Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dalfsen

Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDalfsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017
CiteertitelVerordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017
Vastgesteld doorGemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 147, eerste lid;
  2. Participatiewet, artikel 8, eerste lid, onder b en c, tweede lid en derde lid

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2017Nieuwe regeling

28-11-2016

Gemeenteblad 15-12-2016, nr. 176666

18-10-2016 nummer 513

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017

De raad van de gemeente Dalfsen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2016, nummer 513;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en c, van de Wet;

besluit vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017.

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    wet: Participatiewet

  • -

    bijstandsnorm: bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, als bedoeld in artikel 32 van de wet en de algemene bijstand;

  • -

    vermogen: in aanmerking te nemen vermogen, als bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • -

    peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • -

    referteperiode: ononderbroken periode van 24 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Indienen verzoek

  • 1.

    Een verzoek, als bedoeld in artikel 36, eerste lid en 36b, eerste lid van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Indien het naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dient belanghebbende naast de op het aanvraag formulier aangegeven bewijsstukken, nadere informatie te verstrekken.

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 3. Doelgroep individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een persoon van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die een langdurig laag inkomen en geen vermogen heeft, en van wie gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    Belanghebbende heeft geen zicht op inkomensverbetering.

  • 3.

    Het vermogen in de maand, de 12e maand en de 24e maand voorafgaand aan de peildatum mag niet meer zijn dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 tweede lid onder d en derde lid van de wet

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke individuele inkomenstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 110% van de bijstandsnorm maar op jaarbasis niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde individuele inkomenstoeslag.

Artikel 4. Uitsluitingsgronden

  • 1.

    Er bestaat geen recht op een inkomenstoeslag als belanghebbende of diens partner op de peildatum of in de twaalf maanden voorafgaande de peildatum een inkomen geniet of heeft genoten op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten.

  • 2.

    Het college kan het recht op een inkomenstoeslag voor 1 jaar uitsluiten als belanghebbende of diens partner in de referteperiode een verlaging op grond van de wet, de Afstemmingsverordening, IOAW en IOAZ is opgelegd wegens het niet nakomen van de (niet) geüniformeerde arbeidsverplichtingen of wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorzieningen in het bestaan.

  • 3.

    Het college kan het recht op een inkomenstoeslag voor 1 jaar uitsluiten als belanghebbende of diens partner in de referteperiode buiten Nederland heeft verbleven en dit verblijf per kalenderjaar langer was dan de periode genoemd in artikel 13, eerste lid e of vierde lid onder a van de wet.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 378,-- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 486,-- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 540,-- voor gehuwden

  • 2.

    In afwijking tot het eerste lid wordt de individuele inkomenstoeslag voor de belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 3, vierde lid, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen op de peildatum en 110% van de bijstandsnorm.

  • 3.

    Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    Voor toepassing van het eerste, tweede en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 5.

    De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met het percentage waarmee de alimentatie jaarlijks per 1 januari van rechtswege wordt verhoogd en worden hierbij naar boven afgerond op € 1,-

HOOFDSTUK 3 individuele studietoeslag

Artikel 6. Doelgroep individuele studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de datum van aan aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet. Belanghebbende:

  • a.

    is 18 jaar of ouder;

  • b.

    heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of heeft recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • c.

    heeft geen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, en

  • d.

    is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    kan de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    ontvangt geen inkomsten anders dan studiefinanciering op grond van de wet studiefinanciering 2000;

  • g.

    kan geen beroep doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 7. Ingangsdatum, hoogte en duur van de individuele studietoeslag

  • 1.

    De aanvraagdatum is de ingangsdatum van de studietoeslag.

  • 2.

    De hoogte van de toeslag bedraagt 15% van het bruto wettelijk minimum (jeugd) maandloon dat voor hen geldt.

  • 3.

    De studietoeslag wordt verstrekt, zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aanvrager, tot een maximum van 4 jaar.

  • 4.

    Eens in de 12 maanden vindt onderzoek plaats of de belanghebbende nog behoort tot de doelgroep voor een individuele studietoeslag.

Artikel 8. Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 9. Wijzigingen doorgeven

Indien belanghebbende een individuele studietoeslag ontvangt, dient belanghebbende te voldoen aan de inlichtingenverplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de wet, en wijziging in de leefsituatie, het inkomen, vermogen en studie tijdig door te geven.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

De Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag Dalfsen 2015 wordt per 1 januari 2017 ingetrokken.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Dalfsen in zijn openbare vergadering van 28 november 2016.

De raad voornoemd,

de voorzitter, de griffier

drs. H.C.P. Noten drs. J. Leegwater

Algemene toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017

Toelichting individuele inkomenstoeslag

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de bijstandsnorm, bedoeld ter voorziening in

de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van het component reservering, in

beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen, die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen, onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen.

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. De gemeenteraad is op grond van artikel 8, eerste lid onder b van de wet verplicht regels te stellen met betrekking tot het verlenen van individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de wet. Het verlenen van de inkomenstoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan gestelde voorwaarden.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen met een laag inkomen en, gelet op hun individuele omstandigheden, geen zicht hebben op inkomensverbetering. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ (artikel 8, tweede lid van de wet).

Op grond van deze verordening is sprake van een laag inkomen bij een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het college houdt daarbij rekening met kleine overschrijdingen van de genoemde inkomensgrens. En is sprake van langdurig als dit inkomen 24 maanden direct voorafgaande de peildatum zo laag is gebleven.

Bij de beoordeling van het criterium 'geen zicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de individuele omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid van de wet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Aangegeven kan worden welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen gesproken niet kan worden van zich hebben op inkomensverbetering. Hierbij wordt gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een verlaging is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Toelichting individuele studietoeslag

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een regeling voor arbeidsgehandicapte studenten: de individuele studietoeslag. Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerenden. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid personen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8 eerste lid onderdeel c van de wet). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b eerste lid van de wet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor personen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om personen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een studietoeslag krijgen personen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Voor personen met een arbeidshandicap is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later kleiner is. Een studietoeslag stimuleert personen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Financiële compensatie

Daarnaast biedt een studietoeslag een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. Uit de Memorie van Antwoord 1 blijkt dat vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is met voltijdse arbeid het WML te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die per uur wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen.

Bijna zeven op de 10 studerenden hebben een bijbaantje naast hun studie. Gemiddeld verdienen studenten € 354 per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe (gemiddeld van € 241 per maand voor studerenden van 19 jaar of jonger, tot € 570 voor studenten van 24 jaar of ouder. (Bron: Nibud studentenonderzoek 2011-2012.) Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

Vast te leggen regels in verordening

In de verordening kunnen regels worden gesteld aan wie een individuele studietoeslag kan worden verstrekt. Artikel 36b, eerste lid geeft de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor een individuele studietoeslag in aanmerking te komen.

De voorwaarde dat een belanghebbende recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, moet niet zodanig worden geïnterpreteerd dat belanghebbende ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het is voldoende dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. Of recht hierop bestaat is afhankelijk van de gekozen opleiding, de leeftijd en het inkomen van een belanghebbende.

TOT SLOT

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de wet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele

Inkomenstoeslag (artikel 36, vijfde lid van de wet) en de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid van de wet).

Artikel 12: de individuele toeslagen kunnen niet worden verhaald op de ouders, indien de aanvrager jonger is dan 21 jaar.

Artikel 43: de individuele toeslagen worden op aanvraag verleend (artikel 36, eerste lid en 36b, eerste lid van de wet) en kunnen niet ambtshalve worden toegekend.

Artikel 49: individuele toeslagen kan niet als lening worden verstrekt als belanghebbende met de toeslag schulden wil aflossen

Artikel 52: de individuele toeslagen kunnen niet worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Herziening en terugvordering

De individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag, die ten gevolge van een herzienings- of intrekkingsbesluit ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend kan worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid van de wet of artikel 58, tweede lid, onderdeel a van de wet. Terugvordering kan echter ook plaatsvinden in geval belanghebbende achteraf over middelen kan beschikken over de periode waarop de individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag betrekking heeft of ingeval de individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag abusievelijk was verleend.

Artikelsgewijze toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017

Enkel die bepalingen die een nadere toelichting behoeven, worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de wet, Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen.

Vermogen

Met vermogen wordt bedoeld het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet. De vermogenstoets van artikel 36, eerste lid van de wet ziet op de gehele referteperiode. Dit is echter niet altijd goed uitvoerbaar. Met name bij personen die geen algemene bijstand ontvangen zal het niet eenvoudig zijn om vast te stellen of op geen enkel moment in de referteperiode vermogen boven de vermogensgrens is geweest. Derhalve kan om praktische redenen in beginsel worden volstaan met enkel een vermogenstoets over de maand, de 12e maand en de 24e maand direct voorafgaande aan de peildatum. Indien vaststaat dat belanghebbende op enig moment in de referteperiode heeft beschikt over vermogen boven de vermogensgrens, heeft belanghebbende geen recht op een individuele inkomenstoeslag.

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1

van deze verordening). Het gaat daarbij om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid van de Wet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de wet.

Vóór 1 juli 2013 was het wél mogelijk de toen nog geldende langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht te verlenen. Deze mogelijkheid is per 1 juli 2013 afgeschaft, zonder enige regeling van overgangsrecht. Belanghebbenden die gewend waren met terugwerkende kracht aan te vragen, kunnen hierdoor in de problemen komen. Mogelijk kan het ontbreken van enig overgangsrecht worden beschouwd als een bijzondere omstandigheid die het (tijdelijk) verlenen van individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Jurisprudentie hierover ontbreekt echter.

Voorts kan de peildatum niet liggen binnen 12 maanden nadat een individuele inkomenstoeslag op een bepaalde peildatum is toegekend (artikel 36, derde lid Wet).

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 24 maanden direct voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen

de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 2. Indienen verzoek

Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, 10 van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele inkomenstoeslag of een individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Wet.

Op grond van artikel 36 van de wet kan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag door personen van 21 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioen gerechtigde leeftijd.

Op grond van artikel 36b van de wet kan een verzoek worden ingediend om een individuele studietoeslag door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet.

Artikel 3. Doelgroep individuele inkomenstoeslag

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’

wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode direct voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening op 24 maanden.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt niet al te rigide beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd 2 .

Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een

marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten 3 .

Gekozen is echter voor de volgende toepassing. Als het inkomen hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt een individuele toeslag toch toegekend als de overschrijding minder is dan de hoogte van de toeslag. De overschrijding van de grens van 110% wordt op individuele inkomenstoeslag in mindering gebracht. Het gaast om het inkomen over de 12 maanden direct voorafgaande de peildatum.

Artikel 4. Uitsluitingsgronden

De uitsluitingsgronden betreffen situaties waarbij zicht op inkomensverbetering is of situaties waarbij zich op inkomensverbetering door eigen toedoen is verspeeld. Van de eerste situatie is sprake als belanghebbende recht heeft op studiefinanciering. Van de tweede situatie is sprake als belanghebbende in de referteperiode een verlaging is opgelegd op grond van de Afstemmingsverordening Wet, IOAW en IOAZ voor het niet nakomen van arbeidsverplichtingen of voor het tekortschietend besef voor de voorzieningen in het bestaan. In de derde situatie wordt het zich op inkomensverbetering verspeeld geacht als belanghebbende langer buiten Nederland is verbleven dan de periode genoemd in artikel 13 van de wet.

Het college dient in de tweede en derde situatie te beoordelen of uitsluiting van het recht op de individuele inkomenstoeslag passend is.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Bij de hoogte van de inkomenstoeslag is aansluiting gezocht bij de langdurigheidstoeslag.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag degehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Wet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag 4 .

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Wet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Wet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Dat is geregeld in het derde lid.

Indexering

In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren. Het indexeringspercentage wordt in december voor het jaar erop bekend gemaakt. De genoemde bedragen in het eerste lid zijn de bedragen voor 2016.

Artikel 6. Doelgroep individuele studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan

een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Wet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de

individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele inkomenstoeslag verlenen.

Hiervoor is vereist dat belanghebbende op de datum van de aanvraag:

  • a.

    18 jaar of ouder is;

  • b.

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontvangt;

  • c.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Wet;

  • d.

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. De bepaling onder d. sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelingen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag.

Bij de bepaling onder g, geen beroep doen op een voorliggende voorzieningen, kan gedacht worden aan de studieregeling van het UWV.

Artikel 7. Ingangsdatum, hoogte en duur van de individuele studietoeslag

Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag wordt deze vanaf de datum van aanvraag toegekend tot een maximum van 4 jaar. Studies duren maximaal 4 jaar en als een persoon verder studeert is dat een keus, die niet meer ondersteund wordt met een studietoeslag.

De toeslag bedraagt 15% van het wettelijk minimumloon dat voor de leeftijd van belanghebbende in het betreffende jaar van toepassing is. Dat staat ongeveer gelijk aan één dag per week werken in een bijbaan. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het bedrag dat betrokkenen ontvangen.

In onderstaande tabel zijn de bruto bedragen opgenomen per maand (1 januari 2016):

Leeftijd

18

19

20

21

22

23 en ouder

Bruto WML in euro’s (2016)

693,70

800,40

937,65

1.105,35

1.295,90

1.59524,60

15%

104,06

120,06

140,65

165,80

194,39

228,69

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beiden kan gelden. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerking komen voor de toeslag.

Elk jaar dient te worden beoordeeld of een persoon nog behoord tot de doelgroep voor een studietoeslag. Dit kan door te onderzoeken in Suwinet of belanghebbende nog studiefinanciering ontvangt.

Het is onwenselijk dat de studietoeslag doorloopt, na het beëindigen van de studie. Derhalve stopt de studietoeslag, zodra belanghebbende niet meer voldoet aan de voorwaarden, bijvoorbeeld doordat de studie is beëindigd.

Artikel 8. Betaling individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald. Daarbij wordt aangesloten bij de betaling van algemene bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 9. Wijzigingen doorgeven

Belanghebbende wordt in het toekenningsbesluit van een individuele studietoeslag gewezen op de inlichtingenverplichting en ontvangt een wijzigingsformulier.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Behoeft geen bespreking.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

Behoeft geen bespreking.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen bespreking.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Artikel 2 Indienen verzoek

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 3. Doelgroep individuele inkomenstoeslag

Artikel 4. Uitsluitingsgronden

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

HOOFDSTUK 3 individuele studietoeslag

Artikel 6. Doelgroep individuele studietoeslag

Artikel 7. Ingangsdatum, hoogte en duur van de individuele studietoeslag

Artikel 8. Betaling individuele studietoeslag

Artikel 9. Wijzigingen doorgeven

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10. Hardheidsclausule

Artikel 11. Intrekken oude verordening

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

 

Algemene toelichting Verordening individuele inkomenstoeslag en individuele studietoeslag Dalfsen 2017


1

Eerste kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33161,E, pagina 29

2

CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532

3

CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr. 12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178

4

CRvB 13-07-2010, nr 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRvB:2010:BN2529