Organisatie | Grave |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 |
Citeertitel | Nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Geen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2019 | Wijziging artikel 12 lid 5 | 15-11-2016 | Onbekend | |
01-01-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 09-12-2014 Maasdriehoek d.d. 16 december 2014 | Onbekend |
1. Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning
2.Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
3.Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet;
4.Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de wet;
5.Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;
6.Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;
7. Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;
8. Onderzoek: het onderzoek zoals bedoeld in artikel 7 van de Verordening
9. Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
10. Persoonsgebonden budget (Pgb): het budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet;
11. Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt
12. Voorliggende voorziening: al hetgeen tegemoetkomt aan de hulpvraag, al dan niet wettelijk, en voorgaat op een verstrekking van een maatwerkvoorziening;
13. Verordening; Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente 2015
14. Ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente;
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening
Artikel 6 Persoonsgebonden budget (Pgb)
Aan het verstrekken van een Persoonsgebonden budget (Pgb) zijn, naast de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.3.6. van de Wet en artikel 12 van de Verordening de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:
1. De cliënt dient een gemotiveerd verzoek in om voor een Persoonsgebonden budget in aanmerking te komen .
2.De cliënt dient schriftelijke afspraken met de aanbieder te maken, waaruit in ieder geval blijkt dat het Persoonsgebonden budget veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt besteed
3.De afspraken dienen in een zorgovereenkomst te worden opgenomen
4.Bij het verstrekken van een Persoonsgebonden budget voor inzet van hulp vanuit het sociale netwerk moet tijdens het onderzoek door de cliënt worden aangetoond dat
a.Het aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan een maatwerkvoorziening in natura
b.er sprake is van over stijging van de gebruikelijke hulp en;
c.er sprake is van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag.
Artikel 7 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget (Pgb)
Naast de algemene uitsluitingsgronden voor een maatwerkvoorziening en de verplichtingen en voorwaarden zoals vermeld in artikel 12 lid 1 van de Verordening, gelden ten aanzien van het Persoonsgebonden budget de volgende specifieke uitsluitingsgronden:
Artikel 8 De hoogte van het Persoonsgebonden budget (Pgb)
Naast de in artikel 12 lid 2 opgenomen bepalingen ten aanzien van de hoogte van het Persoonsgebonden budget gelden de volgende aanvullende bepalingen:
Het tarief voor het Persoonsgebonden budget voor Hulp bij het huishouden is afgestemd op het werkelijk aantal geïndiceerde uren en minuten en wordt vastgesteld op basis van 125% van de gemiddelde salarisschaal van een thuiszorghulpverlener, conform de CAO voor de verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT).
Artikel 10 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
Ter borging van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening, wordt de volgende werkwijze gehanteerd:
1.De kwaliteitseisen die gelden voor verstrekking van het Persoonsgebonden budget, zoals vermeld in artikel 11 lid 3 van de Verordening, worden in de beschikking opgenomen.
2.De cliënt maakt met de aanbieder schriftelijke afspraken over het resultaat van de ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren, zoals bedoeld in artikel 12 lid 1 sub e van de Verordening.
3.Ten aanzien van de kwaliteit worden ten minste zodanige afspraken gemaakt, dat de maatwerkvoorziening:
a.veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;
b.is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;
c.is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;
d.wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;
4.Het college kan periodiek controleren op de voortgang en kwaliteit van de resultaten van de maatwerkvoorziening.
5. Bij een Persoonsgebonden budget hoger dan € 25.000, of een lager budget wanneer dat wenselijk geacht wordt, kan het college een aanvullend advies eisen van een inhoudelijk deskundige over het zorgplan en/of de uitvoering daarvan.
Artikel 12 Bijdragen in de kosten
Voor het gebruik van een algemene voorziening kan van de cliënt een bijdrage in de kosten worden gevraagd. De hoogte van de bijdrage wordt bepaald aan de hand van en tot maximaal de kostprijs van de voorziening. Als een bijdrage in de kosten van toepassing is, dan wordt de algemene voorziening en de hoogte van de bijdrage opgenomen in de Nadere Regels.
Indien een maatwerkvoorziening of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt, zoals bedoeld in artikel 2.1.5 van de Wet.
Toelichting Nadere Regels maatschappelijke ondersteuning 2015
Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn de Nadere Regels een verdere uitwerking van de bepalingen in de Verordening. De in de Verordening en de Nadere Regels opgenomen bepalingen hebben betrekking op de procedure melding, onderzoek en aanvraag, de maatwerkvoorziening, het Persoonsgebonden budget, de bijdragen in de kosten en kwaliteit en inspraak. Alleen daar waar nodig zijn er aanvullende regels opgesteld naast de Wet en de Verordening. Dit document kan daarmee niet los worden gezien van datgene wat vast ligt in de Wmo en de Verordening. Daar waar gemeente wordt genoemd in de nadere regels, wordt gemeente Grave bedoeld.
De Nadere Regels ontlenen hun status aan artikel 156 van de Gemeentewet:
"De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet".
Als Nadere Regels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze Nadere Regels evenzeer bindend als de Verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente het beleidskader, zoals neergelegd in Verordening en Nadere Regels wel correct heeft gehanteerd.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Grave 2015 is door de gemeenteraad vastgesteld. De Nadere Regels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.
Dit onderdeel behoeft géén nadere toelichting.
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Niet alle vragen die binnenkomen bij het Wmo-loket zijn meldingen zoals bedoeld in de Wet en de Verordening. Indien het probleem van de cliënt direct met het verstrekken van informatie of een doorverwijzing is verholpen, blijven een bevestiging van de melding en nader onderzoek achterwege. Zo behoren een verzoek om informatie, een vraag om maatschappelijk werk en eenvoudige vraagverheldering niet altijd tot de procedure van een maatwerkvoorziening.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Bij cliëntondersteuning gaat het om informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de burger. Het betreft integrale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het doel is regieversterking van de cliënt en zijn omgeving. Een cliëntondersteuner is bijvoorbeeld een ouderenadviseur, welzijnswerker, maatschappelijk werker of medewerker van MEE.
Cliëntondersteuning kan een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daarbij is het uitgangspunt het belang van de cliënt en niet dat van het college. Het kan voorkomen dat cliëntondersteuning toereikend is om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet nodig is. Een cliëntondersteuner kan de cliënt helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. De cliëntondersteuning dient overigens onafhankelijk te zijn. Dat wil zeggen dat de cliënt ondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten. Het betekent ook dat degene die cliënt ondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde maatwerkvoorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval dat, alvorens tot een zorgvuldige afweging gekomen kan worden, er medische informatie dan wel een medisch onderzoek noodzakelijk is.
Artikel 6 Persoonsgebonden budget
Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.3.6. van de Wet, waarin wordt aangegeven dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als Persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen.
De cliënt moet in de onderzoeksfase (dan wel bij de melding) expliciet en gemotiveerd zijn voorkeur uitspreken voor een Persoonsgebonden budget boven zorg in natura. Het College beoordeelt uiteindelijk of een Persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Dit vindt onder andere plaats via een beoordeling van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en de cliënt. Vanuit de wet zijn hiervoor een aantal criteria aangegeven, zoals de veiligheid doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de leveren diensten.
Lid 4 sluit aan bij artikel 12 lid 1 sub g van de Verordening, waarbij het Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk mogelijk wordt gemaakt.
Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijk kring (niet behorend tot het huishouden), zoals buren, vrienden, kennissen, etc.
Het inzetten van een Persoonsgebonden budget voor inzet vanuit het sociaal netwerk past feitelijk niet in de werkwijze van de Kanteling, waarin inzet van het sociale netwerk wordt verwacht. In uitzonderlijke gevallen is op basis van maatwerk mogelijk om hiervan af te wijken, zoals bij complexe situaties, of bij situaties waar zorg geleverd wordt vanuit verschillende wetten. In ieder geval moet er sprake zijn van het overstijgen van de gebruikelijke hulp en moet het leiden tot betere, effectievere en doelmatigere ondersteuning.
Artikel 7 Uitsluitingsgronden Persoonsgebonden budget
In lid 1 van dit artikel is aangegeven dat er geen Persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het Pgb of de verantwoording hiervoor te verzorgen. Of hiervan sprake is zal uit het onderzoek moeten blijken. Daarbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:
b.De cliënt is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling.
c.De cliënt leidt een zwervend bestaan.
d.De cliënt is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen (bv. dementie, verstandelijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel).
In deze gevallen heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verantwoordelijkheid over te dragen aan een beheerder/curator.
Lid 3 ziet onder andere op situaties bij kind voorzieningen, of als er sprake is van een zeer progressieve ziekte
Artikel 8 De hoogte van het Persoonsgebonden budget
Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van het Persoonsgebonden budget is dat dit een adequate oplossing moet bieden en niet duurder mag zijn dan de oplossing in natura (artikel 12, lid 2 van de Verordening). Dit betekent dat de hoogte van het budget ook lager kan zijn, dan de tarieven die gehanteerd worden in het kader van de zorg in natura. Daarbij wordt in de Verordening nog het onderscheid gemaakt in het vaststellen van de hoogte van een Persoonsgebonden budget voor het inkopen van de maatwerkvoorziening bij een organisatie/instelling, bij een ZZP-er dan wel via het sociaal netwerk.
In de beschikking wordt de hoogte van het bruto Persoonsgebonden budget opgenomen. Een bruto budget wil zeggen dat de eigen bijdrage niet is ingehouden op het vastgestelde budget en dat het ook niet betaald mag worden uit het budget. De cliënt krijgt hiervoor een aparte beschikking en factuur van het CAK.
In de AWBZ is sinds 1 januari 2014 bepaald dat de hoogte van een Persoonsgebonden budget waarmee een niet professionele zorgverlener wordt betaald, maximaal € 20 per uur bedraagt. Dit is een uurtarief dat hoger is dan het wettelijk minimumloon incl. vakantiegeld en vakantiedagen (ca. € 11,22 per uur). In lid 4 is ervoor gekozen om voor de inzet vanuit het sociale netwerk, niet zijnde professionele hulp, bij deze uitvoeringspraktijk aan te sluiten.
In lid 5 is een specifieke bepaling opgenomen voor het Persoonsgebonden budget indien alleen hulp bij het huishouden wordt ingezet. De wijze van vaststelling van de hoogte van dit tarief is conform het tot 1 januari 2015 gevoerde beleid. Hierbij is aansluiting gezocht bij de geldende CAO VVT (de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg. De vaststelling van het Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt daarbij als volgt plaats:
Bij inkoop van zorg door de cliënt (budgethouder) via:
Artikel 9 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is bij wet aangewezen om namens het college de uitbetaling en het beheer van het Persoonsgebonden budget uit te voeren. Hierbij vindende betalingen aan de zorgverleners op declaratiebasis plaats. Dit wordt het trekkingsrecht genoemd.
Het trekkingsrecht maakt het mogelijk om alle betalingen aan zorgverleners vooraf te controleren. De SVB maakt inzichtelijk wat de bestedingen zijn en wat het resterende budget is. Budget dat niet wordt besteed, betaalt de SVB na afloop van het jaar terug aan de gemeente.
Artikel 10 Kwaliteitseisen persoonsgebonden budget
Lid 1 van dit artikel sluit aan bij Artikel 2.3.6, lid 3 van de Wet, waarin is bepaald dat het college moet toetsen dat het Persoonsgebonden budget in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het budget wordt verstrekt. In de Verordening is vervolgens opgenomen dat de kwaliteitseisen in de beschikking worden vermeld. Essentieel hierbij is dat de cliënt hiervoor afspraken maakt met de zorgaanbieder. Deze dienen te worden vastgelegd in de zorgovereenkomst.
In lid 3 is nadrukkelijk aangegeven over welke aspecten in ieder geval afspraken gemaakt moeten worden. De (concept) zorgovereenkomst moet aan het college verstrekt worden. Dit proces maakt onderdeel uit van het onderzoek. Via het beoordelen van de schriftelijke (concept) zorgovereenkomst tussen aanbieder en de budgethouder (c.q. andere ter goedkeuring aan te leveren gegevens) kan het college vervolgens deze toets uitvoeren.
In lid 5 is geregeld dat indien er sprake is van een hoog budget het college de mogelijkheid heeft om een aanvullend advies te vragen. Hierbij is het mogelijk om een deskundige een check in de onderzoeksfase te laten doen, of om in een later stadium een controle te laten doen op de resultaten en een juiste inzet van het Persoonsgebonden budget.
Artikel 11 Verantwoording van het persoonsgebonden budget
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12 Bijdragen in de kosten
In lid 1 is aangegeven dat voor het gebruik van een algemene voorziening een bijdrage in de kosten van de cliënt (gebruiker) kan worden gevraagd. Dit vloeit voort uit artikel 2.1.4 van de Wet en artikel 14 lid 1 sub a van de Verordening. De hoogte van deze bijdrage kan per algemene voorziening nader worden bepaald.
In lid 2 is bepaald dat voor het gebruik van een maatwerkvoorziening een bijdrage in de kosten van de cliënt een bijdrage wordt gevraagd.
Vervolgens wordt in dit artikel nader ingegaan op het bepalen van de kostprijs van een voorziening. De kostprijs van maatwerkvoorzieningen wordt contractueel bepaald en wordt opgegeven bij het CAK.
Voor de maatwerkvoorzieningen gespecialiseerde begeleiding, individuele ondersteuning en kortdurend verblijf is ervoor gekozen om niet de gehele kostprijs door te geven aan het CAK, maar deze te beperken tot maximaal € 150,00 per periode van 4 weken. Hiermee wordt ondervangen dat cliënten met een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding en ondersteuning geconfronteerd worden met onevenredig hoge eigen bijdragen.
Artikel 13 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 14 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het betrekken van ingezetenen bij het beleid, zoals bedoeld in artikel 20 van de Verordening is geregeld via de reeds vastgestelde Verordening Burgerparticipatieraad Wet maatschappelijke ondersteuning 2008.
Hierin zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het formuleren van collectieve wensen van burgers/belanghebbenden die al dan niet vertegenwoordigd zijn door lokale vrijwilligers- en belangenorganisaties in de gemeente. Deze collectieve wensen worden vertaald in beleidsvoorstellen en/of adviezen en aangeboden aan het College aan de hand waarvan gemeentelijk Wmo-beleid mede kan worden vastgesteld.