Organisatie | Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Bijdrageverordening Serviceorganisatie Jeugd |
Citeertitel | Bijdrageverordening Jeugdhulp Zuid-Holland Zuid |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid, art. 36 lid 8
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2014 | Nieuwe regeling | 11-12-2014 Wegener Bladen, 30-12-2014 | AB141211.4a |
Besluit van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid houdende de vaststelling van bijdragen en vergoedingen van de deelnemers in verband met uitvoering van de Jeugdhulp zoals op- en overgedragen aan het organisatieonderdeel Jeugdhulp.
Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid,
artikel 36, achtste lid van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid;
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 3. Planning en control
Voor gedelegeerde taken stelt het dagelijks bestuur jaarlijks een regionaal uitvoeringsprogramma op, waarin de concrete activiteiten en resultaten worden benoemd die dat jaar moeten worden gerealiseerd. Het ontwerp daarvoor wordt jaarlijks voor 1 september door het dagelijks bestuur in concept toegezonden aan de gemeenteraden en wordt besproken met de drie subregio’s op raadsniveau.
Het dagelijks bestuur zendt voor 1 juni volgend op het jaar waarop dit betrekking heeft het jaarverslag over de uitvoering van het regionaal uitvoeringsprogramma jeugdhulp aan het algemeen bestuur en de colleges van de deelnemende gemeenten. Het jaarverslag geeft inzicht of en op welke wijze de activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie als aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar.
Artikel 4: Bevoorschotting en tussentijdse verantwoording
De deelnemers dragen er, naar rato van het aandeel in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk, zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar in de begroting opgenomen verplichtingen, die zijn aangegaan in verband met uitvoering van de Jeugdwet, jegens derden te kunnen voldoen.
Het dagelijks bestuur geeft de deelnemende gemeenten maandelijks inzicht in de voortgang van uitvoering van de prestaties en vermeldt de wijze waarop uitvoering gegeven is aan de overgedragen taken, en wijze waarop uitvoering gegeven is aan de aan het samenwerkingsverband opgedragen Jeugdhulptaken en de daarmee verband houdende uitgaven, tot en met de voorafgaande maand. De rapportage bevat de inhoudelijke en financiële sturingsinformatie, als:
Artikel 5: Vaststelling van de rekening; over- en onderschrijding van het beschikbare budget
Het vaststellen van de verschuldigde bijdrage en vergoeding geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling en met inachtneming van het hierna bepaalde. Bij overbesteding en onderbesteding in enig boekjaar ten opzichte van het vastgestelde volume, wordt bij de vaststelling van de door ieder van de deelnemende gemeenten definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk definitief verschuldigde vergoeding, als volgt te werk gegaan:
Over- en onderbesteding bij de aan de jeugdteams opgedragen taken
bij onderbesteding ter zake van de door een deelnemende gemeente opgedragen taken die door de jeugdteams in de betreffende gemeente worden uitgevoerd, wordt de daarmee verband houdende vergoeding die de gemeente verschuldigd is, dienovereenkomstig lager vastgesteld. De vastgestelde vergoeding wordt verrekend met door de gemeente betaalde voorschotten.
Indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, waaronder, maar niet uitsluitend, ontwikkelingen in de wet- en regelgeving, die ertoe kunnen leiden dat het voor het begrotingsjaar beschikbare budget wordt of is overschreden, treden de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg over aanvullende financiering of andere te treffen, maatregelen, die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord zijn (bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp).
Artikel 6: Verkleining van de opdracht en stopzetting betrokkenheid bij de Serviceorganisatie
Indien een deelnemende gemeente (de omvang van) het voor uitvoering van de Jeugdhulptaken verleende mandaat volume voor 1 januari 2018 structureel wil verlagen buiten de in de artikel 5, gestelde kaders, bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit aan het dagelijks bestuur. In dat geval is die deelnemende gemeente eenmalig een bedrag verschuldigd van 3 (drie) maal het te verlagen bedrag, exclusief bijbehorende belasting toegevoegde waarde.
Indien een deelnemende gemeente op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering van de jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel wil verlagen bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit voor 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur. De deelnemer is de daaruit voorvloeiende directe kosten verschuldigd. Deze kosten worden vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het dagelijks bestuur gezamenlijk aan te wijzen onafhankelijke deskundige.
Indien een deelnemende gemeente de overgedragen taken terugneemt en daarmee haar betrokkenheid bij instandhouding aan het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid geheel beëindigt, is het bepaalde in artikel 47, leden 1 en 2 van de regeling van overeenkomstige toepassing. De gemeente die haar betrokkenheid bij de Serviceorganisatie wil beëindigen is een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie. De omvang van de te betalen vergoeding wordt vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het algemeen bestuur gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige.
Aldus besloten in de openbare vergadering van het
algemeen bestuur van 11 december 2014,
de secretaris, de voorzitter,
A.J.A. Wijten C.M.L. Lambrechts
Op 1 januari 2015 is de regeling gewijzigd in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden die colleges van deelnemende gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter zake het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling met ingang van 1 januari 2015 hebben. Binnen het samenwerkingsverband is het organisatieonderdeel jeugdhulp ingericht. Dat organisatieonderdeel heeft tot taak de instandhouding van de Serviceorganisatie Jeugdhulp en de uitvoering van de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde en (door middel van mandaat) opgedragen taken en bevoegdheden. Verder zijn in de gewijzigde regeling de basisprincipes neergelegd over bekostiging van de aan het samenwerkingsverband (krachtens delegatie) overgedragen taken en (krachtens mandaat) opgedragen taken. In artikel 38, zesde lid van de regeling, zoals deze luidt na wijziging, is bepaald dat het algemeen bestuur de bevoegdheid heeft om in een bijdrageverordening nader invulling te geven aan de basisprincipes voor de bekostiging van de jeugdhulp zoals deze wordt uitgevoerd door het organisatieonderdeel Jeugdhulp.
In deze Bijdrageverordening worden de aan de bekostiging ten grondslag liggende principes uitgewerkt.
Daartoe regelt artikel 2, lid 1 tot en met 4 de inrichting en de planningscyclus van de begroting. In het vijfde lid is bepaald dat in de begroting onderscheid wordt gemaakt tussen de door een deelnemende gemeente aan het samenwerkingsverband verschuldigde bijdrage voor taken die krachtens delegatie worden uitgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband enerzijds en de vergoeding voor uitvoering van taken die krachtens mandaat zijn opgedragen aan het samenwerkingsverband en waarvoor het desbetreffende gemeentebestuur verantwoordelijk blijft, anderzijds. Het zesde en zevende lid verfijnen nader welke informatie de begroting bevat over de raming van de bijdrage, respectievelijk vergoeding.
Artikel 2 lid 7 regelt dat in de afzonderlijk voor het organisatieonderdeel Jeugdhulp op te stellen programmabegroting, als gezegd, een onderscheid wordt gemaakt naar (de beoogde besteding van) bijdragen, respectievelijk vergoedingen. De programmabegroting maakt inzichtelijk welke bijdrage vereist is in verband met uitvoering van de gedelegeerde (overgedragen) Jeugdhulptaken en welke vergoedingen vereist zijn in verband met uitvoering van de gemandateerde Jeugdhulptaken.
Artikel 3 regelt de gewenste extra planning- en control instrumenten in de vorm van de jaarlijkse vaststelling van een regionaal uitvoeringsprogramma en een jaarverslag dat inzichtelijk maakt of en op welke wijze de voorgenomen activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie zoals aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar.
Artikel 4 regelt de wijze en het ritme van de bevoorschotting in verband met de Jeugdhulptaken. Artikel 4, tweede lid beoogt te garanderen dat de deelnemende gemeenten er (naar rato) voor zorgdragen dat het samenwerkingsverband aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. Met het oog daarop verschaft het dagelijks bestuur de deelnemende gemeenten op maandelijkse basis voldoende inzicht in de voortgang van de taken en de uitgaven, zo is bepaald in artikel 4, derde lid. De in artikel 4 derde lid, vastgelegde nauwgezette monitoring van onder meer de aantallen cliënten en inzet van type zorg biedt ook gelegenheid om – met het oog op de verdere toekomst - zicht te krijgen op een eventueel verband tussen het beroep dat op algemene voorzieningen wordt gedaan en de inzet van individuele (specialistische) voorzieningen.
Artikel 5 bevat, – in combinatie met artikel 2, lid 8 – de vertaling van het gezamenlijk budgetmodel en de beoogde solidariteit (waar het gaat om regionaal ingerichte voorzieningen als DAN, AMHK, regionale crisisdienst, specialistische en generalistische ondersteuning en de exploitatie van de serviceorganisatie) en de voorzieningen die ‘voor rekening’ van de gemeente blijven (de door de jeugdteams verrichte taken en CJG-functies). Daartoe worden in artikel 5 de solidariteitsprincipes neergelegd, die leidend zijn bij het vaststellen van de definitief door ieder van de deelnemende gemeenten verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding. De vaststelling geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling. Artikel 5, eerste lid, stelt buiten twijfel dat (ook) bij het vaststellen van de rekening inzicht wordt gegeven in de besteding van de bijdrage (aan de gedelegeerde Jeugdhulptaken, waaronder de instandhouding van het organisatieonderdeel Jeugdhulp) en de besteding van de vergoeding (voor uitvoering van de krachtens mandaat) opgedragen Jeugdhulptaken.
Artikel 5, lid 2 regelt de gevolgen van over- en onderbesteding. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de terreinen waarop gemeenten hun eigen, met de jeugdhulp verband houdende, lasten moeten dragen (de inzet van de jeugdteams) en de overige terreinen waarop gemeenten de lasten – naar rato van hun deelnemersbijdrage – delen. Deze regeling is de vertaling van de solidariteitsafspraken die zijn neergelegd in de Sturingsnotitie Jeugdhulp Zuid-Holland Zuid en (hoofdstuk 2.2. van) het Beleidsrijk Transitie Arrangement ZHZ. De regeling is gebaseerd op de notie dat gemeenten lokaal verantwoordelijk zijn voor het jeugdteam waar het grootste deel van de jeugdigen en gezinnen hun ondersteuning van ontvangen. De lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de jeugdteams maakt dat solidariteit op deze onderdelen niet wenselijk, maar technisch ook niet haalbaar is, omdat elke gemeente zelf keuzes kan maken over deze onderdelen van het stelsel. Voor de overige onderdelen (Diagnostiek en Advies Netwerk, Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, Crisisdienst, Specialistische en generalistische (ambulante) ondersteuning en zorg die niet is opgenomen in de jeugdteams, Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, Exploitatie Serviceorganisatie) geldt wel solidariteit. Daarvoor geldt dat over- en onderschrijdingen van vergoedingen en bijdragen bij het vaststellen van de definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding, wordt verdeeld over de deelnemende gemeenten, naar rato van de bijdrage van de desbetreffende gemeente aan het totale voor jeugdhulp beschikbare budget.
Hoewel (nagenoeg) alle gemeentelijk jeugdhulpbudget naar de gemeenschappelijke regeling gaat, wordt in de rekening (net als in de begroting) bij de vaststelling van de definitief verschuldigde deelnemersbijdrage en vaststelling van over- en onderschrijding, een splitsing gemaakt tussen bijdragen (aan gedelegeerde Jeugdhulptaken; systeemtaken) en vergoedingen (voor gemandateerde Jeugdhulptaken).
In artikel 5, lid 3, is geregeld dat bij onvoorziene omstandigheden die kunnen - of zullen - leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget, de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg treden over aanvullende financiering of andere te treffen maatregelen die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord moeten zijn (bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp). Voor dergelijke maatregelen, die mede de toegang tot de jeugdhulp betreffen, dragen de colleges de (politieke) verantwoordelijkheid. De colleges zullen dus bij de voorbereiding van dergelijke maatregelen moeten worden betrokken.
Artikel 6 voorziet in regeling van de financiële gevolgen van een eventuele gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat (eerste en tweede lid) of algehele beëindiging van de betrokkenheid van bij de Serviceorganisatie door een deelnemende gemeente (deze herroeping van de delegatie is geregeld in het derde lid). Door gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat zal het volume aan werkzaamheden afnemen, maar zullen de vaste kosten blijven doorlopen. In artikel zes, eerste lid, is geregeld dat er tot 1 januari 2018 geen mogelijkheid tot kostenvrij intrekken of inkrimpen van het mandaat is. Op 1 januari 2018 bestaat de mogelijkheid tot verkleining van het mandaat. Gemeenten die daarvan gebruik willen maken, dienen dit uiterlijk op 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur kenbaar te hebben gemaakt. De kosten die voortvloeien uit intrekking of verkleining van het opgedragen takenpakket, worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. De omvang van die kosten wordt vastgesteld door een gezamenlijk aan te wijzen deskundige.
Voor deelnemers die hun betrokkenheid bij de Serviceorganisatie geheel willen beëindigen, en feitelijk voor dat organisatieonderdeel ‘uittreden’ door het terugnemen van de gedelegeerde (overgedragen) taken, is de zwaardere procedure van artikel 47, eerste en tweede lid, van de regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. De verschuldigde directe kosten, voortvloeiend uit beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie, worden vastgesteld door een door het openbaar lichaam en de deelnemer gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige. Deze zal – met input van de accountant van het openbaar lichaam en de accountant van de deelnemer – de omvang van de te betalen vergoeding vaststellen. Ook hier geldt dat de kosten die voortvloeien uit intrekking of herroeping van het overgedragen takenpakket worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. Daarbij worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met het beëindigen van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie.
Nadere toelichting op uittreedregeling
In de bijdrageverordening is in artikel 6 de regeling over verkleining van de opdracht en stopzetting betrokkenheid bij de Serviceorganisatie (verder: uittreedregeling) opgenomen. Vanuit verschillende gemeenten heeft het programmateam jeugdhulp Zuid-Holland Zuid het verzoek gekregen een nadere toelichting te geven op deze uittreedregeling.
Zoals aangegeven is in dit artikel geregeld onder welke voorwaarden gemeenten kunnen uittreden uit de Serviceorganisatie. In de artikelen is een onderscheid gemaakt tussen de taken die naar de Serviceorganisatie worden gemandateerd (artikel 6 lid 1 en 2) en de taken die worden gedelegeerd (artikel 6 lid 3).
In het inrichtingsplan van de Serviceorganisatie is de afspraak gemaakt dat de Serviceorganisatie dusdanig flexibel moet worden ingericht dat deze met zeer beperkte frictiekosten kan worden opgeheven (pagina 21 van het inrichtingsplan). Bij het opstellen van deze uittreedregeling is rekening gehouden met dit kader en is dit in artikel 6 lid 2 en 3 geconcretiseerd.
In artikel 6 lid 2 wordt aangegeven dat gemeenten die voor 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling aangeven dat ze op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel willen verlagen alleen de directe voortvloeiende kosten zijn verschuldigd. In artikel 6 lid 3 wordt aangegeven dat ook voor de overgedragen taken het gestelde in artikel 6 lid 2 van toepassing is, met dien verstande dat het ‘terugnemen’ van de overgedragen taken verstrekkender is omdat dit in feite neerkomt beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie. Er is een onderscheid gemaakt tussen de uittreedregeling voor gemandateerde (opgedragen) taken en gedelegeerde (overgedragen) taken omdat het hier gaat om twee verschillende besluiten en bijbehorende bevoegdheden.
Daarnaast is het theoretisch mogelijk dat gemeenten zelf de inkoop en financiering van het jeugdteam willen verzorgen, maar wel onderdeel willen blijven van de regionale zorgmarkt (uiteraard zal er dan opnieuw gesproken over de voorwaarden voor de regionale solidariteit).
Met directe kosten worden de kosten bedoeld die rechtstreeks verband houden met de overdracht van deze taken naar de gemeente(n). Bij overdracht van taken kan worden gedacht aan de overdracht van dossiers, administratie, de specifieke taken/werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om een gemeente te ontkoppelen van het ICT-systeem etc. Hierdoor worden de kosten voor overdracht van taken betaald door de gemeente(n) die uittreedt (uittreden) en worden deze niet gelegd bij de gemeenten die deel blijven uitmaken van de Serviceorganisatie.