De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 3 juni 2010;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 mei 2010;
gelet op artikelen 149, 154 en 174 van de Gemeentewet,
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GEMEENTE MOERDIJK
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
Openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.
- b.
Weg
- 1.
de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
- 2.
de ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;
- 3.
de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
- 4.
Andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
- c.
Openbaar water: alle wateren die ‑ al dan niet met enige beperking ‑ voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.
- d.
Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.
- e.
Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
- f.
Voertuigen: alle voertuigen zoals bedoeld in artikel 1, onder a en onder a1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
- 1.
- 2.
kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.
- g.
Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
- h.
Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.
- i.
Bouwwerk: Bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening.
- j.
Gebouw: Gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c van de Woningwet.
- k.
Vee: Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorende bij artikel 18 van de Meststoffenwet.
- l.
Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
- m.
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
het bevoegd orgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
- 2.
Op aanvragen voor vergunningen die worden verstrekt aan de hand van een lotingsysteem wordt beslist binnen 12 maanden na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
- 3.
Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.
- 4.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag
- 1.
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
- 2.
Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
- e.
indien de houder verzoekt.
Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
Artikel 1:9 Lex silencio positivo van toepassing
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor het volgende artikel in deze verordening:
-artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt.
Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:
- -
- -
artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;
- -
artikel 2:39 Speelgelegenheid;
- -
artikel 3:4 Seksinrichtingen;
- -
artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.
Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
- a.
het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
- 2.
Het bevoegde bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.
- 3.
Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in eerste lid gestelde verbod.
- 4.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 5.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
Evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
Standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.
- 6.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
- 3.
Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.
- 4.
Het verbod geldt niet in door het college te bepalen gevallen
- 5.
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant en de telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
- a.
Indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie.
- b.
Indien het college het maken of veranderen van de uitweg verboden heeft.
- 2.
Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:
- a.
Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,
- b.
Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht,
- c.
Indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats,
- d.
Indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast,
- e.
Indien sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:13Veroorzaken van gladheid
Vervallen
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
Vervallen
Artikel 2:15Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Vervallen
Artikel 2:16Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17Kelderingangen e.d.
- 1.
Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18Rookverbod in bossen en natuurgebieden
- 1.
Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.
- 2.
Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
- 3.
Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.
Artikel 2:19Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
(Vervallen/valt onder nieuwe redactie 2:10)
Artikel 2:19aGevaarlijke voorwerpen
- 1.
Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.
Artikel 2:20Vallende voorwerpen
Vervallen
Artikel 2:21Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22Objecten onder hoogspanningslijn
- 1.
Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Artikel 2:23Veiligheid op het ijs
- 1.
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
- b.
Bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant.
Afdeling 7 Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
Een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
Een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
Een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
- 3.
Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.
Artikel 2:25 Evenement
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester, dan wel een melding aan de burgemeester bij een klein evenement, een evenement te organiseren.
- 2.
De burgemeester kan aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid het voorschrift verbinden dat gedurende het evenement en in het gebouw dan wel op het terrein waar het evenement plaatsvindt, geen gebruik gemaakt mag worden van glas maar uitsluitend van kunststof glas- en vaatwerk.
- 3.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2:26a Evenementen
- 1.
Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.
- 2.
Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.
- 3.
Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
1.Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.
2.Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- en of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
Artikel 2:28Exploitatievergunning horecabedrijf
- 1.
Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
- 3.
In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- 4.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
- 5.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
- 6.
Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:
- a.
Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel het gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
- b.
Indien dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
- 7.
Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.
- 8.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de exploitant geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht
- 1.
De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:28 niet geldt voor een of meer in een besluit nader aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
- 2.
De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- a.
op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 uur en 05:00 uur,
- b.
op zaterdag tussen 02:00 uur en 05:00 uur,
- c.
en op zondag tussen 05:00 uur en 07:00 uur, met dien verstande dat het vanaf 02.00 uur niet meer toegestaan is om bezoekers toe te laten.
- 2.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift in de exploitatievergunning andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op 1 januari.
- 4.
Het is de houder van een horecabedrijf, waar of van waaruit uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verkocht, verboden deze voor het publiek geopend te hebben of daarin publiek toe te laten of te laten verblijven na 01.30 uur op maandag t/m vrijdag en na 02.30 uur op zaterdag en zondag.
- 5.
Het is aan de houder van een horecabedrijf, dat uitsluitend of mede dienst doet voor sportactiviteiten/verenigingsactiviteiten, dan wel gelegen is op een terrein dat dienst doet of bestemd is voor sportactiviteiten/verenigingsactiviteiten, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers te laten verblijven tot twee uur na afloop van de laatste sportactiviteit/verenigingsactiviteit, maar in ieder geval tussen 24:00 uur en 06:00 uur. Dit geldt niet voor de horecabedrijven bij sportactiviteiten/verenigingsactiviteiten waarvoor een volledige Drank- en Horecavergunning is verleend.
- 6.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in lid 1 en lid 4 vervatte verboden.
- 7.
Het in het lid 1 tot en met lid 5 bepaalde geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijke andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk de sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.
Artikel 2:31Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Ordeverstoring
- 1.
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
- 2.
Bij verstoring van de orde in een horecabedrijf of bij gevaar daarvoor is iedere tot het publiek behorende bezoeker er van, op eerste vordering van een politieambtenaar, verplicht zich terstond daaruit te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting of langs de door hem aangeduide weg.
Artikel 2:33a Gebruik kunststof glas- en vaatwerk
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk het gebruik van glas- en vaatwerk anders dan van kunststof materiaal verbieden.
Artikel 2:34Het college als bevoegd bestuursorgaan.
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte dan wel stand of ligplaats waar, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37Nachtregister
De exploitant van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2:38Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39Speelgelegenheden
- 1.
Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend.
- b.
speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen.
- c.
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.
- b.
Indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Artikel 2:40Speelautomaten
1.Begripsomschrijvingen
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Wet: de Wet op de kansspelen;
- b.
Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;
- c.
Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;
- d.
Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;
- e.
Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.
- 2.
- a.
In hoogdrempelige inrichting zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspeelautomaten;
- b.
In laagdrempelige inrichting zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.
- 4.
De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden tussen 19.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
- 1.
Het is verboden met voertuigen, te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.
- 4.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
(Vervallen)
Artikel 2:47a Verplichte route
(Vervallen)
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en horecawet.
- b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
- a.
Zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
Zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.
Artikel 2:50 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:53Bespieden van personen
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
(Vervallen)
Artikel 2:55 Nodeloos alarm
(Vervallen)
Artikel 2:56 Alarminstallaties
(Vervallen)
Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, genoemd in het eerste lid onder a, niet geldt.
- 3.
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
- a.
op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;
- c.
op een andere door het college aangewezen plaats.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
- 3.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
- 4.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:
- a.
anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en het een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
- b.
anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en het een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
- 2.
In afwijking van artikel 2:57, eerst lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.
- 3.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
- a.
muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;
- b.
kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
- 4.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
(Vervallen)
Artikel 2:61 Wilde dieren
(Vervallen)
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Schade door duiven
(Vervallen)
Artikel 2:64 Bijen
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
- 3.
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
- 4.
Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.
- 5.
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 2:64a Vernietigen van rupsen en –nesten
- 1.
Het college kan, hetzij bij openbare bekendmaking van het gehele gebied van de gemeente of van bepaalde delen daarvan, hetzij bij persoonlijke kennisgeving aan de rechthebbende van een of meer bepaalde percelen mededelen, dat zij het noodzakelijk acht, dat aldaar in bomen of ander houtgewas voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd worden voor een bij die kennisgeving bepaalde datum.
- 2.
De rechthebbende op percelen binnen die openbare kennisgeving aangewezen gebied of van de in de persoonlijke kennisgeving aangeduide percelen is verplicht voor de door het college bepaalde datum te zorgen, dat de in bomen of ander houtgewas op zijn perceel voorkomende rupsen en rupsennesten verwijderd en vernietigd zijn.
Artikel 2:64b hinder door dieren
- 1.
Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.
- 2.
Het in het lid 1 bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
- b.
Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
- 2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichting.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- ·
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging:
- ·
van een verandering van de onder a, sub 1e, bedoelde adressen;
- ·
als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- ·
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
(verplaats naar afdeling 8 (toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32)
Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de openbare weg met de daaraan gelegen portieken, galerijen, arcaden, nissen binnen of buiten de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom in een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik op/aan de weg
Het is verboden, op of aan door het college aangewezen wegen of weggedeelten, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen, gebiedsontzegging
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, , 2.1.6.7a,, 2.1.6.8, 2.1.6.11, 2.2.3a, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.7.1, 5.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor publiek openstaande gebouwen en daarbij horende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
- 1.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
- 2.
De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen.
Artikel 2:78 Gebiedsontzegging
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid, aan degene die een strafbaar feit pleegt, een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen waar, of in de nabijheid waarvan, het feit is gepleegd;
- 2.
De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd, dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste vier weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen waar, of in de nabijheid waarvan, het feit is gepleegd;
- 3.
Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien het strafbare feit wordt geconstateerd binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod op grond van het eerste of tweede lid;
- 4.
De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid genoemde verboden indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is, of in verband met de in het eerste lid genoemde belangen verantwoord;
- 5.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
- 1.
Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
- 2.
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
- a.
De persoonsgegevens van de exploitant;
- b.
De persoonsgegevens van de beheerder; en
- c.
De aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
- 1.
De exploitant en de beheerder:
- a.
staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij; en
- b.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
- c.
hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.
- 2.
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
- a.
met toepassing van artikel 37 van het wetboek van strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het wetboek van strafrecht ter beschikking gesteld;
- b.
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 6 maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen, of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
- c.
binnen de laatste 5 jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het wetboek van strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1° bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2° de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 250, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
3° de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6j° artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4° de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
5° de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6° de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- 3.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
- a.
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderd vijfenzeventig euro bedraagt;
- b.
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
- 4.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
- a.
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de beslissing op de aanvraag van een vergunning;
- b.
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
- 5.
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid is, ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingsuur
- 1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
- a.
op maandag tot en met vrijdag tussen 03:00 uur en 07:00 uur;
- b.
op zaterdag en zondag tussen 04:00 uur en 07:00 uur.
- 2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
- 3.
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
- 4.
Het in het eerste lid, tweede lid en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur, (tijdelijke) sluiting
- 1.
met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
- a.
tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste lid of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen.
- b.
van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
- 1.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
- 2.
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
- a.
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het tweede boek van het wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
- b.
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Straatprostitutie
- 1.
Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
- 2.
Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
- 3.
Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
- 4.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
- 5.
De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
- 6.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3:9a Raamprostitutie
Het is verboden om in of vanuit een onroerende zaak, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot seksuele handelingen te bewegen, uit te nodigen of aan te lokken.
Artikel 3:10 Sekswinkels
(Vervallen)
Artikel 3:11 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
- 1.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
- a.
Indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
- b.
Anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
- 1.
De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
- 2.
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15 Wijziging beheer
- 1.
Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
- 2.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2., eerste lid, aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.
- 3.
In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
(Vervallen)
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
- b.
inrichting: een inrichting type A of type B,als bedoeld in het Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden zoals koninginnedag, carnaval, kermis, etc.;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen, zoals de viering van een jubileum, een straatfeest, etc.
- f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
- g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
- h.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
- 1.
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteitendagen gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, met dien verstande dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar, LT) en het maximale geluidsniveau (LA max) niet hoger mogen zijn dan 20 dB(A) boven de geluidsnorm genoemd in het Besluit c.q. in artikel 4:5 van deze verordening, om onduldbare hinder voor omwonenden te voorkomen.
- 2.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
- 3.
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer nader aan te wijzen delen van de gemeente.
- 4.
Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- 5.
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
- 6.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.
- 7.
In bijzondere omstandigheden kan het college afwijken van hetgeen in het eerste lid is bepaald.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld en met dien verstande dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L Ar, LT) en het maximale geluidsniveau (LA max) niet hoger mogen zijn dan 20 dB(A) boven de geluidsnorm genoemd in het Besluit c.q. in artikel 4:5 van deze verordening, om onduldbare hinder voor omwonenden te voorkomen.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, lid 1, van hetBesluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteiten het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
- 4.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.
- 6.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
- 7.
In bijzondere omstandigheden kan het college afwijken van hetgeen in het eerste lid is bepaald.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
(vervallen)
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
- 1.
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18 eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- a.
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
- b.
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- c.
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
- d.
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
- e.
| 7.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 7.00 uur |
L Ar,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A) |
L Ar,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
2.Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in lid 1. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, De Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of op heffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
Onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
Bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
Kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
- d.
Mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
- 3.
Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:
- a.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel
- b.
op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.
- 4.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening Noord-Brabant.
Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
(Vervallen)
Artikel 4:14a Opslaan van meststoffen
- 1.
Degene die het voornemen heeft, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de buitenlucht dierlijke en/of organische meststoffen, gier, ingekuild gras, loof of pulp, ingekuilde landbouwproducten of afbraakmaterialen op te slaan met een omvang van 1 kubieke meter of meer doet hiervan voorafgaand aan de opslag melding aan het college.
- 2.
Indien een mestopslag minder dan 25 meter van een andere mestopslag ligt, wordt de omvang van deze mestopslagen bij elkaar opgeteld indien deze kadastraal gezien op hetzelfde perceel liggen of indien de mestopslagen toebehoren aan dezelfde eigenaar.
- 3.
Het college kan voorschriften stellen waaraan een mestopslag als bedoeld in het eerste lid dient te voldoen.
- 4.
Het is verboden meststoffen op te slaan zoals bedoeld in het eerste lid indien niet wordt voldaan aan de door het college gestelde voorschriften of indien anderszins hierdoor overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden of voor de omgeving.
- 5.
Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet bodembescherming.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
(Vervallen)
Artikel 4:16a Aanschrijving
(vervallen)
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de
Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt
voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de recht-hebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap
- b.
de bescherming van een stadsgezicht
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18 eerste lid, niet geldt.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:19 vierde lid.