Organisatie | Eijsden-Margraten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten houdende regels waarderen en afschrijven Nota waarderen en afschrijven 2017 Eijsden-Margraten |
Citeertitel | Nota waarderen en afschrijven 2017 Eijsden-Margraten |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nota waarderen en afschrijven gemeente Eijsden-Margraten 2012.
Onbekend.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | nieuwe regeling | 13-12-2016 | . |
Op grond van de financiële verordening gemeente Eijsden-Margraten ex. artikel 212 van de Gemeentewet moet de raad bij verordening de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie vaststellen. De Raad stelt hiertoe de financiële verordening vast. De nieuwe financiële verordening gemeente Eijsden-Margraten 2017 zal in de raadsvergadering van 13 december worden vastgesteld.
In artikel 13 van deze verordening staat: “Het college stelt een nota op met nadere regels ten aanzienvan activeren, waarderen en afschrijven in overeenstemming met het BBV” en “De raad stelt deze
De nota waarderen en afschrijvingen is primair bedoeld als instrument voor de kaderstellende
rol van de Raad. De nota vormt daarmee het formele kader voor de investeringen, afschrijvingen en
De huidige nota waarderen en afschrijvingen dateert uit 2012 en is aan herziening toe. Het Besluit
begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) is op onderdelen aangepast. Tevensheeft de commissie BBV notities uitgebracht die dwingende richtlijnen bevatten.
De doelstelling van deze nota is het formuleren van kaders, beleid en vastlegging van uniforme regelsvoor:
De uitgangspunten van deze nota worden onder andere zichtbaar in de jaarrekening en de begroting.
De nota Waarderen en Afschrijvingen is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. Deze nota sluit aan bij de Gemeentewet (artikel 212), bij het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de door de commissie BBV opgestelde notities.
Per hoofdstuk noemen we de relevante wetsartikelen en lichten we deze toe. Daar waar het BBVruimte biedt aan eigen beleid door de gemeente, geven we in deze nota aan hoe we dit invullen.
In deze nota worden uitgangspunten weergegeven in omkaderde tekstvakken. In de voorafgaandeteksten wordt een onderbouwing gegeven van het betreffende uitgangspunt. Een overzicht van de
De Commissie BBV beveelt aan om in de financiële verordening, of in een nadere uitwerking daarvan,op te nemen dat voor het activeren van investeringen aan ten minste één van de hierna opgenomencriteria moet worden voldaan:
Om praktische redenen (veel werk i.r.t. bedrag/gebruiksduur) achten we in de volgende gevallen
Deze kosten brengen we in de periode van aankoop ten laste van de exploitatie.
Investeringen met een gebruiksduur van drie jaar of minder en/of en verkrijgings- ofvervaardigingsprijs van € 10.000 of minder, activeren we niet maar brengen we ten laste van deexploitatie.
Of we een actief als vast of vlottend moeten aanmerken, wordt bepaald door de bestuurlijke intentiedie bestaat ten aanzien van het desbetreffende actief. Als de intentie is om het actief duurzaam te
exploiteren c.q. te gebruiken, dan is het een vast actief. Dit uitgangspunt ligt vast in artikel 31 BBV.
Grondexploitaties maken deel uit van de voorraden en behoren niet tot de vaste activa.
Investeringen verantwoorden we op de balans onder de post vaste activa. Onder deze postonderscheiden we conform het BBV (artikel 33) de volgende vaste activa:
Immateriële vaste activa zijn net als de materiële vaste activa niet financieel van aard.
ln tegenstelling tot materiële vaste activa zijn ze echter niet stoffelijk (niet tastbaar). Het BBV staatslechts in zeer beperkte mate de activering van immateriële investeringen toe. Bovendien is de
activering van immateriële investeringen niet verplicht.
Artikel 34 van het BBV geeft aan dat we uitsluitend als immateriële vaste activa mogen opnemen:
In artikel 63 lid 1 BBV staat dat we alle activa, dus ook de immateriële vaste activa, moeten waarderen
op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Eventuele van derden verkregen specifiekeinvesteringsbijdragen mogen we in mindering brengen op het geactiveerde bedrag (artikel 62 lid 2
BBV). Hierbij moeten we de verkregen bijdrage als baat verantwoorden.
a) Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio
(Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere ofhogere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.
In artikel 63, lid 7 van de BBV is bepaald dat we passiva - waaronder dus schulden- moetenwaarderen tegen de nominale waarde. Dat betekent dat we aangegane geldleningen voor hettotaalbedrag van de aangegane schuld moeten opnemen op de balans. Het verschil tussen hetschuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, kunnen we al dan niet activeren.
Voor de kosten van het afsluiten van geldleningen geldt dat we deze mogen afschrijven gedurende delooptijd van de betrokken lening (artikel 64 lid 5 BBV). Afschrijven over een langere periode mag niet,
Op basis van het huidige beleid activeren we de kosten van geldleningen en een eventueel optredend(dis)agio. In de toelichting van het BBV wordt overigens aanbevolen de kosten van het sluiten van leningen en het saldo van agio en disagio, zeker indien deze relatief van geringe omvang zijn, niet te activeren en af te schrijven. Voorgesteld wordt om kosten van geldleningen en kosten van (dis)agio > € 10.000 te activeren.
De kosten die zijn verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagioactiveren worden geactiveerd wanneer de kosten > € 10.000.
b) De kosten van onderzoek en ontwikkeling
Ingevolge artikel 60 van de BBV kunnen we de kosten van onderzoek en ontwikkeling van eenbepaald actief activeren indien:
De kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen we activeren indien aan alle voorwaarden isvoldaan. Voorbereidingskosten van investeringen immateriële vaste activa kennen een maximale afschrijvingsduur van vijf jaar (artikel 64lid 6 BBV).
De kosten van onderzoek en ontwikkeling van immateriële vaste activa activeren en schrijven we in maximaal 5 jaar af.
Materiële vaste activa zijn altijd stoffelijk van aard. Een uitzondering op deze regel is software, die opbasis van de notitie Software van de commissie BBV ook als materiële vaste activa wordtgerubriceerd. Met betrekking tot hardware en software kiezen we er voor om deze zo veel mogelijk inleaseconstructies op te nemen in plaats van zelf deze aan te schaffen en te activeren.
Het BBV onderscheidt in artikel 35 lid 1 drie categorieën materiële vaste activa:
De commissie BBV heeft in de notitie “verkrijging/vervaardiging van kapitaaluitspraken” stelligeuitspraken gedaan over onderhoudsuitgaves vs investeringsuitgaves. In paragraaf 2.3.4 gaan we hiernader op in.
2.3.1 Investeringen met een economisch nut
In artikel 59 lid 1 t/m 2 van het BBV is opgenomen:
Artikel 62 lid 1 BBV bepaalt dat we investeringen met een economisch nut moeten activeren volgensde zogenaamde brutomethode. Dit betekent dat we deze investeringen activeren voor het bedrag van
de investering. (Bestemmings)reserves mogen we niet op de investeringswaarde in minderingbrengen. lndien we voor de dekking van kapitaallasten van een investering met een economisch nut
een reserve hebben opgebouwd, kunnen we deze reserve gebruiken om de jaarlijkse kapitaallasten afte dekken. Dit soort reserves noemen we bruteringsreserves.
De Commissie BBV geeft in haar notitie “verkrijging/vervaardiging en onderhoud vankapitaalgoederen” de aanbeveling om deze bruteringsreserves in overeenstemming met deafschrijvingsparameters van de bijbehorende investering via de resultaatbestemming periodiek vrij te
laten vallen als dekking van de kapitaallasten. Op investeringen met een economisch nut mag niet'extra' worden afgeschreven. Deze moeten we afschrijven in de verwachte toekomstige gebruiksduur.
Bruteringsreserves vallen vrij in overeenstemming met de afschrijvingstermijn van de desbetreffendeinvestering.
Ingevolge het 2e lid van artikel 62 BBV mogen bijdragen van derden met een directe relatie met eenactief op de waardering daarvan in mindering worden gebracht. Het betreft hier bijvoorbeeld rijks-en
provinciale bijdragen, bijdragen van personen etc.
Bij investeringen brengen we de bijdragen van derden in mindering op de investering.
2.3.2 Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;
Deze categorie investeringen is in 2013 aan artikel 35 lid 1 toegevoegd en heeft met name betrekkingop investeringen die worden bekostigd uit de afvalstoffenheffing en rioolheffing. Deze investeringenworden nu als een afzonderlijke categorie binnen de investeringen met een economisch nut vermeld.
Indien in de heffingen bijdragen zijn begrepen voor toekomstige vervangingsinvesteringen komendeze gelden, in een vervangingsvoorziening. Op de balans moeten we deze voorzieningen in detoekomst onder een aparte categorie opnemen.
De uitgangspunten zoals vermeld in 2.3.1 zijn ook op deze categorie investeringen van toepassing.
Aanvullend hierop is artikel 62 lid 3 BBV. Hierin staat dat indien er sprake is van eenvervangingsinvestering we de vervangingsbijdragen uit de voorziening altijd in mindering moetenbrengen op deze vervangingsinvestering.
2.3.3 Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Met ingang van 2017 is in het artikel 59 van het BBV bepaald dat ook investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geactiveerd dienen te worden. Voor 2017 was er een keuze om wel of niet te activeren. Binnen de gemeente Eijsden-Margraten werden investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut reeds geactiveerd.
In artikel 62 lid 3 van het BBV staat dat bij investeringen reserves in mindering gebracht kunnen worden. Een vermindering van een investering met een reserve kan niet rechtstreeks plaatsvinden. De vermindering dient in dat geval plaats te vinden door middel van extra afschrijving en een bijdrage uit de reserve.
2.3.4 Onderhoudsuitgave vs investeringsuitgave
De Commissie BBV heeft in de notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoedereneen stellige uitspraak opgenomen over dit onderwerp. Een stellige uitspraak is een uitspraak van de
commissie BBV die we moeten volgen.
Uitspraak: “De kosten van (klein en groot) onderhoud zijn niet levensduurverlengend en mogen dus
Bij de beantwoording van de vraag of we bepaalde kosten wel of moeten activeren, is het van belangom duidelijkheid te scheppen over wat onder onderhoud wordt verstaan. Hiervoor is de volgende
Groot onderhoud; Dit betreft veelal maatregelen van ingrijpende aard die op een groot deel van het object worden uitgevoerd en na een langere gebruiksperiode worden verricht. Een voorbeeld hiervan is het (buiten) schilderwerk van een gebouw. De kosten van groot onderhoud kunnen op twee manieren worden gedekt:
Levensduur verlengende investeringen zijn investeringen ten behoeve van een bestaand actief dieexpliciet leiden tot een substantiële levensduurverlenging van het betreffende actief. Uitsluitend in die
gevallen mag geactiveerd worden. Voorbeelden zijn: het renoveren van een gebouw, levensduur verlengend onderhoud aan wegen. Het gaat hier dus niet om (groot) onderhoud. Onderhoud is niet
levensduur verlengend, maar dient om het actief gedurende zijn levensduur in goede staat te houden.
In artikel 36 van het BBV staat dat we in de balans onder de financiële vaste activa afzonderlijkmoeten opnemen:
We waarderen aandelen (onderdeel van kapitaalverstrekkingen) conform artikel 63 lid 1 van het BBVtegen verkrijgingsprijs. Verstrekte leningen en vorderingen waarderen we tegen nominale waarde. Dit
betekent dat we het totaalbedrag van een verstrekte lening opnemen zonder bijkomende kosten(zoals bijvoorbeeld een vergoeding voor afsluitkosten). Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid
verrekenen we met de boekwaarde van leningen en vorderingen (artikel 63 lid 8).
Bijdragen aan activa in eigendom van derden
Deze kunnen worden geactiveerd indien aan de volgende voorwaarden van het BBV (artikel 61) is
Als vast staat dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, kunnen we de bijdrage behandelen als washet actief in kwestie in bezit van de gemeente. Echter, zolang de derde voldoet aan alle voorwaarden
kunnen we geen rechten op het actief doen gelden. Het voordeel van activeren is dat we de lasten over meerdere jaren kunnen spreiden en dat we deze items in beeld houden. Omdat er vanuit hetBBV geen verplichting is tot activering hebben we hier de vrijheid te kiezen voor een bestendige vorm van extra afschrijving op deze activa. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.
Bijdragen aan activa in eigendom van derden activeren we indien is voldaan aan de voorwaarden vanartikel 61 van het BBV. Jaarlijks bekijken we of er extra afschrijvingen mogelijk zijn.
In het vorige hoofdstuk is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welkeniet. In dit hoofdstuk komen de jaarlijks terugkerende lasten van de investeringen die geactiveerd zijn
aan bod. Dit zijn de zgn. kapitaallasten. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.
Afschrijving is het in de administratie tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van eengoed dat als een investering is geactiveerd. De afschrijving komt ten laste van de jaarlijkse exploitatie;
op deze manier wordt ook het meerjarig nut van de investering zichtbaar gemaakt.
Het BBV schrijft het stelsel van baten en lasten voor. Dit houdt in dat baten en lasten wordenopgenomen in het jaar waaraan ze kunnen worden toegerekend, ook al hebben ze in dat jaar niet totdaadwerkelijke uitgaven of ontvangsten geleid. Op deze manier vindt er een matching plaats van delasten versus de baten die hier tegenover staan. Afschrijvingen vormen een onderdeel van de lastenwaar geen uitgaven tegenover staan.
Bij het bepalen van afschrijvingen zijn een aantal aspecten van belang, te weten:
In artikel 63 lid 1 van de BBV is bepaald dat we de verkrijgings- of vervaardigingsprijs alswaarderingsgrondslag voor activa moeten toepassen. Deze verkrijgings- of vervaardigingsprijs vormt
daarmee ook de belangrijkste basis voor het afschrijven op vaste activa
De verkrijgingsprijs van de materiële vaste activa omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.
De vervaardigingsprijs bestaat uit de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en
de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.
Het is denkbaar dat er na afschrijving van het actief een restwaarde resteert. In veel gevallen is dezerestwaarde vooraf niet of moeilijk in te schatten. We mogen niet anticiperen op prijsstijgingen of
mogelijke wijziging van de gebruiksbestemming van het actief. Op grond van het voorzichtigheidsprincipeverdient het dan ook aanbeveling er vanuit te gaan dat er geen restwaarden resteren.
We stellen derhalve de restwaarde van de vaste activa in principe op nihil. Echter, de budgethouderkan aangeven dat we toch een restwaarde moeten hanteren voor een actief. Dit komt o.a. regelmatig
voor bij de voertuigen. Op basis van ervaring en het repeterende karakter van het aanschaffen eninruilen van voertuigen kan hier een goede inschatting worden gemaakt.
In de notitie Verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen beveelt de Commissie BBV
aan om beleid te formuleren over de handelswijze betreffende de restwaarden. Boekwinsten of -verliezen (verschillen tussen verkoopopbrengst en boekwaarde bij verkoop) mogen we niet verwerken in de te activeren investeringskosten. Deze behoren ten gunste c.q. ten laste van het resultaat tekomen als incidentele bate of last en te worden verwerkt ten gunste of ten laste van de betreffendeprogramma's. Daarnaast moeten we deze opnemen in het overzicht van incidentele baten en lasten
De geactiveerde vaste activa schrijven we in principe af tot nihil. We hanteren alleen een restwaarde
bij een actief, daar waar een budgethouder een reële inschatting kan geven.
Hoewel niet concreet in het BBV benoemd onder de bepalingen omtrent de te hanterenwaarderingsgrondslag, mogen we de BTW op activa niet activeren indien deze compensabel of
verrekenbaar is. Dit is overeenkomstig bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG en in lijn metartikel 2 van het BBV op basis waarvan de compensabele BTW niet als last mag worden beschouwd.
Compensabele of verrekenbare BTW activeren we niet. Kostprijsverhogende BTW activeren we wel.
Artikel 63 lid 4 bevat bepalingen voor in erfpacht uitgegeven gronden. Voor dergelijke gronden geldtom praktische redenen (het bepalen van de vervaardigingsprijs per kavel is erg bewerkelijk) de
uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Is echter sprake van gronden in eeuwigdurendeerfpacht dan dient waardering plaats te vinden tegen registratiewaarde. Dit omdat het economische
eigendom niet meer bij de erfverpachter berust.
Voor in erfpacht uitgegeven gronden hanteren we de uitgifteprijs van de eerste uitgifte alsverkrijgingsprijs. Uitzondering: bij gronden in eeuwigdurende erfpacht hanteren we deregistratiewaarde.
Integraal activeren en componentenbenadering
Wanneer een actief wordt aangeschaft c.q. wordt gebouwd en in gebruik wordt genomen, activerenwe voor het bedrag ter grootte van de aanschaf- of bouwkosten. Het gehele actief schrijven we in
principe af op basis van één integrale afschrijvingsduur.
Een andere methode die wij sporadisch gebruiken, is het activeren volgens de componentenbenadering.
Deze methode houdt in dat de verschillende delen waaruit een actief is samengesteldafzonderlijk worden gewaardeerd. De afschrijving vindt plaats op basis van de verwachte gebruiksduur
van die afzonderlijke delen. Per deel kan de technische of economische gebruiksduur immersverschillen. Bij toepassing van deze benadering worden noodzakelijke vervangingen opnieuw
We passen de componentenmethode alleen toe bij investeringen als er wezenlijke verschillen zijn inafschrijvingstermijnen én het een substantieel deel van de investeringen betreft.
3.1.2 Methoden van afschrijving
Het BBV schrijft niet voor welke afschrijvingsmethodiek we moeten hanteren. De methode regelt hoede afschrijvingslasten over de levensduur verdeeld worden. Bij de gemeentelijke overheid worden
hoofdzakelijk twee afschrijvingsmethodes gehanteerd, te weten lineair en annuïtair.
Lineair afschrijven is afschrijven op basis van een vast percentage van de aanschafwaarde. Deafschrijving blijft gedurende de afschrijvingstermijn constant. Het rentedeel daalt gedurende de
looptijd, aangezien we de rente berekenen over de actuele boekwaarde. De jaarlijkse kapitaallastendalen derhalve in de loop van de gebruiksperiode.
Bij afschrijven op basis van annuïteit blijven de jaarlijkse kapitaallasten constant. Omdat de rentewordt berekend over de actuele boekwaarde, nemen de rentekosten per jaar af en de
afschrijvingskosten per jaar toe.
In principe kiezen we voor de lineaire methode. Doordat de totale kapitaallasten dalen in de loop vande gebruiksperiode ontstaat er ruimte voor in de tijd oplopende kosten, zoals onderhoudslasten.
Lineair afschrijven is over de totale looptijd van de afschrijvingsperiode goedkoper dan de annuïtairemethode. Slechts in incidentele gevallen kan van deze methode worden afgeweken omdat
bijvoorbeeld wet- of regelgeving dit voorschrijft.
In principe hanteren we de lineaire afschrijvingsmethode. Indien we hiervan afwijken, lichten we dittoe bij de jaarrekening.
Stelselwijziging methode van afschrijvingen
In artikel 212 van de Gemeentewet staat beschreven dat de gemeenteraad de waarderingsgrondslagenvaststelt. Via de financiële verordening ex. artikel 212 van de Gemeentewet ligt dus ook de bevoegdheid tot stelselwijziging en/of schattingswijzigingen bij de raad.
Het BBV onderscheid tussen een stelselwijziging en een schattingswijziging is als volgt:
De commissie BBV heeft in juli 2011 hierover een standpunt ingenomen met bijbehorende stelligeuitspraken. De commissie BBV is van mening dat er voor een stelsel- en/of schattingswijziging geen
terugwerkende kracht kan gelden. Immers, de balanspositie onder het BBV kunnen we typeren alseen balans van (rest)boekwaarden welke we nog met de burgers verrekend moeten worden.
Daarnaast streeft de commissie ook naar administratieve eenvoud. Met andere woorden: er hoeftgeen herberekening met daarbij behorende inhaal/terugboek afschrijvingen plaats te vinden. De
(rest)boekwaarden worden via de nieuwe inzichten afgeschreven.
In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat datslechts om gegronde redenen de afschrijvingswijze mag gewijzigd worden. De reden en de financiële
consequenties van de verandering moeten we opnemen in de toelichting op de balans. Ook moetenwe inzicht geven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lastenaan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar.
Binnen de wettelijke kaders hebben we ten aanzien van de te hanteren afschrijvingsduur een vrijekeuze. De belangrijkste kaders zijn:
In bijlage 1 is een overzicht opgenomen waarin we per activasoort de levensduur weergeven waaroverwe in principe afschrijven. De levensduur is gebaseerd op zowel eigen ervaringscijfers als die van
andere gemeenten. De opsomming is niet uitputtend. Ook blijft het in incidentele gevallen,bijvoorbeeld bij een sterk afwijkende werkelijke levensduur, mogelijk af te wijken van de genoemdeafschrijvingstermijnen.
Voor activa die niet in de tabel is opgenomen stelt het College van burgemeester en wethouders deafschrijvingstermijn vast.
Zoals in paragraaf 3.3.3 vermeldt mag uitsluitend op activa in de openbare ruimte met eenmaatschappelijk nut resultaat afhankelijk extra worden afgeschreven. De in bijlage 1 genoemdeafschrijvingstermijnen zijn voor die categorie activa dan ook minder hard. Extra afschrijven voor activamet een economisch nut is echter uitsluitend toegestaan als er sprake is van duurzamewaardevermindering of als het actief eerder buiten gebruik wordt gesteld.
Uitsluitend op slijtende vaste activa dient te worden afgeschreven (artikel 64 lid 3 BBV). Grond slijtniet, dus daarop behoort niet systematisch te worden afgeschreven. Een afwaardering op grond
wegens een duurzame waardevermindering als bedoeld in artikel 65 lid 1 van het BBV behoortuiteraard wel tot de mogelijkheden, bijvoorbeeld bij een gebleken bodemvervuiling.
Bij investeringen met een economisch nut wordt de grondprijs, voor zover deze is begrepen in deverkrijgings- of vervaardigingsprijs, afgesplitst en afzonderlijk geactiveerd.
We hanteren de afschrijvingstermijnen zoals opgenomen in bijlage 1.
In incidentele gevallen is afwijking van de afschrijvingstermijnen zoals beschreven in bijlage 1 vandeze notitie mogelijk, mits gemotiveerd.
Het College stelt de te hanteren afschrijvingstermijn vast voor activa die niet in bijlage 1 isopgenomen.
Bij investeringen met een economisch nut splitsen we de grondprijs, voor zover deze is begrepen inde verkrijgings- of vervaardigingsprijs, af en activeren we deze afzonderlijk.
3.1.4 Aanvang van het moment van afschrijving
ln de notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen beveelt de Commissie BBV
aan om beleid te formuleren op welk moment wordt gestart met het afschrijven van een nieuweinvestering. De keuzemogelijkheden zijn:
Al vele jaren is het gebruikelijk om te starten met afschrijven per 1 januari volgend op het jaar vanin gebruik name. De afschrijving vindt plaats op basis van de waarde van de op dat moment (1 januari) gedane werkelijke uitgaven/investeringen.
We zien geen reden om hiervan af te wijken.
De afschrijvingen starten per 1 januari volgende op het jaar van in gebruik name.
Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven rekenen we rente toe. Dit zijn de lasten die voortkomen uit definanciering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de
wet een tweetal mogelijkheden, te weten;
We hanteren voor de specifieke investeringen (investeringen in riool, afval en grondexploitaties) een vast percentage en voor de overige investeringen het omslagpercentage. Het omslagpercentage wordt jaarlijkse bij het opstellen van de begroting opnieuw berekend. De rentetoerekening vindt plaats op basis van de waarde van de op 1 januari van een jaar gedane werkelijke uitgaven / investeringen. Het eerste jaar wordt bij nieuwe investeringen uitgegaan van een halfjaar rentetoerekening.
Voor de rentetoerekening hanteren we het omslagpercentage.
De rentetoerekening vindt plaats op basis van de boekwaarde op 1 januari.
4 Procedure investeringskrediet
In de investeringsplanning is per investering aangegeven in welk jaar de uitvoering van de investering gepland staat. De raad autoriseert bij vaststelling van de programmabegroting de investeringen per programma. Investeringen die niet in de programmabegroting zijn opgenomen dienen via een investeringsvoorstel door de raad te worden geautoriseerd. Zodrabesluitvorming heeft plaatsgevonden kan worden gestart met uitvoering van de investering.
Kredieten worden afgesloten door middel van een kredietrapportage, voorzien van een nacalculatie, aangeboden aan het college. Indien bij de afsluiting een over- of onderschrijding van het krediet heeft plaatsgevonden, wordt hierover verantwoording afgelegd conform de in de financiële verordening genoemde criteria in artikel 7. Bij een onderschrijding van het krediet vloeit het restant in eerste instantie terug naar de algemene middelen tenzij het krediet gedekt wordt uit een afzonderlijke reserve, dan dient het voordeel hierin terug te vloeien.
In de hoofdstukken 2 en 3 hebben we een groot aantal uitgangspunten geformuleerd aanvullend opde wettelijke voorschriften die we in acht moeten nemen. Deze uitgangspunten dienen als kaders voorhet College waarbinnen het activerings- en afschrijvingsbeleid moet worden uitgevoerd. Ten behoeve
van de overzichtelijkheid is onderstaand een totaaloverzicht van de uitgangspunten opgenomen.