);

    • d.

      hoofdstuk 4, onderdeel 4.5 (papieren verstrekking uit GBA)

    • e.

      hoofdstuk 6 (verstrekkingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens);

    • f.

      hoofdstuk 9, onderdeel 9.2 (verklaring omtrent het gedrag);

    • g.

      hoofdstuk 16 (kansspelen).

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1.

    De artikelen en tarieventabel van de ‘Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009 (‘Legesverordening 2009’) van 4 december 2008, vervallen met ingang 1 oktober 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid vervallen de volgende onderdelen van de tarieventabel van de in het eerste lid genoemde verordening met ingang van 1 oktober 2010, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan:

    • a.

      hoofdstuk 4, onderdeel 4.5 [nog niet gebruikt] (gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Brandbeveiligingsverordening en artikel 6.1.1. van de Bouwverordening (gebruiksvergunning);

    • b.

      hoofdstuk 4 [nog niet gebruikt] (splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet);

    • c.

      hoofdstuk 1, onderdelen 1.1.1, 1.2.1. en 1.3 (vergunning, melding of ontheffing als bedoeld in respectievelijk artikel 3, 30 en 35 van de Drank- en Horecawet);

    • d.

      hoofdstuk 2, onderdeel 2.1 (evenementenvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Algemene plaatselijke verordening 2005);

    • e.

      hoofdstuk 3 (exploitatievergunning prostitutiebedrijf, wijziging daarvan of wijziging in het beheer als bedoeld in artikel 70c of 70m van de Algemene plaatselijke verordening 2005;

    • f.

      hoofdstuk 2, (vergunning snuffelmarkt of organisatie markt, als bedoeld in artikel 96 van de Algemene plaatselijke verordening 2005 of in artikel 4 van de Standplaats- en Ventverordening 2005);

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vervallen hoofdstuk 4 (bouwgerelateerde leges) en hoofdstuk 4, onderdeel 4.9 (wegaanlegvergunning als bedoeld in artikel 16 van de Algemene plaatselijke verordening 2005) en onderdeel 4.12 (kapvergunning als bedoeld in artikel 2 van de Bomenverordening 2007) van de tarieventabel behorende bij de in het eerste lid genoemde verordening op het tijdstip dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het dan tot wet verheven wetsvoorstel Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treden, met dien verstande dat:

    a.dit hoofdstuk en deze onderdelen van toepassing blijven op de belastbare feiten:

    • i.

      die zich hebben voorgedaan voor bedoeld tijdstip;

    • ii.

      waarop de wettelijke voorschriften zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wetten, nog moeten worden toegepast.

  • 4.

    Indien de datum van inwerkingtreding van titel 1 van de tarieventabel behorende bij deze verordening ligt na de in artikel 13, tweede lid, opgenomen datum van ingang van de heffing, blijven de op grond van het eerste lid vervallen bepalingen gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de leges hiervoor in die periode plaatsvindt.

  • 5.

    De op artikel 10 van de in het eerste lid genoemde ‘Legesverordening 2010’ gebaseerde regels van het college worden geacht mede gebaseerd te zijn op artikel 11 van deze verordening.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, treedt titel 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treden. De datum waarop dit tijdstip valt, is tevens de datum van ingang van de heffing voor die titel.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Legesverordening 2010

tarieventabel

 

Nota-toelichting  

Toelichting bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 en de bijbehorende tarieventabel 1. Algemeen

De verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 (Legesverordening 2010) bestaat uit twee delen, te weten de legesverordening zelf en de tarieventabel. De legesverordening bevat de formele en materiële bepalingen, de tarieventabel een omschrijving van de belastbare feiten, de heffingsmaatstaven en de tarieven.

In dit document eerst een korte toelichting bij de legesverordening en de tarieventabel gegeven. Daarna wordt waar nodig per onderdeel artikelsgewijs ingegaan op wets- of beleidswijzigingen ten opzichte van vorig jaar. Tekstuele en redactionele wijzigingen worden niet nader toegelicht. Een uitgebreide toelichting is te vinden op de website van de VNG bij hun modeltarieventabel. 2. toelichting op de legesverordening 2010

  • 1.

    Artikel 1.              

    • 1.

      Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor leges worden geheven. Daarom is het niet mogelijk om in artikel 2 een algemene omschrijving van het belastbare feit op te nemen die betrekking heeft op alle in de heffing te betrekken diensten. Daarom is naast de in artikel 2 opgenomen algemene omschrijving van het belastbare feit voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit in de tarieventabel opgenomen. Dat is dan ook de reden dat in artikel 2 wordt gesproken van ‘diensten, bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel’. Omdat ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet het voorwerp der belasting en het tarief moeten zijn vermeld in de belastingverordening, mag er geen twijfel over bestaan dat de tarieventabel deel uitmaakt van de verordening. Vandaar dat de woorden ‘daarbij behorende’ zijn gebruikt. In de tarieventabel en in de bij de verordening en de tarieventabel behorende bijlagen wordt dit eveneens uitdrukkelijk aangegeven.

  • 1.

    De belastingplicht

Ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet dient in de belastingverordening te worden vermeld wie de belastingplichtige is. Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

  • 1.

    Artikel 4.              

    • 1.

      Maatstaf van heffing en tarieven

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting), onder 6, Maatstaf van heffing, en onder 7, Belastingtarief.  

Op 1 januari 1990 is de Wet van 3 juli 1989 (Stb. 1989, 302), tot wijziging van de gemeentewet op het stuk der belastingen (limitering leges en rechten) in werking getreden. Deze wet had tot gevolg dat vanaf 1 januari 1990 een legesverordening niet werd goedgekeurd indien de geraamde baten van de leges uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake.

Vanaf 1 januari 1994 mag de legesverordening maximaal kostendekkend zijn. Dit is geregeld in artikel 229b van de Gemeentewet. Zowel directe als indirecte kosten kunnen worden doorberekend. Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening. Daarbij valt te denken aan directe loonkosten, directe kapitaallasten en directe materiële kosten. Indirecte kosten zijn kosten die niet rechtstreeks met de door de gemeente verleende diensten samenhangen. Voor zover deze in enig verband staan met de specifieke dienstverlening kunnen ook deze kosten worden doorberekend.

Voor de tarieven wordt in dit artikel verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel die deel uitmaakt van de verordening.

 

In het tweede lid van dit artikel is een regeling opgenomen om voor projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis- en herstelwet leges te heffen.

 

In het derde lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor die diensten, waarbij als maatstaf van heffing het aantal uren, bladzijden en dergelijke is gehanteerd. Door deze bepaling behoeft in de tarieventabel niet steeds te worden vermeld dat gedeelten van bijvoorbeeld uren of bladzijden voor een geheel uur of een gehele bladzijde zullen worden gerekend.

  • 1.

    De wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de belastingverordening zal moeten worden geregeld welke wijze van heffing geldt. In de verordening is in beginsel gekozen voor de heffing op andere wijze, omdat deze wijze van heffing wordt gekenmerkt door een grote mate van vormvrijheid, hetgeen goed aansluit bij het karakter van de heffing van leges.

  • 1.

    De termijnen van betaling

Kan de aanvraag onmiddellijk in behandeling worden genomen, dan ligt het voor de hand dat de leges onmiddellijk worden betaald. Hierin voorziet het bepaalde in artikel 7 van de verordening. Indien de kennisgeving mondeling wordt gedaan dan dient er betaald te worden op het moment van het doen van de kennisgeving. Wordt de kennisgeving toegezonden, dan wordt in artikel 7, onderdeel b, bepaald dat binnen 14 dagen na dagtekening betaald moet worden.

  • 1.

    Kwijtschelding

In de verordening is gekozen voor een bepaling die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van leges wordt verleend. Reden hiervan is dat het heffen van leges als een betaling voor een bepaalde prestatie van de gemeente is aan te merken. De gemeente verleent om die reden geen kwijtschelding van leges.

  • 1.

    Vermindering of teruggaaf

Degene die ingevolge de belastingverordening aanspraak kan maken op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf, kan binnen zes weken nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan, zich heeft voorgedaan een aanvraag tot het verkrijgen van vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf indienen bij de invorderingsambtenaar.

  • 1.

    Overdracht van bevoegdheden

Bij wijzigingen in rijksregelgeving die gevolgen hebben voor de leges, kan de besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening aan het college overdragen (delegeren).

  • 1.

    De nadere regelgeving door het college van burgemeester en wethouders

Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente.

  • 1.

    Overgangsrecht

Eerste tot en met derde lid Hoofdstuk 5, Bouwgerelateerde leges, van de tarieventabel van de legesverordening zoals die in 2009 geldt, moet nog van toepassing blijven op feiten waarop de ‘pre-Wabo-bepalingen’ nog van toepassing zijn. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij eerste en tweede fasebouwvergunningen (artikel 1.3 van paragraaf 1.2 van hoofdstuk 1 van de Invoeringswet Wabo).

Omdat hoofdstuk 5 van de oude tarieventabel een zeer omvangrijk hoofdstuk is, is ervoor gekozen om deze niet in de nieuwe modelverordening leges op te nemen. Wij laten met artikel 12 alle bepalingen uit de bestaande verordening vervallen, met uitzondering van hoofdstuk 5. De vervallen bepalingen blijven wel van toepassing op de belastbare feiten die zich voor de inwerkingtreding van de (bepalingen in de) nieuwe verordening hebben voorgedaan.

Het derde lid, dat het overgangsrecht voor de Wabo bevat, hebben wij in tweeën gesplitst. Het eerste onderdeel (a) bevat gedeeltelijk specifiek overgangsrecht (sub 2). Sub 1 komt overeen met het eerste lid als de Wabo 1 januari 2010 in werking treedt (daarom: In afwijking in zoverre). Hoofdstuk 5 (bouwgerelateerde leges) en de tariefonderdelen voor APV-vergunningen die opgaan in de omgevingsvergunning van de oude tarieventabel blijven van toepassing op belastbare feiten van vóór de inwerkingtreding en op belastbare feiten waarop de oude wettelijke bepalingen van toepassing blijven. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een fasegewijze verlening van de bouwvergunning. Het tweede onderdeel (b) ziet op de situatie dat de Wabo later dan 1 januari 2010 in werking treedt.

Hoofdstuk 5 en de genoemde APV-onderdelen van de oude tarieventabel blijven dan van toepassing. Wij hebben sub b van de APV-vergunningen alleen de wegaanlegvergunning en de kapvergunning opgenomen, omdat onze model-Algemene plaatselijke verordening van de gemeentelijke vergunningen die in de Wabo opgaan alleen nog deze vergunningen kent. Als de gemeente ook nog de andere APV-vergunningen kent die in de Wabo opgaan, moeten die aan de opsomming worden toegevoegd (uitwegvergunning, reclamevergunning, vergunning alarminstallatie en vergunning opslag roerende zaken).

Door in de bepaling een verhogingspercentage te noemen, worden de in hoofdstuk 5 en de APV-onderdelen van de oude tarieventabel genoemde tarieven verhoogd, zodat de gemeente actuele tarieven kan hanteren. Desgewenst kan differentiatie per te noemen onderdeel plaatsvinden. De uitkomst van de tariefsverhoging wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

De overgangsbepaling in het vierde lid bewerkstelligt dat de oude verordening blijft gelden voor de belastbare feiten waarvan de heffing plaatsvindt in de periode tussen de datum van ingang van de heffing en de daarna gelegen datum van inwerkingtreding. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting), onder 15, onder Let op: overgangsbepaling.

Omdat voor 2010 een nieuwe legesverordening wordt vastgesteld, is het vijfde lid opgenomen. Hierdoor blijft de bestaande uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen die het college heeft vastgesteld ook onder de nieuwe legesverordening van kracht en hoeft deze niet opnieuw te worden vastgesteld. Het vijfde lid kan worden weggelaten als het college een nieuwe uitvoeringsregeling vaststelt.

 3. toelichting op de tarieventabel 20103.1       Indeling

Gelet op artikel 229b van de Gemeentewet en de (on)mogelijkheden tot kruissubsidiëring als gevolg van de Europese Dienstenrichtlijn en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie de toelichting op artikel 5 van de verordening) hebben wij de tarieventabel in drie titels onderverdeeld waarbij de diensten die door een zelfde afdeling worden verricht zoveel mogelijk zijn geclusterd:

  • titel 1 Algemene dienstverlening;

  • titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning;

  • titel 3 Dienstverlening vallend onder Europese Dienstenrichtlijn.

Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht met de hoofdstukindeling en de tariefformuleringen zoals de VNG die heeft gehanteerd bij hun modeltarieventabel. Niet alle in de modeltarieventabel opgenomen diensten worden ook door de gemeente Haarlemmermeer verleend en daarom niet opgenomen in de tarieventabel.

De nummering van de onderdelen in de tarieventabel bestaat uit zes niveaus en is als volgt weergegeven:

  • 1.

    TITEL 1, 2 OF 3

    • 1.

      titelnummer + Hoofdstuk

      • 1.

        1.1.1.               titelnummer + hoofdstuknummer + Onderdeel

        • 1.

          titelnummer + hoofdstuknummer + onderdeel + subonderdeel

        • 2.

          titelnummer + hoofdstuknummer + onderdeel + subonderdeel + subonderdeel

          • 1.

            titelnummer + hoofdstuknummer + onderdeel + subonderdeel + subonderdeel + subonderdeel

3.2       Kruissubsidiëring

De wetgever gaat er bij de omgevingsvergunning van uit dat alleen binnen de omgevingsvergunning kruissubsidiëring kan worden toegepast en niet met dienstverlening daarbuiten. Binnen titel 1 is kruissubsidiëring mogelijk tussen de verschillende hoofdstukken. Hetzelfde geldt voor titel 2. Op basis van artikel 13, tweede lid, van de Europese Dienstenrichtlijn geldt voor titel 3 dat slechts kruissubsidiëring binnen elk hoofdstuk mogelijk is. Een hoofdstuk in titel 3 betreft een individueel vergunningstelsel dan wel een cluster van samenhangende vergunningstelsels. Elk hoofdstuk van titel 3 dient de gemeente te controleren op kostendekkendheid. Indien uit controle blijkt dat er op het betreffende vergunningstelsel of samenhangende vergunningstelsels winst wordt gemaakt, dienen de tarieven te worden aangepast tot of onder 100% kostendekkendheid. 3.3       Toelichting per onderdeel

Op de volgende pagina’s wordt waar nodig een toelichting per onderdeel gegeven.

 TITEL 1         ALGEMENE DIENSTVERLENINGTitel 1, Hoofdstuk 1 Burgerlijke stand

Onderdeel 1.1.1.          Voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap

In artikel 4 van de Wet rechten burgerlijke stand is geregeld dat gemeenten gelegenheid moeten geven tot een kosteloze huwelijksvoltrekking, registratie van een partnerschap of omzetting van een  geregistreerd partnerschap in een huwelijk. De ambtenaar van de burgerlijke stand bepaalt de daarvoor bestemde dagen en uren. Sinds 1 maart 2009 is het niet meer mogelijk een huwelijk om te zetten in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500).

Voor het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetten van een geregistreerd partnerschap is het voldoende als gelegenheid wordt gegeven tot het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetting van een geregistreerd partnerschap op het gemeentehuis. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot het kosteloos voltrekken van een huwelijk, registreren van een partnerschap of omzetten van een geregistreerd partnerschap in een bijzonder huis als bedoeld in de onderdelen 1.1.1.4 van de tarieventabel.

Onderdeel 1.1.4.          Lijst van geborenen, ondertrouwde en getrouwde paren en geregistreerde partners

In dit onderdeel is het tarief opgenomen voor het verstrekken van een lijst waarop degenen zijn vermeld die in een bepaalde periode zijn geboren, overleden, gehuwd of in ondertrouw zijn gegaan, alsmede als partners zijn geregistreerd. Het verstrekken van een dergelijke lijst en ook het in onderdeel 1.17.4. opgenomen tarief voor het doen van naspeuringen is geen verrichting van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Opneming van deze tarieven in dit hoofdstuk ligt echter voor de hand, gezien de nauwe samenhang ervan met de registers van de burgerlijke stand. De gemeenten zijn niet verplicht dergelijke lijsten te verstrekken. De Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000, 302) verzet zich niet tegen het verstrekken van de hiervoor genoemde lijsten nu het gaat om openbare gegevens. Wel is in de bepaling over het tarief voor lijsten van geborenen en overledenen vermeld dat in die lijsten uitsluitend zijn opgenomen de geborenen en overledenen waarvoor toestemming is verleend voor opneming in de lijsten door de gerechtigden. De lijsten bevatten dus niet alle geborenen en overledenen.

Onderdeel 1.1.5.          Afschriften / uittreksels ten behoeve van het kerkelijk huwelijk

De mogelijkheden tot het heffen van leges voor verrichtingen van ambtenaren van de burgerlijke stand zijn geregeld in de Wet rechten burgerlijke stand (Stb. 1879, 72). Artikel 1 van deze wet luidt: ’Geene gelden mogen worden geheven ter zake van het opmaken van akten of andere verrigtingen van den ambtenaar van den burgerlijken stand, behalve in de gevallen en op de wijze bij of krachtens deze wet voorzien.’

In artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand is geregeld voor welke verrichtingen leges geheven kunnen worden. De hoogte van die leges is vastgesteld in het Legesbesluit akten burgerlijke stand (Stb. 1969, 36). De daarin genoemde bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. De bedragen worden jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vóór 1 september in de Staatscourant bekendgemaakt. Teneinde de burger inzicht te geven in de hoogte van het tarief, heeft gemeente Haarlemmermeer ervoor gekozen het tarief in de legesverordening op te nemen en jaarlijks de tarieven gelijk aan de indexering aan te passen.

Het feit dat omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap sinds 1 maart 2009 niet meer mogelijk is, laat de mogelijkheid onverlet om van bestaande aktes een afschrift of uittreksel te krijgen.Titel 1, Hoofdstuk 2 Reisdocumenten

Onderdeel 1.2.1           Paspoort en Nederlandse identiteitskaart

Op grond van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498), laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 28 juni 2009, Stb. 252, is het Besluit paspoortgelden vastgesteld. In het Besluit paspoortgelden zijn maxima gesteld aan de leges die gemeenten kunnen heffen voor alle reisdocumenten. Gemeenten kunnen ook minder dan de maximumtarieven van de leges berekenen. Aangezien gemeenten verplicht zijn voor geleverde reisdocumenten en voor spoedleveringen de vastgestelde bedragen aan het Rijk af te dragen, gaat een verlaging van de gemeentelijke leges vanzelfsprekend ten koste van de hoogte van het gemeentelijk deel in de leges. De maximumtarieven worden jaarlijks geïndexeerd.

Met ingang van 1 januari 2010 is de sinds 1 januari 2006 geldende (wettelijke) vrijstelling van de leges voor een Nederlandse identiteitskaart voor een persoon die binnen acht weken 14 jaar wordt of al 14 jaar is, vervallen (artikel 2, vijfde lid, en artikel 6, derde lid, van het Besluit paspoortgelden. Vanaf 1 januari 2010 geldt voor kinderen tot en met 13 jaar voor de Nederlandse identiteitskaart (NIK) een verlaagd tarief (jeugdtarief; onderdeel 1.2.1.4.1.).

Onderdeel 1.2.2           Bijschrijven

In verband met Europese regelgeving vervalt vanaf 26 juni 2012 de mogelijkheid om kinderen in de paspoorten van de ouder(s) of voogd bij te schrijven. De geldigheid van alle bijschrijvingen en kinderstickers vervalt op 26 juni 2012. Het vervallen van de geldigheid van de bijschrijvingen op 26 juni 2012 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van het paspoort van de ouder(s) of voogd waarin ze staan bijgeschreven.

Onderdeel 1.2.4           Verhoging

Gemeenten kunnen tariefdifferentiaties aanbrengen. Daarnaast kan een gemeente andere tarieven opnemen indien de dienstverlening anders is. Zo kan een gemeente hogere tarieven hanteren indien aan de aanvrager al eerder een reisdocument werd verstrekt terwijl hij bij de aanvraag dit (oude) reisdocument niet kan overleggen. In een dergelijke situatie moet de aanvrager bij de aanvraag een schriftelijke verklaring afleggen over de vermissing. De verwerking hiervan betekent dat de gemeente extra werkzaamheden moet verrichten, wat in die situatie een hoger tarief rechtvaardigt. Dit hogere tarief moet wel in relatie staan tot de meerkosten als gevolg van de extra door de gemeente te verrichten werkzaamheden, om te voorkomen dat de verhoging een strafkarakter krijgt.Titel 1, Hoofdstuk 4 Verstrekkingen Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegeven

Onderdeel 1.4.1           Verstrekkingen Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)

In onderdeel 1.4.1.1 is voor het verstrekken van gegevens een tarief opgenomen per verstrekking. In 1.4.1.3. zijn tarieven opgenomen voor het afsluiten van een abonnement tot het doen van verstrekkingen gedurende een bepaalde periode. Het ligt voor de hand daarbij degressieve tarieven op te nemen. Daaraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat het doen van verstrekkingen in die gevallen minder kosten met zich mee kan brengen dan bij incidentele verzoeken om verstrekkingen.

Onder het doornemen van de basisadministratie wordt niet verstaan het verrichten van uitzoekwerk ter verhoging van de kwaliteit van de persoonsgegevens. Bijvoorbeeld het op verzoek controleren van een adresgegeven dat wellicht onjuist of onvolledig is.Titel 1, Hoofdstuk 6 Verstrekkingen  op grond van Wet bescherming persoonsgegevens

Onderdeel 1.6.1           Verstrekkingen  op grond van Wet bescherming persoonsgegevens

Artikel 39 Wbp voorziet in de mogelijkheid om voor een verstrekking op grond van artikel 35 een vergoeding te vragen. Het bedrag is sinds 26 maart 2008 gesteld op maximaal € 5,00. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in bijzondere gevallen andere bedragen worden gesteld. Dat is gebeurd in het Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Besluit van 13 juni 2001, Stb. 305). De aldaar gestelde maximumtarieven zijn door de gemeente Haarlemmermeer in de tarieventabel overgenomen.

Onderdeel 1.6.2           Teruggaaf

De in het kader van de Wbp geheven leges moeten worden teruggegeven indien verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming plaatsvindt, dan wel het verzet gegrond wordt bevonden (artikel 39, tweede lid, en artikel 40, derde lid, Wbp).Titel 1, Hoofdstuk 8 Vastgoedinformatie

Onderdeel 1.8.2           Overige informatie

Het bepaalde in 1.8.2.1. betreft de zogenaamde ‘wegenlegger’. Op grond van artikel 27 van de Wegenwet (Stb. 1930, 342) is iedere gemeente verplicht een legger op te maken van buiten de bebouwde kom of kommen gelegen wegen en van toegangswegen naar stations als bedoeld bij artikel 26, tweede lid, van de Spoorwegwet, ook al zijn deze binnen een bebouwde kom gelegen. Van wegen welke deels binnen en deels buiten de bebouwde kom of kommen van de gemeente zijn gelegen, wordt ook het binnen een bebouwde kom gelegen deel op de legger gebracht, indien en voor zover dat deel niet door de gemeente wordt onderhouden (artikel 28). Op de voorbereiding van het ontwerp van de legger is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing. De legger wordt in het provinciaal en gemeentearchief bewaard (artikel 38 van de Wegenwet). Onderdeel 1.8.2.1 betreft het geval dat de wegenlegger (ook) op het gemeentehuis wordt aangehouden. Voor het gemeentearchief geldt hoofdstuk 10 van de tarieventabel.

Het tarief in 1.8.2.4. is opgenomen voor informatie uit de gemeentelijke beperkingenregistratie en het gemeentelijke beperkingenregister. Volgens de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb; Stb. 2004, 331) is de inzage van de gemeentelijke beperkingenregistratie en van documenten uit het gemeentelijke beperkingenregister kosteloos. Alleen voor het verstrekken van een afschrift, uittreksel of verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wkpb mag de gemeente kostendekkende leges heffen.Titel 1, Hoofdstuk 9 Overige publiekszaken

Onderdeel 1.9.1.          Verklaringen omtrent persoon

De verklaring als bedoeld in 1.9.1.1. wordt ook wel een ‘attestatie de vita’ genoemd. Het is een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) waarin staat vermeld dat een bepaalde persoon in leven is. De verklaring is gratis als iemand kan aantonen dat het voor pensioen is.Titel 1, Hoofdstuk 10 Gemeentearchief

Onderdeel 1.10.1.         Verstrekkingen uit het gemeentearchief

Gemeentearchieven kunnen worden onderscheiden in archiefbewaarplaatsen in de zin van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en andere archieven. Op grond van artikel 14 van de Archiefwet 1995 zijn de archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten openbaar (behoudens het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17), en kunnen deze archiefbescheiden kosteloos geraadpleegd worden. Als iemand zelf de archiefbescheiden raadpleegt, kunnen dus geen leges geheven worden. Met betrekking tot andere archieven dan archiefbewaarplaatsen is in de Archiefwet 1995 niet geregeld dat deze openbaar zijn en dat deze kosteloos geraadpleegd kunnen worden. In beginsel zou daarvoor, indien raadpleging wordt toegestaan, dus legesheffing mogelijk zijn. In de tarieventabel zijn hiervoor geen tarieven opgenomen. Als iemand zelf de archieven raadpleegt, zullen er immers nauwelijks kosten voor de gemeente zijn.

In onderdeel 1.10.1 is een onderscheid gemaakt tussen het verkrijgen van afschriften (1.10.1.1) en uittreksels (1.10.1.2). De werkzaamheden in verband met het verstrekken van deze stukken zijn uiteenlopend van aard, zodat het voor de hand ligt daarvoor verschillende tarieven in rekening te brengen.Titel 1, Hoofdstuk 13 Winkeltijdenwet

Onderdeel 1.13.1.         Ontheffingen

Van een ontheffing wordt gesproken indien een aanvraag wordt gedaan om ‘individuele vrijstelling’ van een verbod. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ontheffing te verlenen. In onderdeel 1.13.1 is een tariefbepaling voor deze ontheffingen opgenomen. Gemeente Haarlemmermeer is er daarbij van uitgegaan dat de met de aanvragen voor de verschillende ontheffingen gepaard gaande werkzaamheden ongeveer gelijk zijn.Titel 1, Hoofdstuk 14 Kansspelen

Onderdeel 1.14.1          Speelautomaten

In onderdeel 1.14.1 is geen tarief opgenomen voor het wijzigen van een vergunning zodat een aan te brengen wijziging alleen via de afgifte van een nieuwe vergunning mogelijk is. Als de Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (Kamerstukken 32 038) in werking treedt, is er alleen nog een aanwezigheidsvergunning nodig voor kansspelautomaten. Voor behendigheidsautomaten vervalt de vergunningplicht. De tekst van onderdeel 1.14.1 moet daarop te zijner tijd worden aangepast. Als de inwerkingtreding korter is dan drie maanden na de officiële bekendmaking, kan het college op grond van artikel 10 (Overdracht van bevoegdheden) de legesverordening wijzigen.

Onderdeel 1.14.2          Loterij

In onderdeel 1.14.2 is een tarief opgenomen voor zogenaamde ‘loterijvergunningen’. Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen kan het college van burgemeester en wethouders een vergunning verlenen tot het geven van gelegenheid om mede te dingen naar prijzen of premies uitsluitend om met de opbrengst daarvan enig algemeen belang te dienen. Het college van burgemeester en wethouders kan uitsluitend de vergunning verlenen als de gezamenlijke waarde van de prijzen minder bedraagt dan € 4.500. In andere gevallen verleent de minister van Justitie de vergunning. Voor de gevallen waarin de minister van Justitie bevoegd is, zijn de tarieven voor het behandelen van de vergunningaanvragen opgenomen in artikel 3a van het Kansspelenbesluit (Stb. 1997, 616). Dit besluit bevat geen tariefbepalingen voor de gevallen dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is voor het behandelen van de aanvraag om een loterijvergunning. Dat betekent dat de gemeente zelf de hoogte van het legestarief kan vaststellen.

Onderdeel 1.14.3          Prijsvraag

In onderdeel 1.14.3 is een tarief opgenomen voor een zogenaamde ‘prijsvraagvergunning’. Op grond van artikel 28 van de Wet op de kansspelen kan het college van burgemeester en wethouders een vergunning verlenen tot het mededingen naar een prijs of premie verbonden aan een prijsvraag van welke aard ook. Deze vergunning is alleen noodzakelijk indien aan die mededinging andere voorwaarden zijn gesteld dan het verrichten van een wetenschappelijke, kunstzinnige of technische prestatie. Verder is een vergunning alleen nodig indien de uitgeloofde prijs of premie een waarde heeft van meer dan € 2.300,-. Het college van burgemeester en wethouders kan uitsluitend de vergunning verlenen als de waarde van de uitgeloofde prijs of premie minder bedraagt dan € 4.500,-. In andere gevallen verleent de minister van Justitie de vergunning. Net als bij de loterijvergunning kan de

gemeente zelf de hoogte van het legestarief vaststellen. De vergunningplicht en daarmee de mogelijkheid tot legesheffing vervalt als de Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (Kamerstukken 32038) in werking treedt. Als de inwerkingtreding korter is dan drie maanden na de officiële bekendmaking, kan het college op grond van artikel 10 de legesverordening wijzigen.Titel 1, Hoofdstuk 15 Telecommunicatie

Onderdeel 1.15.1          Telecommunicatie

Hoofdstuk 15 ziet op de gevallen dat graafwerkzaamheden in openbare grond nodig zijn voor het leggen of verleggen van telecomleidingen door aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in het kader van de Telecommunicatiewet. Deze wet geeft aan het college van burgemeester en wethouders een coördinerende rol met betrekking tot deze graafwerkzaamheden teneinde deze wat betreft plaats, tijdstip en wijze van uitvoering op elkaar af te stemmen. In verband hiermee is in artikel 5.4, eerste lid, van de Telecommunicatiewet geregeld dat genoemde aanbieders het voornemen tot het verrichten van werkzaamheden melden aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente en niet overgaan tot uitvoering dan nadat zij van het college instemming hebben verkregen over plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van de werkzaamheden. De melding kan worden gezien als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht om in te stemmen met het voorstel van de aanbieder met betrekking tot de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamhedenTitel 1, Hoofdstuk 16 Verkeer en vervoer

Onderdeel 1.16.5          Ontheffing

Artikel 7.1 van het Voertuigenreglement is vervangen door artikel 9.1 van de Regeling voertuigen. Het Voertuigenreglement is vervallen.Titel 1, Hoofdstuk 17 In deze niet benoemde vergunningen, ontheffingen, beschikkingen of andere diensten

Onderdeel 1.17.4          Naspeuring

In de toelichting op het Besluit GBA staat dat kan worden bepaald dat voor bepaalde arbeidsintensieve zoekactiviteiten in het GBA of andere gemeentelijke administraties aanvullende leges verschuldigd zijn. De in 1.17.4.1. opgenomen regeling is bedoeld voor gevallen waarin aan de gemeente wordt verzocht de gemeentelijke basisadministratie, inclusief de aangehaakte gegevens, door te nemen voor het verkrijgen van bepaalde inlichtingen, bijvoorbeeld hoeveel geregistreerde honden er in de gemeente zijn. Deze bepaling geeft de mogelijkheid leges te heffen naar rato van de tijd die met het doornemen is gemoeid, ongeacht of dit leidt tot het daadwerkelijk verschaffen van de gevraagde inlichtingen. Naast een bedrag voor het doornemen van de basisadministratie is de verzoeker eventueel een bedrag verschuldigd ingevolge onderdeel 1.4.1. (Verstrekkingen GBA) als vervolgens persoonsgegevens worden verstrekt. Dit vloeit voort uit het feit dat onderdeel 1.17.4.1. een afzonderlijk belastbaar feit vormt.

In 1.17.4.2. is een tarief opgenomen voor het doen van naspeuringen in het gemeentearchief. Het gaat hierbij dus uitsluitend om het van gemeentewege doen van naspeuringen. Het tarief is afhankelijk gesteld van de tijd die de ambtenaar van het gemeentearchief aan het doen van de naspeuringen heeft besteed. Ook indien het doen van de naspeuringen niet heeft geleid tot het gewenste resultaat zijn de leges verschuldigd.

 TITEL 2    DIENSTVERLENING VALLEND ONDER FYSIEKE LEEFOMGEVING/ OMGEVINGSVERGUNNING

In deze titel zijn de diensten opgenomen die invloed hebben op de fysieke leefomgeving en plaatsgebonden zijn. Aanleiding is de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo; Stb. 2008, 496), die de omgevingsvergunning regelt, en de daarbij horende invoeringswet. In deze titel is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de modelverordening van den VNG.

Alle activiteiten die voorheen in hoofdstuk 8 van de tarieventabel stonden en zagen op activiteiten die verband houden met Ruimtelijke ordening, Volkshuisvesting en Zuiverheid van Gebouwen, zijn nu in titel 2 geplaatst. Dit geldt ook voor activiteiten die voorheen elders in de tarieventabel stonden, maar onder de Wabo komen te vervallen, zoals de kapvergunning in hoofdstuk 14 (‘Bomenverordening). Titel 2, Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning        

In hoofdstuk 3 is geregeld waar het bij de Wabo allemaal om draait: de omgevingsvergunning. Uitgangspunt is: één aanvraag, één loket, één bevoegd gezag. Omdat er maar één aanvraag is, is er ook maar één belastbaar feit: het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De verschuldigde leges zijn de som van de leges voor de afzonderlijke activiteiten (en eventuele extra toetsen). De activiteiten die onder de omgevingsvergunning vallen, zijn gebaseerd op de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wabo. Deze activiteiten (en genoemde extra toetsen) vormen afzonderlijke grondslagen voor de heffing van de leges. Deze zijn opgenomen als subonderdelen van onderdeel 2.3.

Doorgaans zullen de leges voor de verschillende activiteiten waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft als som, dat wil zeggen in één keer, via een schriftelijke kennisgeving worden geheven. Maar omdat het verschillende grondslagen betreft, is het ook mogelijk om per grondslag een bedrag te vorderen. Het is namelijk toegestaan naar elke grondslag afzonderlijk een aanslag op te leggen  

 

Artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo noemen de volgende activiteiten die onder de omgevingsvergunning vallen, waarvoor voorheen op grond van een specifieke wet een afzonderlijk toestemmingsstelsel gold:

 

Activiteiten

Wabo

Tarieventabel

 

Afwijking exploitatieplan

art. 2.12, eerste lid, onder b

2.3.7.1.

2.3.8.5.

Afwijking provinciale of nationale planologische voorschriften

art. 2.12, eerste lid, onder c

2.3.7.6.

2.3.7.7.

2.3.8.6.

2.3.8.7.

Brandveilig gebruik

art. 2.1, eerste lid, onder d

2.3.9.

Activiteiten bij monumenten

art. 2.1, eerste lid, onder f;

2.3.10.1

Sloopactiviteiten

art. 2.1, eerste lid, onder g;

2.3.11.1

Sloopactiviteiten in een beschermd stads- of dorpsgezicht

art. 2.1, eerste lid, onder h;

2.3.10.2

Activiteiten behorend bij amvb aangewezen categorie activiteiten

art. 2.1, eerste lid, onder i

2.3.21.1

Sloopactiviteiten op grond van de Bouwverordening

art. 2.2, eerste lid, onder a

2.3.11.2.

Activiteiten op grond van de Erfgoedverordening

art. 2.2, eerste lid, onder b en c

2.3.10

Aanleggen weg op grond van de APV

art. 2.2, eerste lid, onder d

2.3.13

Uitwegen op grond van de APV

art. 2.2, eerste lid, onder e

2.3.15

Kappen op grond van de APV

art. 2.2, eerste lid, onder g

2.3.16

Maken, voeren of toestaan handelsreclame op grond van de APV

art. 2.2, eerste lid, onder h en i

2.3.17

Opslag roerende zaken op grond van de APV

art. 2.2, eerste lid onder j en k

2.3.18

 

 

 

Onderdeel 2.3.2.          Bouwactiviteiten

Dit onderdeel gaat over de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (de bouwactiviteit; de oude bouwvergunning).

Onderdeel 2.3.6.          Aanlegactiviteiten

In dit onderdeel zijn de leges met betrekking tot de omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten ondergebracht (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo). De omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten is nader geregeld in artikel 3.3, aanhef en onder a, of artikel 3.38, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.

Onderdeel 2.3.7 en 2.3.8.         Planologische strijdig gebruik

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo benoemt het planologisch strijdig gebruik van gronden of bouwwerken als activiteit waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. In de gevallen genoemd in artikel 2.12 van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend. Dit artikel maakt onderscheid tussen:

  • strijd met bestemmingsplan of beheersverordening (eerste lid, onder a)

  • binnenplanse afwijking (sub 1)

  • buitenplanse kleine afwijking (‘kruimelgevallen-amvb) (sub 2)

  • buitenplanse afwijking (voorheen projectbesluit of projectafwijkingsbesluit (= buiten toepassingverklaring beheersverordening) (sub 3)

  • strijd met exploitatieplan (eerste lid, onder b) binnenplanse afwijking van exploitatieplan

  • strijd met provinciale of nationale regels (regels staan afwijking toe) (eerste lid, onder c)

  • strijd met voorbereidingsbesluit (voorbereidingsbesluit staat afwijking toe) (eerste lid, onder d)

  • tijdelijke afwijking van bestemmingsplan of beheersverordening (tweede lid)

Deze afwijkingen zijn alle gekoppeld aan de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’. Gemeente Haarlemmermeer heeft hiervoor tariefbepalingen opgenomen in de onderdelen 2.3.7. en 2.3.8. Onderdeel 2.3.7. ziet op het planologisch strijdig gebruik waarbij tevens sprake is van een bouwactiviteit. Onderdeel 2.3.8. op de overige gevallen, waaronder aanlegactiviteiten.

Onderdeel 2.3.9.          Bouwwerken in relatie tot brandveiligheid

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo is voor het brandveilig gebruik van bouwwerken een omgevingsvergunning nodig. Artikel 2.2 van het Besluit omgevingsrecht (BOR) bepaalt welk gebruik van een bouwwerk vergunningplichtig is:

  • het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;

  • het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin dagverblijf zal worden verschaft aan:

  • meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of

  • meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehan dicapte personen.

Onder een bouwwerk wordt mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.

Een omgevingsvergunning brandveilig gebruik is alleen nog nodig voor de meest risicovolle vormen van gebruik, bijvoorbeeld:

  • kinderdagverblijven met meer dan tien kinderen

  • basisscholen

  • hotels

  • tehuizen met meer dan tien bedden

De omgevingsvergunningen brandveilig gebruik hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken in de zin van de Woningwet (Kamerstukken II 2006/07, 30844, nr. 3, pag. 92, Wabo). Hieronder vallen bij voorbeeld niet hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants.

 

Onderdeel 2.3.10.         Monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten

In dit onderdeel zijn de vergunningplichtige activiteiten geclusterd met betrekking tot monumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten. Subonderdeel 2.3.10.1 ziet op monumenten. Het daarin genoemde artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wabo heeft betrekking op rijksmonumenten en artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wabo ziet op provinciale of gemeentelijke monumenten. Voor archeologische monumenten geldt de Wabo (nog) niet. Daarvoor blijft het vergunningstelsel gebaseerd op artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988. De minister van Onderwijs en Wetenschappen is voor de vergunningverlening het bevoegd gezag.

Subonderdeel 2.3.10.2 heeft betrekking op beschermde stads- of dorpsgezichten. Voor het slopen van bouwwerken binnen deze stads- of dorpsgezichten is een omgevingsvergunning vereist. Artikel 2.1, eerste lid, onderdeel h, van de Wabo regelt de door het rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten, artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo de in provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen stads- of dorpsgezichten.

Onderdeel 2.3.10.         Sloopactiviteiten anders dan bij monumenten of beschermde stads- of dorpsgezichten  of dorpsgezichten

In dit onderdeel zijn tarieven opgenomen voor sloopactiviteiten die geen betrekking hebben op een monument of niet worden verricht in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Die laatste zijn geregeld in onderdeel 2.3.10.

Bij de sloopactiviteiten is onderscheid gemaakt tussen:

  • een omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de Wabo of op grond van een provinciale verordening bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onderdeel 2.3.11.1.);

  • een omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten op grond van artikel 2.1.1 van de gemeentelijke model-bouwverordening in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onderdeel 2.3.11.2).

De omgevingsvergunning voor sloopactiviteiten bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de Wabo is nodig op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, en 3.38, derde lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening. Deze betreft een louter planologische maatregel. 

Onderdeel 2.3.12.         Asbesthoudende materialen

Als de aanvraag voor een omgevingsvergunning betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk waarin asbest of asbesthoudend materiaal aanwezig is, moet aan meer (veiligheids)voorschriften worden voldaan. Dit betekent een zwaardere toetsing van de aanvraag en hogere kosten voor de gemeente. Door een afzonderlijke tariefstelling hiervoor worden de kosten gelegd daar, waar ze worden opgeroepen.

Onderdeel 2.3.22.         Omgevingsvergunning in twee fasen

Met elkaar samenhangende activiteiten dienen gelijktijdig in één aanvraag te worden aangevraagd, anders is sprake van een onvolledige aanvraag. De aanvrager dient hier primair voor te zorgen. Hij kan wel ervoor kiezen om de omgevingsvergunning in zo’n geval in twee fasen te laten verlenen (artikel 2.5 Wabo). De aanvrager kan dan bepalen welke activiteiten dan in de eerste fase, dan wel in de tweede fase worden beoordeeld. Voor de combinatie van ‘bouwactiviteiten’ (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo) en ‘planologisch strijdig gebruik’ (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo) geldt een bijzondere regeling. Een aanvraag die slechts ziet op de bouwactiviteit wordt van rechtswege tevens een aanvraag om vergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ (artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo). Die twee activiteiten kunnen dus niet worden gesplitst. Zowel op de aanvraag eerste fase als op de aanvraag tweede fase wordt beslist bij beschikking. Beide positieve beschikkingen vormen samen de omgevingsvergunning.

Onderdeel 2.3.23.         Bodemrapport

Soms moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een archeologisch of milieukundig bodemrapport worden overgelegd. Het beoordelen van dergelijke rapporten kan zich, voor zover wij kunnen overzien, voordoen bij bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, planologisch strijdig gebruik of sloopactiviteiten in een beschermd stads- of dorpsgezicht. De beoordeling daarvan roept extra kosten op. De tariefbepaling is daarom in een apart onderdeel opgenomen, dat geldt voor alle voorgaande onderdelen. Daarmee wordt tevens bereikt dat geen dubbele heffing optreedt bij een combinatie van activiteiten. 

Onderdeel 2.3.24.         Advies

In een aantal gevallen zal het voor het behandelen van de aanvraag om een omgevingsvergunning bevoegde bestuursorgaan advies aan een ander bestuursorgaan of andere instantie moeten vragen voordat de vergunning kan worden verleend (artikel 2.26 Wabo). Dit is uitgewerkt in artikel 6.1 van het Besluit omgevingsrecht (BOR). Dat advies moet aan een externe worden gevraagd, daartoe is een begrotingsconstructie in dit onderdeel opgenomen.Titel 2, Hoofdstuk 4 Intrekking omgevinvgsvergunning         

Onderdeel 2.4.1.          Intrekking omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder b, van de Wabo kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning op verzoek van de vergunninghouder geheel of gedeeltelijk intrekken. Hiervoor is een tariefbepaling opgenomen. Deze tariefbepaling is niet van toepassing als intrekking plaatsvindt conform het bepaalde in onderdeel 2.9.6. Dan bestaat immers aanspraak op teruggaaf.Titel 2, Hoofdstuk 6 Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten 

Onderdeel 2.6.1.          Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten

Subonderdeel 2.6.1.1. heeft betrekking op het op aanvraag vaststellen, daaronder begrepen herzien, van een bestemmingsplan bedoeld in artikel 3.1 Wro . Subonderdeel 2.6.1.2. ziet op het op verzoek door het college wijzigen van het bestemmingsplan door gebruik te maken van zijn wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, Wro. De Wabo bevat hierover geen bepalingen. Omdat deze aanvragen wel verband houden met de fysieke leefomgeving en mogelijk aanstaande activiteiten, zijn ze in titel 2 opgenomen.Titel 2, Hoofdstuk 7 Sloopmelding

Onderdeel 2.7.1.          Sloopmelding

De sloopmelding maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Omdat de sloopmelding daarmee wel sterk verband houdt, is deze als apart hoofdstuk in titel 2 opgenomen.. Slopen is pas mogelijk nadat een mededeling van het college van burgemeester en wethouders is ontvangen dat geen omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit nodig is. Het college kan aan de mededeling voorschriften verbinden over de verwijdering, opslag en afvoer van asbest. In verband hiermee is het in behandeling nemen van een melding een dienst, waarvoor leges kunnen worden geheven.

 TITEL 3    DIENSTVERLENING VALLEND ONDER DE EUROPESE DIENSTENRICHTLIJN

Ter bevordering van de vrijheid van vestiging en de vrije verrichting van grensoverschrijdende diensten streeft de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) naar:

  • vereenvoudiging van administratieve procedures

  • de opheffing van belemmeringen voor dienstenactiviteiten en

  • vergroting van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten onderling en van dienstverrichters en consumenten in de interne markt.

Eind 2006 is de EDR in werking getreden en eeft consequenties voor de legesheffing voor die vergunningstelsels die onder haar reikwijdte vallen.

Een vergunningstelsel valt alleen onder de EDR als het vergunningstelsel specifiek is gericht op dienstverrichters of dienstverleners. Een algemeen vergunningstelsel (bijv. de omgevingsvergunning voor bouw- of aanlegactiviteiten) valt niet onder de EDR omdat dit zich niet uitsluitend richt op dienstverrichters/dienstverleners, maar ook op particuliere burgers. Ook bevat de EDR een aantal uitgezonderde gebieden. Alle modelverordeningen zijn gescreend op toepassing van de EDR. Daaruit is een aantal vergunningstelsels naar voren gekomen, die onder de EDR vallen. Wij hebben die ‘afgezonderd’ in titel 3 van de tarieventabel leges. Als een gemeente nog andere vergunningstelsels kent dan die in de modelverordeningen zijn opgenomen, zal zij deze zelf moeten toetsen aan de EDR. Als het vergunningstelsel daaronder valt en de gemeente heft hiervoor leges, dan moet deze ook in titel 3 van de tarieventabel worden opgenomen.

De EDR heeft geen betrekking op belastingen. Artikel 13, tweede lid, EDR bepaalt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun vergunningaanvraag redelijk zijn en evenredig met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Dit betekent dat legesheffing mogelijk is. De kostentoerekening hoeft niet op individuele basis plaats te vinden. De EDR laat toe dat vaste (forfaitaire) bedragen voor dienstverlening in verband met vergunningprocedures worden gehanteerd, mits die forfaitaire kosten zijn gebaseerd op gemiddelde kosten.

Door de formulering van de artikel 13, tweede lid, van de EDR is kruissubsidiëring alleen nog toegestaan binnen clusters van sterk samenhangende vergunningstelsels. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. Die zijn in titel 3 opgenomen. Elk hoofdstuk van titel 3 dient de gemeente te controleren op kostendekkendheid. Indien uit controle blijkt dat er op het betreffende vergunningstelsel of samenhangende vergunningstelsels winst wordt gemaakt, dienen de tarieven te worden aangepast tot of onder 100% kostendekkendheid. Zie voor meer informatie de Notitie Europese Dienstenrichtlijn en kostenverhaal van vergunningen (nieuwsbericht 13 juli 2009; www.vng.nl, beleidsveld belastingen).