Organisatie | WerkSaam Westfriesland |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel verhaal, terug- en invordering en kwijtschelding WerkSaam Westfriesland |
Citeertitel | Beleidsregel verhaal, terug- en invordering en kwijtschelding WerkSaam Westfriesland |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2016 | 01-07-2018 | Onbekend | 03-11-2016 Blad Gemeenschappelijke Regeling | Onbekend |
Het algemeen bestuur en het Dagelijks Bestuur van WerkSaam Westfriesland,
ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft; gevestigd te Hoorn;
gelet op 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;
gelet op artikelen 58 t/m 62 van de Participatiewet;
gelet op artikelen 25 t/m 31 IOAW en IOAZ;
gelet op het beleidsplan WerkSaam Westfriesland en de handhavingsverordening WerkSaam Westfriesland 2015
Artikel 2. Verhaal van bijstand
Het dagelijks bestuur gaat bij de beoordeling van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag uit van de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter moet beslissen of en zo ja tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Het dagelijks bestuur gaat over tot executoriale beslaglegging overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als de onderhoudsplichtige niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud. te voldoen.
Artikel 4. Gebruik maken van bevoegdheid tot terugvordering
Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet en artikel 25 tot en met 31 van de IOAW en de IOAZ.
Artikel 6. Terugvorderingsbesluit
Het dagelijks bestuur vordert verleende bijstand terug voor zover deze bijstand:
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
- de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet beschikt of kan beschikken;
- de belanghebbende over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW resp. IOAZ is verleend, later inkomsten heeft ontvangen waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden;
- bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Onverminderd het bepaalde onder 1. worden kosten van bijstand van alle gezinsleden teruggevorderd, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend. Indien bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17, lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW/IOAZ of artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de meeprofiterende partner met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet dan wel met wiens inkomen als bedoeld in artikel 9, lid 1 IOAW/IOAZ bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. De hiervoor genoemde meeprofiterende partner is hoofdelijk aansprakelijk voor de
terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Voor het genoemde onder 2 geldt dat dat de aflossing niet meer kan bedragen dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering voor beslag in aanmerking komt. Hierbij kan rekening worden gehouden met de voor de beslagvrije voet verhogende factoren wanneer de bijstandsgerechtigde deze aangeeft.
Artikel 10. Matigen van de aflossing
Het dagelijks bestuur kan naar aanleiding van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van de debiteur de hoogte van de aflossing matigen als het inkomen c.q. draagkracht hier aanleiding toe geeft.
Artikel 12. Invorderingskosten
Het dagelijks bestuur maakt als volgt gebruik van de bevoegdheid om buitengerechtelijke kosten te vorderen:
als de belanghebbende na de aanmaning nog in gebreke blijft met zijn betaling wordt de vordering verhoogd met de kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het conform artikel 11 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzonden dwangbevel, zijnde de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
Kwijtschelding van geldleningen verstrekt als bijzondere bijstand is op verzoek van de debiteur mogelijk, indien er gedurende een periode van 36 maanden het voor de debiteur maximale bedrag conform de aflossingsverplichting (heeft) af(ge)lost, of minimaal 60% is afgelost.
Aldus vastgesteld, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft:
In de vergadering van het dagelijks bestuur van 3 november 2016
In de vergadering van het algemeen bestuur van 14 december 2016
Artikel 2. Toepassen verhaalsbevoegdheid
Onder het verhalen van bijstand verstaan we het verhalen van de kosten van bijstand op iemand die zijn onderhoudsplicht ten opzichte van zijn echtgenoot of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt, of iemand die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarige kind die bijzondere bijstand ontvangt niet of niet behoorlijk nakomt.
Op grond van artikel 55 van de Participatiewet kunnen wij aan de uitkeringsgerechtigde de verplichting opleggen om alimentatie te vorderen. De uitkeringsgerechtigde heeft namelijk de verplichting om zelf zoveel mogelijk inkomen te verwerven. Als een procedure tegen de voormalige partner of ouder van de kinderen niet mogelijk of wenselijk is, kan gebruik gemaakt worden van de verhaalsbevoegdheid.
In de Participatiewet is verhaal van bijstand opgenomen als een bevoegdheid.
WerkSaam maakt gebruik van deze bevoegdheid om de volgende redenen:
1. Inkomsten uit verhaal zijn inkomsten voor WerkSaam
1. Inkomsten voor WerkSaam (afweging baten en lasten)
Inkomsten uit verhaal zijn inkomsten voor WerkSaam. Omdat het onderzoek naar verhaal echter arbeidsintensief is en de baten niet altijd opwegen tegen de kosten, is hier in deze beleidsregel rekening mee gehouden.
Een onderhoudsplichtige die op grond van een uitspraak van de rechter alimentatie moet betalen, moet die alimentatie ook betalen als de onderhoudsgerechtigde bijstand ontvangt. De alimentatie wordt als inkomen gekort op de uitkering van de onderhoudsgerechtigde. Zou WerkSaam afzien van verhaal dan is dat ten opzichte van andere onderhoudsplichtigen met alimentatieverplichtingen niet rechtvaardig.
Bijstand en andere inkomensvoorzieningen worden betaald met gemeenschapsgeld. Van WerkSaam mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met deze middelen omgaat. Door kosten van bijstand op derden te verhalen, hoeft minder gemeenschapsgeld worden uitgegeven.
Om de verhaalsbijdrage te kunnen bepalen, moet eerst de draagkracht van de
onderhoudsplichtige worden berekend. Hiervoor worden de normen van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (de Tremanormen) gehanteerd. Deze normen hanteren rechters ook. Zij gebruiken deze als hulpmiddel om de hoogte van partneralimentatie en kinderalimentatie vast te stellen. Als ex-partners niet tot onderlinge afspraken over alimentatie komen dan doet de rechter een uitspraak over de hoogte van de te betalen alimentatie aan de hand van de Tremanormen. Wettelijk is vastgelegd dat de rechter rekening moet houden met hoeveel de alimentatieplichtige per maand kan afdragen. De Tremanormen helpen de rechter vervolgens om de hoogte te bepalen omdat dit niet in de wet staat genoemd. De verhaalsbijdrage wordt opgelegd met ingang van de 1e van de maand volgend op die waarin de eerste aanschrijving plaatsvindt. In de beleidsregel wordt hierop een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarbij verhaal wordt gepleegd op de ouders van 18-, 19- en 20-jarigen aan wie aanvullende bijzondere bijstand wordt verstrekt voor levensonderhoud. In deze gevallen is het wenselijk om vanaf de 1e dag van de bijstandsverlening te kunnen verhalen.
Heronderzoeken worden jaarlijks of tweejaarlijks gepland, afhankelijk van de situatie en toekomstverwachtingen van de onderhoudsplichtige. Indien de situatie van de onderhoudsplichtige danig gewijzigd is, wordt wederom een inlichtingenformulier verzonden. Na beoordeling van dit formulier en de wijzigingen wordt berekend of een aangepaste verhaalsbijdrage aan de orde is. Tussentijds is wijziging van de verhaalsbijdrage altijd mogelijk, indien de onderhoudsplichtige hierom verzoekt en met bewijzen aantoont dat zijn situatie zodanig gewijzigd is, dat een wijziging op zijn plaats is.
Artikel 3. Afzien van verhaal van bijstand
Gebruik maken van de verhaalsbevoegdheid betekent niet dat WerkSaam altijd tot verhaal overgaat. WerkSaam kan vanwege omstandigheden van de onderhoudsplichtige, of op grond van een kosten-batenanalyse ervoor kiezen om van (verder) verhaal af te zien. WerkSaam verhaalt geen kosten van bijstand als deze minder bedragen dan de ondergrens die Trema hanteert (momenteel € 25,00 per maand). Ook wordt niet verhaald als de totale bijdrage niet meer dan € 250,00 bedraagt. Hier is voor gekozen omdat de uitvoeringskosten anders niet opwegen tegen de te verhalen bijstand.
Ook kan van verder verhaal en incasso afgezien worden als op de openstaande
verhaalsvordering al 5 jaar lang geen aflossing is ontvangen en er geen zicht is op wijziging van de situatie. Denk hierbij aan een onderhoudsplichtige die is geëmigreerd, of een onderhoudsplichtige die AOW ontvangt en op hoge preferente schulden af moet lossen. In deze gevallen kan de openstaande vordering worden afgeboekt.
Ook wanneer het verhaal onredelijk en niet billijk is door het gedrag van de bijstandsgerechtigde jegens de persoon op wie verhaal wordt gezocht, kan worden afgezien van verhaal. Het is niet redelijk om bijstand te verhalen als de bijstandsbehoeftige bijvoorbeeld een reintegratietraject frustreert en hierdoor langer bijstandsafhankelijk blijft
Artikel 4. Gebruik maken van bevoegdheid tot terugvordering
In de Participatiewet is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60. Voor de IOAW en IOAZ gelden de artikelen 25 tot en met 28 en 30 en 31.
In de huidige wetgeving bestaat er een onderscheid tussen fraude en niet fraudevorderingen. Vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht (artikel 17 Participatiewet en artikel 13 IOAW en IOAZ) worden gezien als fraudevorderingen. Wij zijn verplicht om een uitkering die als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht teveel of ten onrechte is betaald, volledig terug te vorderen. Er is dus sprake van uitkeringsfraude als een overtreding van de inlichtingenplicht resulteert in ten onrechte betaling van de uitkering. Vergissingen en slordigheden van de uitkeringsontvanger kunnen hier ook onder vallen. Ook wanneer de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel of ten onrechte betaalde uitkering, verbindt de wetgeving hier consequenties aan in de vorm van een waarschuwing of een boete.
Artikel 5. Opschorting, herziening, intrekking en beëindiging
Soms moet een terugvorderingsbesluit worden voorafgegaan door een herziening of een intrekking. Er is dan sprake van een onzelfstandig terugvorderingsbesluit.
Dit is nodig in de volgende situaties:
• de klant heeft de inlichtingenplicht geschonden of de bijstand is op grond van een onjuist besluit verstrekt;
• via een maatregel achteraf geheel of gedeeltelijk weigeren van bijstand wegens verwijtbare handelingen of het niet nakomen van opgelegde verplichtingen;
• herzien van een besluit tot verlening van bijstand (bijvoorbeeld in geval van een normwijziging in het verleden of bijzondere bijstand om niet dat niet voor het aangegeven doel is aangewend);
• intrekken van bijstand na het laten verstrijken van een hersteltermijn.
Bij zelfstandige terugvorderingsbesluiten is herziening of intrekking van de bijstand niet nodig. Denk hierbij aan:
• terugvordering van voorschotten;
• wat anderszins onverschuldigd is betaald (er is een onjuiste betaling verricht, of er is per abuis aan de klant een dubbele betaling van de bijstandsnorm gedaan);
• naderhand verkregen middelen over een bijstandsperiode of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend;
• leenbijstand, die niet volgens opgelegde verplichtingen wordt afgelost of bijstand voortvloeiend uit borgtocht.
Volgens artikel 54 Participatiewet en artikel 17 IOAW en IOAZ is WerkSaam bevoegd om het recht op uitkering op te schorten en de toegekende uitkering te herzien of in te trekken, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt of indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.
Als er na onderzoek over een periode minder recht op bijstand is, wordt het recht over die periode herzien. Als er geen recht op bijstand is, wordt het recht over die periode ingetrokken. De uitkering wordt dan niet beëindigd met ingang van de eerste datum waarop geen uitkering meer verstrekt wordt, maar ingetrokken vanaf de eerste datum dat er in het geheel geen recht op uitkering bestond.
De maximale termijn van opschorten voor de Participatiewet is beperkt tot 8 weken (artikel 54 lid 1 Participatiewet). In de IOAW/IOAZ is dit anders geregeld. Deze wetten kennen wel de mogelijkheid tot opschorting bij een geconstateerd verzuim (artikel 17, lid 1 IOAW en IOAZ), maar stelt geen opschortingstermijn. Deze wordt gekoppeld aan de hersteltermijn (artikel 17, lid 2 en 4).
Aan de duur van een hersteltermijn zijn in principe geen beperkingen verbonden. Bij het vaststellen van de hersteltermijn moet rekening worden gehouden met de tijd die de uitkeringsontvanger nodig heeft het verzuim te herstellen. De Participatiewet beperkt deze duur door de maximale opschortingstermijn van 8 weken. In het belang van de uitkeringsontvanger streeft WerkSaam er naar om de hersteltermijn niet langer dan veertien dagen te laten duren. Komt de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na, kan op grond van het derde lid van artikel 54 Participatiewet c.q. artikel 17, lid 3 IOAW en IOAZ een toekenningsbesluit worden herzien of ingetrokken.
Het besluit wordt ingetrokken als achteraf wordt vastgesteld dat er in het geheel geen recht op bijstand bestond. De toekenning wordt daarmee ongedaan gemaakt en een herziening is niet nodig. De uitkering moet nog wel beëindigd te worden. In alle andere gevallen wordt het besluit herzien. Als er buiten de schuld van de belanghebbende een onjuist besluit is genomen, kan dit ook leiden tot herziening of intrekking van de uitkering.
Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit alleen als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel of ten onrechte uitkering ontving.
Artikel 6. Terugvorderingsbesluit
Bij schending van de inlichtingenplicht moet de bijstand altijd worden teruggevorderd. In andere gevallen wordt de bijstand op grond van de wet (artikel 58 Participatiewet c.q. artikel 25 IOAW en IOAZ ) teruggevorderd voor zover deze:
a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
• de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 Participatiewet beschikt of kan beschikken;
• de belanghebbende over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de IOAW resp. IOAZ is verleend, later inkomsten heeft ontvangen waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.
• bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de
belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
g. terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.
Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering moet, zoals eerder genoemd, wel eerst een herziening sof intrekkingsbesluit worden genomen.
Aan bijstand die in de vorm van een geldlening (artikel 48 Participatiewet e.v.) is verleend, wordt altijd een terugbetalingsverplichting verbonden. Deze wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd en er wordt altijd een ingangsdatum genoemd. Dit in verband met eventuele andere openstaande vorderingen. Wordt de terugbetalingsverplichting niet nagekomen, dan wordt over het nog resterende bedrag van de lening alsnog een terugvorderingsbesluit genomen. Vanaf dat moment gelden de (beleids)regels ten aanzien van terugvordering.
Borgstelling is bijstandsverlening in de vorm van borg (artikel 48 Participatiewet e.v.) en wordt altijd expliciet vermeld in het toekenningsbesluit. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening en WerkSaam op haar borgstelling wordt aangesproken. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat er een vordering die op grond van artikel 58, lid 1 sub c Participatiewet en de beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Als de aanvrager van bijstand om een voorschot verzoekt, ontstaat er na 4 weken van rechtswege een aanspraak op een voorschot. Deze wordt op grond van artikel 52 Participatiewet van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Het verstrekte voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand over de periode waarop het voorschot betrekking heeft. Soms kan dit niet of niet volledig omdat er geen bijstand wordt toegekend of omdat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale voorschot ineens mee te verrekenen. Het voorschot wordt in dat geval teruggevorderd op grond van artikel 58, lid 2, sub d Participatiewet via een terugvorderingsbesluit.
De IOAW en IOAZ kennen geen bepalingen over wettelijke voorschotverstrekking.
Er zijn ook andere situaties waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bijstand die is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen in de vorm van inkomen of vermogen (bijvoorbeeld aan een nabetaling van loon of arbeidsongeschiktheidsuitkering, een erfenis ). Of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor al eerder (bijzondere) bijstand is ontvangen.
Onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing wordt teruggevorderd op grond van artikel 58, lid 2, sub e Participatiewet en artikel 25, lid 1 IOAW en IOAZ. Hierbij geldt wel dat alleen wordt teruggevorderd als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. De mogelijkheid om terug te vorderen vervalt na twee jaar.
Terugvordering van meeprofiterende partners
In geval van verzwegen samenwoning wordt de ten onrechte en teveel verstrekte bijstand teruggevorderd van de bijstandontvanger en van de verzwegen partner op grond van artikel 59, lid 2 Participatiewet en artikel 26, lid 2 IOAW en IOAZ.
• de bijstandontvanger de gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.
• de samenwoning in de betreffende woongemeente heeft plaatsgevonden. Indien dit niet het geval is kan alleen van de cliënt worden teruggevorderd en alleen aan cliënt een boete worden opgelegd.
Zowel de bijstandontvanger als de meeprofiterende partner zijn in bovenstaande gevallen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent dat de totale terugvordering van beiden kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin een van beiden niet in staat is om het (volledige) bedrag terug te betalen, kan de ander voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. De debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk dienen hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar af te stemmen.
Bij fraudevorderingen hoeft geen belangenafweging gemaakt te worden omdat de terugvordering hiervan een verplichting is. Bij niet-fraudeterugvorderingen dient wel een belangenafweging gemaakt te worden. Op grond van dringende redenen kan van herziening of intrekking worden afgezien. Het moet hier dan gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante feiten en omstandigheden. Hiervan is slechts sprake als een herziening of intrekking zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin. Hierbij wordt opgemerkt dat de financiële gevolgen van een besluit tot herziening of intrekking niet als dringende redenen worden aangemerkt, omdat de beslagvrije voet hierin voldoende bescherming biedt.
Afzien van terugvordering van niet-fraude vorderingen kan worden overwogen indien het terug- en in te vorderen bedrag in geen verhouding staat tot de uitvoeringskosten. Bij kruimelbedragen (vorderingen van minder dan € 50,00) is het uit een oogpunt van efficiency zinvol om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Verder kunnen er in individuele situaties dringende redenen bestaan, die reden vormen om af te zien van terugvordering. Bijvoorbeeld wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. In dat geval moet aannemelijk zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand of uitkering ontving. Dat geldt niet voor fraude-vorderingen, omdat het daarbij slechts gaat om de objectieve vaststelling dat de inlichtingenplicht geschonden is. Verwijtbaarheid speelt daarbij geen rol. Dat is overigens wel zo bij beoordeling van de boete die op de schending van de inlichtingenplicht volgt.
Verder kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor een dringende redenen. Hier gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de betrokkene aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een dringende reden. In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan al van een dergelijk besluit worden afgezien wegens een dringende reden (zie artikel 3). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Terugvordering binnen een redelijke termijn
Omdat terugvordering voor een deel een bevoegdheid is, moet WerkSaam een redelijke termijn in acht nemen bij de besluitvorming. Dat is gestoeld op het vertrouwensbeginsel. De burger mag er na enige tijd op vertrouwen dat de uitkering juist verstrekt is en dat er over een langer geleden voorliggende periode geen wijziging in het bijstandsrecht meer optreedt. Enerzijds zijn daar de wettelijke verjaringstermijnen (3:309 BW) anderzijds de in de jurisprudentie ontwikkelde zesmaandenjurisprudentie. Dat betekent dat het bestuursorgaan binnen 6 maanden nadat zij op de hoogte is van de vordering een terugvorderingsbesluit neemt. Dit laatste gaat niet op voor vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. In die gevallen is de ‘redelijke termijn’ niet van toepassing. Dit heeft te maken met de vaak langer lopende onderzoeken naar fraude (en de hoogte van het terug te vorderen bedrag) vanwege schending van de inlichtingenplicht en het feit dat het niet redelijk is dat men bij schending inlichtingenplicht een beroep op het vertrouwensbeginsel doet.
Artikel 7. Brutering van de vordering
Bijstand wordt netto uitgekeerd. WerkSaam draagt hier loonbelasting, premies
volksverzekeringen alsmede de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de
Zorgverzekeringswet over af aan de belastingdienst. WerkSaam kan op grond van de wet (artikel 58, lid 5 Participatiewet en artikel 25, lid 4 IOAW en IOAZ) bijstand bruto terugvorderen. De hoogte van het bruto terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van de versterkte bijstand, inclusief de afgedragen loonbelasting en premies. WerkSaam kiest ervoor om bij fraudevorderingen, de ten onrechte verstrekte bijstand te bruteren. Bij terugvordering in het lopende jaar heeft de debiteur er baat bij om over de bruteringsmethode te worden geïnformeerd. Hierdoor heeft hij immers nog de keuze en een financieel voordeel als hij nog in het jaar waarin teruggevorderd wordt, de gehele vordering aflost. Terugbetaling van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering ís 'negatief loon'. Degene die bijstand heeft terugbetaald kan bij de belastingdienst een teruggave verzoeken van de belasting die over de terugbetaalde bijstand is ingehouden.
Nadat de terug te vorderen bijstand is bepaald, start de invorderingsprocedure. In het terugvorderingsbesluit staat:
• tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;
• de termijn van 6 weken waarbinnen de ten onrechte ontvangen bijstand moet worden terugbetaald;
• op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer wordt gelegd.
In het besluit wordt het netto bedrag vermeld en wordt verzocht om de vordering binnen 6 weken volledig te voldoen of een terugbetalingsregeling te treffen. Gaat het om een fraudevordering dan staat in het besluit dat de vordering wordt gebruteerd als deze niet volledig is afgelost voor 31 december van dat jaar.
Bij invordering probeert WerkSaam de vordering in overleg met de debiteur te innen via een betalingsregeling. In dit geval kan worden besloten om niet de maximale aflossingscapaciteit (alles boven de beslagvrije voet) op te eisen. Als het niet mogelijk is om in overleg een aflossingsbedrag af te spreken, dient het gehele bedrag binnen 6 weken voldaan te zijn of wordt (bij uitkeringsgerechtigden) overgegaan tot verrekening met de uitkering. Dit wordt vastgelegd in het terugvorderingsbesluit.
De hoogte van de aflossing bij de minnelijke regeling wordt bepaald aan de hand van het inkomen/draagkracht van de debiteur. Het streven is dat een vordering zo snel mogelijk afgelost wordt. Bij debiteuren die een bijstandsuitkering ontvangen, wordt de aflossing ingehouden op de uitkering. Het inhouden op de uitkering is onderdeel van de minnelijke betalingsregeling. Werkt de debiteur niet mee dan treedt het executietraject in werking.
Er wordt eerst een aanmaning verstuurd, daarna een dwangbevel en vervolgens wordt de vordering geëxecuteerd (beslaglegging).
WerkSaam hanteert een aantal uitgangspunten bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit. Zo wordt bij bijstandsgerechtigden maandelijks een bedrag gelijk aan 5% van de geldende bijstandsnorm, alsmede het volledig gereserveerde vakantiegeld. Dit sluit aan bij de wettelijk vastgestelde beslagvrije voet (artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Verrekening met de bijstand is gebaseerd op artikel 60 lid 3 en 4 van de Participatiewet.
Uitgangspunt van de aflossingsverplichting bij niet-bijstandsgerechtigden is dat iedereen in staat moet zijn om een minimuminkomen te kunnen verwerven. De minimale aflossingscapaciteit is daarom gelijk aan 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm c.q. de netto uitkeringsgrondslag dan wel een lager bedrag indien het beslagvatbare deel van de uitkering lager is.
Bij geschillen over de hoogte van de aflossing kan er een draagkrachtberekening gemaakt worden als de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft. Bij een niet-fraudevordering moet 50% van de draagkracht aangewend worden voor de aflossing op de vordering. Bij een fraudevordering is dit 75% van de draagkracht.
Indien de opgelegde verplichting voor de vordering niet wordt nagekomen, geldt een aflossingsverplichting van 100%. Hiervan kan slechts worden afgezien als een crediteur met een hogere preferentie de volledige aflossingscapaciteit opeist, zoals de Belastingdienst. Met concurrente vorderingen wordt geen rekening gehouden.
Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van een vordering. De reden hiervoor zijn:
• de vordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt eerst zo veel mogelijke de boete verrekend zodat de preferente vordering overblijft.
• Een bestuurlijke boete kan maximaal vijf jaar worden ingevorderd, de vordering maximaal 10 jaar.
Artikel 10. Matigen van de aflossing
Het vastgestelde aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Na een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de debiteur kan de hoogte van de aflossing verminderd worden. Dit is slechts mogelijk als het inkomen/draagkracht daar aanleiding toe geeft. Als uit het verzoek van de debiteur blijkt dat de vordering binnen 24 maanden wordt afgelost, is een beoordeling van het inkomen/draagkracht niet nodig.
Bij een dergelijk verzoek wordt dezelfde procedure gevolgd als bij een heronderzoek. Bij een heronderzoek wordt ook bekeken of het aflossingsbedrag nog in overeenstemming is met de persoonlijke en financiële omstandigheden van de debiteur.
Aangezien tijdens dit onderzoek de draagkracht van de debiteur opnieuw is onderzocht, kan er aanleiding zijn de datum van het eerstvolgende reguliere heronderzoek te wijzigen.
Op het moment dat de debiteur niet tijdig (binnen 6 weken na de terugvorderingsbeschikking) aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een aanmaning verzonden met het verzoek de achterstand binnen 14 kalenderdagen alsnog te voldoen. Dit gebeurt op grond van artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als de debiteur na deze aanmaning nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, wordt, gelet op het gestelde in art. 4.119 en 4.120 Awb, een dwangbevel verzonden en wordt het executietraject opgestart. Voor de aanmaning wordt een vergoeding in rekening gebracht, die bij de hoofdsom opgeteld wordt, op grond van artikel 4:113 Awb.
Er wordt een aanmaning verzonden als er sprake is van een betalingsachterstand. Reageert de debiteur niet, dan wordt er een dwangbevel verzonden. Voor het dwangbevel worden kosten in rekening gebracht bij de debiteur, die bij de hoofdsom geteld worden. Is de debiteur niet bereid om een betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting na te komen, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd via een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierbij wordt er beslag gelegd op inkomen of uitkering van de debiteur. Er kan ook gekozen worden om de vordering over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder waarbij de invordering wordt verhoogd met de deurwaarderskosten en de wettelijke rente. Volgens artikel 58, lid 4 Participatiewet en artikel 25, lid 4 IOAW en IOAZ is WerkSaam bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. WerkSaam maakt altijd gebruik van deze bevoegdheid omdat hierdoor het niet noodzakelijk is om terug te vorderen. Verrekening met de bijstand is gebaseerd op artikel 60 lid 3 en 4 van de Participatiewet.
WerkSaam heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. Deze procedure is als volgt:
Het terugvorderingsbesluit wordt overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder als WerkSaam zelf geen mogelijkheden heeft om een vordering te innen. Er vindt eerst overleg plaats met een deurwaarder om te kijken of de deurwaarder nog wel mogelijkheden ziet/heeft. Kosten-baten spelen mee en worden per casus bekeken. Zoals aangegeven wordt de vordering in deze gevallen verhoogd met de deurwaarderskosten.
Artikel 12. Invorderingskosten
Betaalt de debiteur niet, dan wordt de vordering verhoogd met kosten die worden gemaakt in verband met de terugvordering. Denk aan de kosten voor het verzenden van bijvoorbeeld een aanmaning en verdere dwanginvordering. Is een dwangbevel uitgegaan, dan wordt de vordering verhoogd met de gerechtelijke kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging. De gerechtelijke kosten worden conform het bepaalde in artikel 4:120, tweede lid Awb, berekend met toepassing van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). De gerechtelijke kosten betreffen vergoedingen voor werkzaamheden die rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangen en voor de goede uitvoering van die ambtshandeling nodig zijn, zoals voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden.
Door een debiteur kan een kwijtscheldingsverzoek worden ingediend waarin wordt verzocht om van gehele dan wel gedeeltelijke terugvordering van de nog openstaande schuld(en) af te zien.
In dit artikel is aangegeven wanneer aan een dergelijk verzoek tegemoet gekomen kan worden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet-fraudevorderingen. Bij de beoordeling spelen ook de hoogte van de restvordering en of aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan, een rol.
Een niet-fraudevordering lager dan € 50,00 wordt als kruimelbedrag gezien. Een verzoek tot kwijtschelding hiervan kan zonder verdere beoordeling van draagkracht worden gehonoreerd. Dit geldt ook als sprake is van een zeer dringende reden. In uitzonderlijke gevallen kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor dringende redenen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een zeer dringende reden. In overige gevallen dient een beoordeling plaats te vinden op basis van de in deze beleidsregel genoemde criteria.
Als er meer dan één vordering bestaat, wordt elke vordering afzonderlijk beoordeeld met betrekking tot de vraag of kwijtschelding mogelijk is, dan wel tot afkoop kan worden overgegaan. Bij uitzichtloze schuldensituaties of in situaties waarbij de schuldenlast een terugkeer op de arbeidsmarkt bemoeilijkt, kan het noodzakelijk zijn een schuldregeling tot stand te brengen.
Wanneer een belanghebbende leenbijstand in de vorm van bijzondere bijstand heeft ontvangen en gedurende een periode van 36 maanden het voor cliënt maximale bedrag(heeft) af(ge)lost, kan het op verzoek worden kwijtgescholden. Ook wanneer een belanghebbende 60% van de lening heeft afgelost kan het restant van de leenbijstand op verzoek worden kwijtgescholden. Dit geldt niet voor verstrekte geldleningen die door pand of (krediet)hypotheek zijn gedekt of die zich om andere redenen verzetten tegen voortijdige kwijtschelding, zoals bijvoorbeeld in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand i.v.m. ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Indien het kwijtscheldingsverzoek betrekking heeft op een openstaande schuld in het kader van verhaal- /onderhoudsplicht, wordt de vordering gelijkgesteld aan een niet-fraudeschuld. De kwijtschelding vindt plaats voor het bedrag dat op het moment van besluitvorming nog open staat.