Raadsvergadering : 13 december 2016
Agendanummer : F
De raad van de gemeente Berkelland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november
2016;
gelet op de behandeling van de begroting op 8 november 2016:
gelet op artikel 228 a van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOLHEFFING
2017
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
Perceel:
- 1.
een onroerende zaak, bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet
waardering onroerende zaken;
- 2.
een binnen de gemeente gelegen roerende zaak;
- 3.
een gedeelte van een roerende zaak dat blijkens zijn
indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- 4.
een samenstel van twee of meer roerende zaken of in
onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde
belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de
omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen;
- 5.
het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b
bedoelde roerende zaak van een in onderdeel c bedoelde
gedeelte daarvan of van een in onderdeel c bedoelde
samenstel.
- b.
gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van
voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport
van afvalwater, hemelwater, of grondwater, in eigendom, in beheer of
in onderhoud bij de gemeente;
- c.
verbruiksperiode: de periode, waarop de afrekening van het
waterbedrijf betrekking heeft;
- d.
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of
grondwater;
- e.
waterbedrijf: Vitens Gelderland (WG) N.V..
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en
bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk
afvalwater;
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het
ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde
structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de
grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te
beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De belasting wordt geheven:
- a.
van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel
dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke
riolering, verder te noemen: eigenarendeel;
- b.
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of
indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder
te noemen: gebruikersdeel.
- 2.
Met betrekking tot het eigenarendeel van de belastingen wordt, ingeval
het perceel een onroerende zaak is, als genot hebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van
het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is
vermeld, tenzij blijkt dat hij geen genot hebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht is.
- 3.
Met betrekking tot het gebruikersdeel van de belastingen, wordt als
gebruiker aangemerkt: degene die naar de omstandigheden beoordeeld het
perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
gebruikt.
Artikel 4 Vrijstellingen
In afwijking van artikel 5, lid 1, wordt het eigenarendeel niet geheven
terzake van:
- a.
complexen garageboxen, uitsluitend bestemd voor de verhuur;
- b.
trafo’s ten behoeve van de distributie en levering van
elektriciteit.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
- 1.
Het eigenarendeel , wordt geheven naar een vast bedrag per
perceel.
- 2.
Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters
afvalwater dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
- 3.
Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal
kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat naar
het perceel is toegevoerd of is opgepompt.
- 4.
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die
pompinstallatie zijn voorzien van een:
- a.
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan
worden afgelezen, of
- b.
bedrijf urenteller, waarvan het aantal uren dat een
pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest
kan worden afgelezen.
De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de
hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke
bepaling.
- 5.
Ingeval de hoeveelheid afvalwater bestaat uit de som van naar het
perceel toegevoerd en naar het perceel opgepompt water, dient:
- a.
de hoeveelheid naar het perceel toegevoerd water te worden
bepaald op de in het kalenderjaar voorafgaand aan het
belastingjaar naar het perceel toegevoerde hoeveelheid;
- b.
de hoeveelheid naar het perceel opgepompte water te worden
bepaald op de in het kalenderjaar voorafgaand aan het
belastingjaar naar het perceel opgepompte hoeveelheid.
- 6.
De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of
opgepompt water wordt verminderd met de aantoonbare hoeveelheid
water die niet als afvalwater is afgevoerd.
- 7.
Bij agrarische bedrijven is de hoeveelheid afvalwater afhankelijk
van het aantal in de bij het bedrijf behorende woning wonende
personen, per 1 januari van het belastingjaar. Het waterverbruik per
persoon wordt gesteld op 45 m³ per jaar.
- 8.
Indien in verband met het ontbreken van afzonderlijke watermeters
niet de hoeveelheid afvalwater kan worden vastgesteld, zoals
hiervoor omschreven of indien het aantal kubieke meters water dat in
de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande
verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt niet
bekend is, wordt:
- a.
voor tot woning dienende percelen de hoeveelheid afvalwater
bepaald op 45 m³ per persoon per jaar;
- b.
voor gebruikers van de niet tot woning dienende eigendommen
wordt de verdeelsleutel gehanteerd zoals deze door de
respectievelijke gebruikers worden gebruikt voor de
onderlinge verdeling van de waternota van het waterbedrijf
en bij het ontbreken van een dergelijke regeling overgegaan
tot een zo reëel mogelijke verdeling op basis van
beschikbare gegevens.
- 9.
Indien het waterverbruik als gevolg van onzichtbare lekkage afwijkt
van het waterverbruik over de voorgaande periodeafrekening van
Vitens, wordt het waterverbruik vastgesteld op het door Vitens
berekende gecorrigeerde verbruik in het kader van de toekenning van
een lekvergoeding.
Artikel 6 Tarieven
- 1.
Het eigenarendeel bedraagt per perceel € 185,30.
- 2.
Het gebruikersdeel bedraagt bij een hoeveelheid afvalwater van:
- a.
0 m³ tot en met 1.000 m³ voor elke volle eenheid van 1 m³
afvalwater € 1,12;
- b.
1.001 m³ tot en met 2.500 m³ voor elke volle eenheid van 1 m³
afvalwater € 1,07;
- c.
2.501 m³ tot en met 5.000 m³ voor elke volle eenheid van 1 m³
afvalwater € 0,97;
- d.
boven 5.000 m³ voor elke volle eenheid van 1 m³ afvalwater €
0,57 met dien verstande dat per perceel niet meer dan €
60.000,-- wordt geheven.
Artikel 7 Belastingjaar
- 1.
Het belastingjaar is in de gevallen waarin de heffing plaatsvindt door
middel van de afrekennota van het waterbedrijf de verbruiksperiode zoals
die voor de betrokken belastingplichtige voor het desbetreffend perceel
geldt.
- 2.
In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingjaar
gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
- 1.
In de gevallen bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt het recht bij
wijze van aanslag geheven.
- 2.
Bij boerderijen en grootverbruikers wordt het recht als bedoeld in
artikel 6, tweede lid bij wijze van aanslag geheven.
- 3.
In de overige gevallen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt het
recht geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving.
Deze kan worden gesteld op de afrekening van het waterbedrijf. Als
dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de
afrekening. Als kennisgeving van voorlopig gevorderde bedragen wordt
aangemerkt de voorschotnota van het waterbedrijf of de kennisgeving op
andere wijze van betaling de voorschotbedragen.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is
verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.
- 2.
De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is
verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is,
bij aanvang van de belastingplicht.
- 3.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de
belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat
jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van
de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 4.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het
gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat
aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat
jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van
de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
- 5.
Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de
belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander
perceel in gebruik neemt.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
De voorlopige gevorderde bedragen en het definitief gevorderde bedrag op
grond van artikel 3, lid 1, onder b. moeten worden betaald tegelijk met
en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota’s en de
eindafrekeningsnota van het waterbedrijf moeten worden betaald.
- 2.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen op grond van artikel 3, lid 1, onder a, worden
betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de
laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het
aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kunnen op verzoek van de
belastingplichtige de aanslagen worden betaald in zoveel gelijke
termijnen als er na de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in
het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal
termijnen ten minste twee bedraagt en maximaal tien, indien aan het
navolgende wordt voldaan:
- a.
Het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen rioolheffing of andere belastingen moet minder
zijn dan € 6.500,00
- b.
De verschuldigde bedragen moeten door middel van
automatische betalingsincasso van de betaalrekening van
de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Kwijtschelding
Bij de invordering van de rioolheffing wordt geen kwijtschelding verleend
voor de eigenarenbelasting. Voor de gebruikersaanslag wordt kwijtschelding
verleend op grond van de kwijtscheldingsverordening.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Overgangsrecht
De “Verordening rioolheffing 2016” van 8 december 2015 wordt ingetrokken met
ingang van de in artikel 14, tweede lid, genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare
feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
Artikel 15 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2017”.