Organisatie | Lochem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Kruimelgevallen |
Citeertitel | Beleidsregels Kruimelgevallen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, art. 2.12
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2016 | nieuwe regeling | 13-12-2016 Digitaal gemeenteblad, 28 december 2016 | 2016-017769 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;
Overwegende dat het wenselijk is voor de uitoefening van hun bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4 van de bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), beleidsregels vast te stellen;
Gelet op het bepaalde in artikel 4:81, 4:82 en 4.84 van de Algemene wet bestuursrecht;
Vast te stellen de volgende beleidsregels voor de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo zijn de ontheffingen en het projectbesluit, zoals die waren opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, over gegaan naar de Wabo. In alle gevallen wordt nu gesproken over een omgevingsvergunning. Omgevingsvergunningen kunnen ook worden verleend indien de aanvraag in strijd is met het geldende bestemmingsplan, maar in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen inzake afwijking of indien er bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo kan afgeweken worden van het bestemmingsplan voor de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, in artikel 4, aangegeven gevallen.
Het Bor geeft zelf al zekere beperkingen aan de reikwijdte van deze bevoegdheid. Er blijft echter een zekere beleidsvrijheid aan gemeenten. De situaties waar het om gaat zijn opgesomd in het Bor. Deze opsomming is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval is ruim. De mogelijkheden lijken in beginsel zeer ruim en alle ruimte te geven tot invulling via eigen (gemeentelijk) beleid. De bestuursrechter heeft echter via uitspraken bepaald, dat de wetgever de mogelijkheid expliciet bedoeld heeft voor kruimelgevallen en vervolgens besluiten die een kruimelgeval duidelijk te boven gingen vernietigd.
Dat een en ander zou kunnen leiden tot onduidelijkheid en tot excessen in stedenbouwkundige zin en uit oogpunt van een goed woonmilieu, is aanleiding om voor de toepassing van de afwijking deze beleidsregels vast te stellen.
Over het algemeen houden deze beleidsregels een nuancering in van de in het Bor geboden bevoegdheid, met name door het stellen van criteria, zoals maximale afmetingen.
1.2 Afwijking van het bestemmingsplan
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) schrijft voor dat besluiten, waaronder ook beslissingen op verzoeken om afwijking van bestemmingsplan vallen, op zorgvuldige wijze tot stand moeten komen. Het gaat hier om een bevoegdheid, geen plicht, hetgeen betekent dat er ook een ruime belangenafweging zal moeten plaatsvinden (motiveringsplicht). Artikel 4:82 Awb regelt dat wij beleidsregels kunnen vaststellen voor de uitoefening van de ons toekomende bevoegdheden. Via onderhavige beleidsregels geven wij aan hoe wij wensen om te gaan met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo.
1.3Actualisatie bestemmingsplannen
De Wet ruimtelijke ordening kent de verplichting om voor het hele grondgebied van de gemeente actuele bestemmingsplannen te hebben. Dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaar. In 2008 is gestart met het proces van actualisatie van de bestemmingsplannen. Op dit moment zijn alle bestemmingsplannen geactualiseerd.
De nieuwe bestemmingsplannen zijn tot stand gekomen na een gedegen ruimtelijke afweging en geeft de ruimtelijke voorwaarden voor de toekomst weer. In de bestemmingsplannen zijn mogelijkheden opgenomen om hiervan af te wijken. De beleidsnotitie beperkt zich tot enkele uitzondering op het ingezet beleid.
Na dit inleidende hoofdstuk gaat hoofdstuk 2 in op artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo en artikel 4 van bijlage II van het Bor en wordt een toelichting gegeven op de toepassing daarvan in Lochem. In hoofdstuk 3 staan de beleidsregels.
Hoofdstuk 2: Toelichting op de beleidsregels
De beleidsregels gaan in op de zogenaamde kruimelgevallen, waarvoor burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 Wabo omgevingsvergunning kunnen verlenen. Deze beleidsregels geven een nadere uitwerking van de in artikel 4 van bijlage II van het Bor geboden mogelijkheden, met name door het stellen van criteria, zoals maximale oppervlakte en bouwhoogtes.
Kaderstellend voor het beleid van de gemeente Lochem zijn:
Het verlenen van medewerking is geen verplichting maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders, ook al is een bouwplan in overeenstemming met de beleidsregels, medewerking kan worden geweigerd, mits deze weigering gemotiveerd is.
Een aspect dat daarbij ook een rol kan spelen is de mogelijkheid van planschade, die ook voor dit soort vergunningen geldt en de bereidheid van de initiatiefnemer daar al dan niet een planschadeovereenkomst voor te sluiten.
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, dan zal er eerst aan het vigerende bestemmingsplan moeten worden getoetst alvorens er een afweging plaatsvindt om hiervan af te wijken.
De toetsing zal op de volgende wijze geschieden:
De voorliggende beleidsregels beperken zich tot de meest voorkomende en verwachte situaties zoals genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Zij vormen een aanvulling op de in het Bor gegeven voorwaarden. Bij een afwijkingsmogelijkheid waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen wij per specifieke situatie, gelet op de in het Bor gegeven voorwaarden.
2.2.3 Binnen en buiten bebouwde kom
Artikel 4 van bijlage II van het Bor maakt onderscheid tussen mogelijkheden binnen en buiten de bebouwde kom ten aanzien van een bijbehorend bouwwerk en gebruik van bouwwerken.
Voor de begrenzing van de bebouwde kommen wordt voor deze beleidsregels uitgegaan van de geldende bestemmingsplannen voor de Kernen. Bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010 omvat dan het gebied buiten de bebouwde kom.
Artikel 5 van bijlage II van het Bor geeft als algemene voorwaarde aan dat bij toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor het aantal woningen gelijk dient te blijven. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen als bedoeld in:
2.2.4.1 bijbehorend bouwwerkof uitbreiding daarvan
Een bijbehorend bouwwerk wil zeggen dat het om een toevoeging gaat aan of een bijgebouw bij een reeds aanwezig gebouw. Hier wordt onder verstaan een woning dan wel een ander gebouw.
Als maximale bebouwing op een bouwperceel wordt in hoofdlijnen de toegestane bebouwing ingevolge de geactualiseerde bestemmingsplannen gevolgd.
In de geactualiseerde bestemmingsplannen zijn binnen het bouwvlak in de regel nog uitbreidingsmogelijkheden. Daarnaast is buiten het bouwvlak nog 75 m2 aan gebouwen toegestaan met een goothoogte van 3 m en een nokhoogte van 5 m. Voor de meeste woningen binnen de bebouwde kom is de ruimte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan ruim voldoende. Voor De Bakkerij in Laren wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van de hoogte. Hier wordt een hoogte van maximaal 7 meter toegelaten in verband met veel voorkomende uitbreidingen van bijgebouwen in hoogte op grond van het oude bestemmingsplan, waarmee aan De Bakkerij een apart ruimtelijk beeld is ontstaan.
Een uitzondering wordt ook gemaakt voor woningen aan Hoog Barge en De Blaak te Eefe. Deze konden, op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan Eefde-dorp 1989, aan de voorzijde uitbreiden. Uitbreiding aan de voorzijde is hier de meest logische en door aanpassing van deze mogelijkheid in het nieuwe bestemmingsplan (Kern Eefde 2011) is een onevenredige benadeling voor deze woningen ontstaan.
In aansluiting hierop komt het voor, dat er situaties bestaan, dat woningen een hele diepe voortuin hebben met een relatief kleine achtertuin. Hierdoor is het realiseren van een aanbouw aan de woning beperkt en wordt in deze notitie enige ruimte geboden om aan de voorzijde van de woning een bijbehorend bouwwerk op te richten.
In zogenaamde hoeksituaties geldt in feite een voorgevelrooilijn aan de voor- en de zijkant Voor deze woningen zijn de mogelijkheden voor bebouwing in de zijtuin beperkt. Op grond van deze beleidsnotitie wordt hiervoor, onder voorwaarden, nog enige ruimte geboden.
Voor percelen met een oppervlakte groter dan 2000 m2 kan ontheffing verleend worden voor de bouw van een extra bijgebouw van 50 m2 ten behoeve van opslag tuinmateriaal. Het is ruimtelijk acceptabel op een groot perceel, met in de regel een grote woning, een wat groter oppervlak aan bijgebouwen toe te staan.
Met toepassing van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht is het toegestaan vergunningsvrij bouwwerken op te richten en te gebruiken ten behoeve van mantelzorg. Dit is mogelijk in achtererfgebied. Indien echter een mede/dubbel-bestemming uitsluit dat bebouwing mag worden opgericht, kan het gebied niet worden gerekend tot het erf. In deze gebieden mag een extra bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 75 m2 ten behoeve van mantelzorg (goothoogte maximaal 3 meter, hoogte maximaal 5 meter) worden opgericht, indien kan worden aangetoond, dat de in de mede/dubbel- bestemming van het desbetreffende bestemmingsplan opgenomen waarden niet worden aangetast. Gebruik van het bijgebouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan voor een termijn waarin een persoon op het perceel woonachtig is en afhankelijk is van de ontvangst van mantelzorg. Bij huisvesting ten behoeve van mantelzorg kan het gaan om huisvesting van een persoon, die mantelzorg ontvangt of een persoon, die mantelzorg verleent. De huisvesting mag maximaal één huishouden van maximaal twee personen omvatten.
Voorwaarde voor huisvesting in verband met mantelzorg is, dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot intensieve zorg en ondersteuning, die de gebruikelijke hulp en zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij een verzoek om medewerking aan huisvesting dient de noodzaak hiertoe te worden aangegeven (verklaring huisarts, wijkverpleegkundige, oordeel team zorg gemeente).
Met de komst van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010 zijn de bestemmingsplannen voor het buitengebied van de voormalige gemeente Gorssel en Lochem geharmoniseerd en is een algemeen ruimtelijk beleid voor de eerstkomende 10 jaar voor het buitengebied van de gemeente Lochem uitgezet.
Met een binnenplanse afwijking worden enkele ruimere mogelijkheden van het ingezette beleid geboden. Gelet op het ingezette beleid, waarbij een gedegen ruimtelijke afweging aan vooraf is gegaan, is er geen noodzaak om hier ook nog van af te wijken.
Onder ‘andere gebouwen’ wordt verstaan: scholen, winkels, horecagebouwen, kantoren, sportaccommodaties, accommodaties voor sociaal-cultureel werk, bedrijven.
Voor bijbehorende bouwwerken bij andere gebouwen binnen de bebouwde kom is opgenomen, dat de toegestane oppervlakte mag worden uitgebreid met 30 m2 met een maximale hoogte van 3,30 meter.
Ten aanzien van andere gebouwen buiten de bebouwde kom worden de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied 2010 gerespecteerd. Slechts indien de noodzaak aangetoond wordt, kan ook hier medewerking worden verleend aan een uitbreiding van maximaal 30 m2 met een hoogte van maximaal 5 meter. Tevens mag het bouwen niet tot gevolg hebben dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.
2.2.4.2 een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorzieningen
Voor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening noemt artikel 4 lid 2 van bijlage II van het Bor zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en (bouw)hoogte. Hierbij wordt aangesloten.
2.2.4.3 Bouwwerk, geen gebouw zijndeof een gedeelte van een dergelijk gebouw
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geeft artikel 4 lid 3 van bijlage II van het Bor voorwaarden ten aanzien van oppervlak en hoogte. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om de maximale hoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken zonder openbaar nut te beperken. Aan bouwwerken voor verkeersdoeleinden, verlichtingsarmaturen, wegwijzers, kunstwerken en –objecten en overige openbare (nuts)voorzieningen stellen wij geen nadere eisen. Ten aanzien van erfafscheidingen worden voorwaarden gesteld in verband met belangen van naastgelegen percelen. Aan terreinafscheidingen voor hoekpercelen worden voor de zijde van de openbare weg voorwaarden gesteld in verband met de te bewaren openheid en ruimtelijke kwaliteiten.
Voor bijzondere bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld speeltoestellen, toegangspoorten, hooibergen, afvoerpijp biomassa installatie, kan een uitzondering worden gemaakt. Voor zonnecollectoren geldt dat deze binnen het bouwvlak dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak opgericht moeten worden. De oppervlakte mag maximaal 50 m2 bedragen. Ook zijn uitgangspunten opgenomen voor andere bouwwerken op een plat dak.
Reclamezuilen worden voor de voorgevel toegestaan tot een hoogte van 25% van de hoogte van het gebouw, waarbij deze geplaatst wordt, met een breedte van de zuil van maximaal 1,50 meter. Bij een breedte van de reclame-uiting van maximaal 2,50 meter, mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen.
Het nieuwe beleid is alleen van toepassing op nieuwe aanvragen. Bij verbouwing van een pand, of bij wijziging van eigenaar, gebruiker, bord of huisstijl kunnen eisen worden gesteld, dat daarbij voldaan wordt aan de criteria van de nota.
Vergunningaanvragen worden getoetst aan:
Reclames, die loodrecht op het gevelvlak worden aangebracht, mogen een maximale hoogte hebben van 1 meter, een maximale uitsteek, inclusief constructie, van 1 meter en een maximale dikte van 75 cm. Een banier mag een hoogte hebben van 2 m. De bovenzijde mag in beginsel niet hoger worden bevestigd dan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping, of bij afwezigheid hiervan de onderzijde van dakgoot of dakrand. De onderzijde van de reclame dient een vrije doorgang van tenminste 2,20 m te waarborgen.
Een rotonde valt in de diverse bestemmingsplannen onder de bestemming “Verkeer”. Ingevolge deze bestemming zijn alleen aan “Verkeer” gerelateerde bouwwerken toegestaan. Het beheer en onderhoud van het midden eiland van een rotonde kan via een adoptieovereenkomst tussen Circulus Berkel Buitenruimte en een bedrijf worden overgedragen. Als tegenprestatie mag een reclamebord op het midden eiland worden geplaatst. Deze dient botsveilig te worden uitgevoerd, geen gelijkenis vertonen met een verkeersteken en niet reflecteren, knipperen, verlicht of bewegend zijn. Indien het bord geplaatst wordt op een rotonde van een provinciale weg, dient de provincie eerst een positief advies uit te brengen.
2.2.4.4Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouwdan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard
Voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, geeft artikel 4 lid 4 van bijlage II van het Bor geen voorwaarden. Dit kan bij zowel woningen als andere gebouwen worden toegepast. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om nadere regels te stellen. Voor dakkapellen geldt als voorwaarde dat het gaat om een bouwwerk dat ondergeschikt blijft in het dakvlak. Bij dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen gelden beperkingen ten aanzien van het aantal bouwlagen, de hoogte en een terugliggende situering achter de oorspronkelijke buitengevels.
Toegevoegd is, dat ook uitbreiding van een bouwwerk met een bouwonderdeel van ondergeschikte aard mogelijk zijn. Onder uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard kunnen o.a. worden verstaan: liftopbouwen, schoorstenen, ventilatiekanalen, airco-units, luchtbehandelingsinstallaties, glazenwassersinstallaties, brandtrappen of bouwwerken die samenhangen met installaties binnen een gebouw.
Voor antenne-installaties wordt in artikel 4 lid 5 van bijlage II van het Bor slechts als voorwaarde gesteld dat deze niet hoger mag zijn dan 40 meter. Afhankelijk van de locatie kunnen deze bouwwerken echter een behoorlijke impact hebben. Voor de toepassing van deze mogelijkheid geldt dat per aanvraag een goede afweging gemaakt dient te worden over de ruimtelijke aanvaardbaarheid.
Medewerking zou alleen kunnen worden verleend indien rekening is gehouden met de volgende beleidsregels:
2.2.4.6 Installatie voor warmtekrachtkoppeling
Hieraan kan medewerking worden verleend indien deze wordt geplaatst bij een glastuinbouwbedrijf
2.2.4.7 Installatie waarmee duurzame energie wordt geproduceerd
Hieraan kan medewerking worden verleend indien het een installatie bij een agrarisch bedrijf betreft waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op vergisting van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.
2.2.4.8 Gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied
Bij het beantwoorden van de vraag of er al dan niet sprake is van een ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, zullen o.a. moeten worden betrokken de te verwachten gevolgen van de herinrichting voor omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied. Bij een herinrichting kan het gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Een herinrichting van openbaar gebied heeft vaak ook plaats in samenhang met het bouwen van een vergunningsvrij bouwwerk, zoals vuilcontainers, spot- of speeltoestellen en straatmeubilair.
2.2.4.9 wijziging gebruik van bouwwerken
Voor wijziging in het gebruik van bouwwerken geeft artikel 4 lid 9 van bijlage II van het Bor voorwaarden ten aanzien van ligging in de bebouwde kom. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen qua gebruik zou tot ruimtelijk of planologisch ongewenste situaties kunnen leiden. Wij vinden het dan ook wenselijk om aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de vormen van het toegelaten gebruik.
Door het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis en nevenfuncties bij de detailhandel wordt een gedeelte van de woning of detailhandelsbedrijf aan haar bestemming onttrokken.
Uitgangspunt is dat de woon- of detailhandelsfunctie in overwegende mate behouden blijft en de bewoner of exploitant de activiteit uitoefent.
Bezien moet worden of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer te rijmen valt met de woon- of detailhandelsfunctie van het betrokken pand of perceel. De beschreven criteria hebben tot doel om de impact van de activiteit te verminderen en de gevolgen op de omgeving te beperken.
Hoewel het gaat om wijzigingen in het gebruik, zijn er soms ook bouwkundige aanpassingen noodzakelijk om de functiewijziging mogelijk te maken. Onder genoemd artikel zijn ook inpandige bouwactiviteiten toegestaan.
Beroep aan huis/bedrijf aan huis
In de geactualiseerde bestemmingsplannen wordt de mogelijkheid geboden kleinschalig bedrijfsactiviteiten aan huis uit te oefenen.
Bij een aan huis verbonden bedrijf is functiewijziging ten behoeve van horeca-activiteiten uitgesloten. Voor vormen van horeca-activiteiten als de tearoom bij een bakkerij, die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij detailhandel, en waar naast kleinere etenswaren dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, willen wij beperkt ruimte bieden. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, openingstijden (gerelateerd aan de winkeltijden), ruimtelijke uitstraling en parkeren.
Ook willen wij ruimte bieden aan een horeca gerelateerde activiteit als bed & breakfast (b&b) bij wonen als ondergeschikt medegebruik. Het gaat hierbij om een kleinschalige toeristische activiteit. Deze voorziening kan door het kleinschalige karakter, spreiding in de gemeente en het beperkt aantal aaneengesloten overnachtingen, een wezenlijke bijdrage leveren aan het toeristisch product naast hotels, recreatiewoningen en campings. Wel stellen wij voorwaarden waaronder b&b toelaatbaar is. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, ruimtelijke uitstraling en parkeren. De regels voorzien in b&b als ondergeschikte activiteit bij woningen.
De ontwikkeling van (tijdelijke) woningen in (kantoor)gebouwen via dit artikellid is niet mogelijk. Reden hiervoor is dat we nadrukkelijk sturing willen houden op de woningbouw omdat naar de toekomst toe de mogelijkheden steeds beperkter worden. Ook bestaat in onze gemeente geen behoefte aan studentenhuisvesting, waarvoor dit onderdeel met name bedoeld is.
Wijziging van het gebruik van bouwwerken buiten de bebouwde kom wordt genoegzaam via het bestemmingsplan “Buitengebied Lochem 2010”geregeld. Mocht zich een situatie voordoen omtrent een ander gebruik van bouwwerken in het buitengebied ten behoeve van logiesfuncties voor werknemers dan zal de ruimtelijke impact in potentie dusdanig hoog zijn, dat een bredere afweging noodzakelijk is.
2.2.4.10 bewoning recreatiewoningen
Voor persoonsgebonden ontheffingen voor bewoning van recreatiewoningen geeft artikel 3
lid 10 van bijlage II van het Bor zelf voorwaarden ten aanzien van de toepasbaarheid. De recreatiewoning moet voldoen aan de bouwtechnische eisen van een bestaande woning. De verlening mag niet in strijd zijn met regelgeving op het gebied van de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij en de Reconstructiewet concentratiegebieden. Daarnaast moet men in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik hebben gehad en deze sedertdien onafgebroken hebben bewoond. In tegenstelling tot de andere mogelijkheden, is deze persoonsgebonden voor de hoofdbewoner en diens meerderjarige huisgenoten en niet overdraagbaar. Vergunning kan worden geweigerd als de verlening in strijd is met op 31 oktober 2003 gevoerd handhavingsbeleid. In de memorie van toelichting is daarover opgenomen dat een gemeente die niet binnen redelijke termijn na aanvang van een onrechtmatige bewoning aantoonbaar uitvoering heeft gegeven aan haar handhavingsbeleid (dus op dossierniveau), de vergunning formeel nog wel kan weigeren, maar dit dan wel extra goed moet motiveren. Dat geldt zeker indien het gaat om langdurig bestaand en feitelijk gedoogde onrechtmatige situaties.
2.2.4.11 ander gebruik dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 voor een termijn van ten hoogste tien jaar
Het betreft hier een nieuw onderdeel en strekt tot het flexibeler maken van de mogelijkheden voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Het feit dat het hier gaat om ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 houdt in dat voor een omgevingsvergunning voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan voor gebruik dat wel is genoemd in één van die onderdelen, het desbetreffende onderdeel, en niet onderdeel 11, de grondslag voor vergunningverlening dient te zijn. Indien het een planologisch strijdig gebruik betreft dat niet is genoemd in de onderdelen 1 tot en met 10, kan voor een tijdelijk gebruik met een duur van maximaal tien jaar de vergunning ingevolge artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II verleend worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo. Zo kan bijvoorbeeld het tijdelijk plaatsen van units voor de noodopvang van cliënten bij een maatschappelijke instelling via deze grondslag plaatsvinden, alsmede het plaatsen van een woonunit bij het (ver)bouwen van een woning, waarvoor omgevingsvergunning is verleend. Hetzelfde geldt voor het tijdelijk inrichten van voor agrarische doeleinden bestemde gronden ten behoeve van parkeerplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij het houden van evenementen.
Het houden van een evenement kan ook onder dit onderdeel worden geschaard. Voor het houden van evenementen geldt een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
Wij kunnen, en moeten soms zelfs, afwijken van deze beleidsregels, mits goed gemotiveerd. Dit is met name aan de orde als de toepassing van de beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doel. Deze zogeheten ‘hardheidsclausule’ is geregeld in artikel 4:84 Awb.
De afweging omtrent de afwijking is voor de beroepsgang onderdeel van de omgevingsvergunning. Tegen het verlenen van een omgevingsvergunning kan bezwaar gemaakt worden.
Deze beleidsregels zullen wij jaarlijks evalueren en opnieuw vaststellen. Op dit moment zijn alle bestemmingsplannen geactualiseerd. Ook gedurende een actualiseringsproces zullen wij deze beleidsregels dus geregeld tegen het licht houden en zo nodig bijstellen.
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
Een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.
De lijn die, evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, gelijk loopt aan de van de wegzijde gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.
Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen achter de achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voor- of zijtuin.
Een gebouw, geen woongebouw en/of recreatiewoning zijnde.
Laag hek dat bij een hoogteverschil mensen die zich aan de hoge zijde bevinden, beveiligt tegen naar beneden vallen, aan de rand van bijvoorbeeld balkon.
Het gebied binnen de bestemmingsplannen voor de kernen.
Het percentage van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Een gebouw dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, al dan niet aan het hoofdgebouw aangebouwd, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een bestemmingsplan, een zelfstandige bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier, kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren, alleen tijdens openingstijden van de winkel plaatsvindt.
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
Een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm, kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.
De lijn die gelijk loopt aan de voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatzijde, gezien worden als voorgevel).
Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen voor de voorgevelrooilijn(en).
Een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
Een gebouw dat qua bestemming dient voor twee of meerdere woningen, te bereiken via gemeenschappelijke verkeersruimte..
Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.
ARTIKEL 2: EEN BIJBEHOREND BOUWWERK OF UITBREIDING DAARVAN
Voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 1 van bijlage II van het Bor, komen in aanmerking:
een bijbehorend bouwwerk, met inachtneming van de volgende bepalingen:
bij woningen met een (zeer) diepe voortuin en relatief kleine achtertuin, is uitbreiding van de woning voor de voorgevel toegestaan met maximaal 30 m2, hoogte maximaal 3 meter, mits de afstand van de uitbreiding tot de perceelsgrens aan de zijde van de openbare weg ten minste 15 meter blijft en het geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden tot gevolg heeft. De afstand tot de zijgrens dient ten minste 2,5 meter te bedragen.
Met toepassing van artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht is het toegestaan vergunningsvrij bouwwerken op te richten en te gebruiken ten behoeve van mantelzorg. Dit is mogelijk in achtererfgebied. Indien echter een (mede/dubbel)-bestemming uitsluit dat bebouwing mag worden opgericht, kan het gebied niet worden gerekend tot het erf.
In deze gebieden mag een extra bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 75 m2 ten behoeve van mantelzorg (goothoogte maximaal 3 meter, hoogte maximaal 5 meter) worden opgericht, indien kan worden aangetoond, dat de in de mede/dubbel- bestemming van het desbetreffende bestemmingsplan opgenomen waarden niet worden aangetast. Gebruik van het bijgebouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan voor een termijn waarin een persoon op het perceel woonachtig is en afhankelijk is van de ontvangst van mantelzorg.
Onder andere gebouwen wordt verstaan: scholen, winkels, horecagebouwen, kantoren, sportaccommodaties, accommodaties voor sociaal-cultureel werk, bedrijven.
andere gebouwen buiten de bebouwde kom een uitbreiding met maximaal 30 m2 met een maximale hoogte van 5 meter, mits het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.
ARTIKEL 3 : OPENBARE VOORZIENINGEN
Voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 2 van bijlage II van het Bor, komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, als genoemd in artikel 2, onderdeel 18, onder a van bijlage II van het Bor met dien verstande dat:
ARTIKEL 4 : BOUWWERK, GEEN GEBOUW ZIJNDE OF GEDEELTE VAN EEN DERGELIJK BOUWWERK
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 3 van bijlage II van het Bor, komt in aanmerking een bouwwerk geen gebouw zijnde, met inachtneming van de volgende bepalingen:
de hoogte van reclame-uitingen voor de voorgevel (voorerf) mag niet meer bedragen dan 25% van de hoogte van het gebouw, waarbij de reclame-uiting wordt geplaatst bij een breedte van maximaal 1,50 meter. Bij een breedte van de reclame-uiting van 2,50 meter, mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen; reclames, die vlak tegen de gevel wordt aangebracht, mogen in beginsel niet hoger
worden bevestigd dan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping;
reclame loodrecht op de gevel, mag een maximale hoogte hebben van 1 meter, een maximale uitsteek, inclusief constructie, van 1 meter en een maximale dikte van 75 cm.
de hoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen, waarbij voor een bijzonder ander bouwwerk zoals een vlaggenmast, afvoerpijp biomassa-installatie, speeltoestel, hooiberg een andere hoogte mag worden aangehouden. Zonnepanelen dienen binnen het bouwvlak, dan wel direct aansluitend daaraan, te worden opgericht.
ARTIKEL 5 : DAKKAPEL, DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4, lid 4 van bijlage II van het Bor komt in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding, met inachtneming van de volgende bepalingen:
ARTIKEL 6 : ANTENNE-INSTALLATIE
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 5 van bijlage II van het Bor, komen in aanmerking masten voor mobiele communicatie, met inachtneming van de volgende bepalingen.
Indien het gaat om een antenne van een zendamateur dient, alvorens een aparte ruimtelijke afweging wordt gemaakt, aangetoond te worden dat vergunningsvrij bouwen geen soelaas biedt. Aanvrager dient in bezit te zijn van een licentie, afgegeven door Agentschap Telekom.
ARTIKEL 7 : INSTALLATIE VOOR WARMTEKRACHTKOPPELING
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 6 van bijlage II van het Bor wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individueel verzoek om een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling een afweging gemaakt binnen de in het Bor genoemde voorwaarden. De bedoelde bouwwerken dienen wel binnen het bouwperceel te worden opgericht. Dergelijke constructies buiten het bouwperceel passen niet in het landschap.
ARTIKEL 8 : INSTALLATIE BIJ AGRARISCH BEDRIJF TEN BEHOEVE VAN OPWEKKING DUURZAME ENERGIE
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste kid, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 7 van bijlage II van het Bor wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individueel verzoek om een installatie bij een agrarisch bedrijf ten behoeve van de opwekking van duurzame energie een afweging gemaakt binnen de in het Bor genoemde voorwaarden. De bedoelde bouwwerken dienen wel binnen het bouwperceel te worden opgericht. Dergelijke constructies buiten het bouwperceel passen niet in het landschap.
ARTIKEL 9 : HERINRICHTING OPENBAAR GEBIED
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 8 van bijlage II van het Bor, komt in aanmerking: een niet ingrijpende herinrichting van openbaar gebied, waarbij de gevolgen van de herinrichting voor de omwonenden en gebruikers van het desbetreffende gebied van beperkte aard is.
ARTIKEL 10 : WIJZIGEN GEBRUIK VAN BOUWWERKEN
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 9 van bijlage II van het Bor, komt in aanmerking een wijziging in het gebruik van bouwwerken in de bebouwde kom, met inachtneming van de volgende bepalingen:
functiewijziging op bedrijventerreinen is beperkt tot die waarin, op basis van concrete gegevens, geconcludeerd kan worden dat de nieuwe activiteit naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat gelijk is te stellen met de bedrijven, genoemd in de voor die gebieden geldende bestemmingsplannen opgenomen staat van inrichtingen.
De ontwikkeling van (tijdelijke) woningen in (kantoor)gebouwen via dit artikellid is niet mogelijk. Reden hiervoor is dat we nadrukkelijk sturing willen houden op de woningbouw omdat naar de toekomst toe de mogelijkheden steeds beperkter worden. Ook bestaat in onze gemeente geen behoefte aan studentenhuisvesting, waarvoor dit onderdeel met name bedoeld is.
Wijziging van het gebruik van bouwwerken buiten de bebouwde kom wordt genoegzaam via het bestemmingsplan “Buitengebied Lochem 2010” geregeld. Mocht zich een situatie voordoen omtrent een ander gebruik van bouwwerken in het buitengebied ten behoeve van logiesfuncties voor werknemers, dan zal de ruimtelijke impact in potentie dusdanig hoog zijn, dat een bredere afweging noodzakelijk is.
ARTIKEL 11 : BEWONING RECREATIEWONINGEN
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 10 van bijlage II van het Bor, wordt per individueel verzoek om bewoning van een recreatiewoning een afweging gemaakt binnen de in het Bor genoemde voorwaarden.
ARTIKEL 12 : ANDER GEBRUIK VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo, juncto artikel 4 lid 11 van bijlage II van het Bor, komt in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 van artikel 4 van bijlage II van het Bor, met inachtneming van de volgende bepalingen:
ARTIKEL 13 : HARDHEIDSCLAUSULE
Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om gemotiveerd af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Bijlage 1: artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo en artikel 4 van bijlage II van het Bor
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo
Artikel 4 van bijlage II van het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk gebouw, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
4. een dakkapel , dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard;
5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;
6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;
7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanden;
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten, die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers;
10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
11. Ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.