VERORDENING OP DE HEFFING EN IONVORDERING VAN
ONROERENDEZAAKBELASTINGEN IN DE GEMEENTE
LOPPERSUM 2017.
De raad van de gemeente Loppersum;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 oktober
2016;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de:
"VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN
ONROERENDEZAAKBELASTINGEN IN DE GEMEENTE
LOPPERSUM 2017".
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'onroerendezaakbelastingen' worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat
deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik
heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen
op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld
op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt
de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfmatig aangewend wordt voor de
kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt
van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in
onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden
genoemd in artikel 8 van de Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van
de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,
een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als
woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater
en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder
dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en
die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of
in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter
verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en
palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn
of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als
woning.
- n.
onroerende zaken met een waarde in het economische verkeer van minder
dan € 2.500;
- o.
gebouwde eigendommen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de
sportbeoefening.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor
zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan de
woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1653%;
- b.
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1874%;
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2175%.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende
termijnen telkens een maand later.
- 2.
Ingeval het totaalbedrag van het aanslagbiljet waarop de aanslagen staan
vermeld € 4.000 of meer bedraagt, moet dit bedrag, in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid, worden betaald op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld.
- 3.
Ingeval het totaalbedrag van het aanslagbiljet waarop de aanslagen staan
vermeld € 10 of minder bedraagt, moet dit bedrag, in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid, worden betaald op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld.
- 4.
De belastingplichtige kan machtiging tot automatische incasso verlenen.
Indien een machtiging tot automatische incasso verleend is, moet het
bedrag, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, worden betaald
in tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de
laatste dag van de maand volgend op de maand, die in de dagtekening van
het aanslagbiljet is vermeld, en elk van de volgende termijnen telkens
een maand later.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de bovengenoemde
termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerendezaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De "Verordening onroerendezaakbelastingen Loppersum 2016" van 2 november
2015, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10 tweede lid genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing
blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die
van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening
Onroerendezaakbelastingen 2017".