Organisatie | Epe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Epe |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Epe |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2016 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 15-11-2016 Gemeenteblad 30-11-2016 nr. 167765 | 2016-23602 |
Burgemeester en wethouders van Epe
Overwegende dat het gewenst is dat de gemeente beleidsregels vaststelt ter uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2016.
Gelet op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2016.
Gelet op recente uitspraken van de onafhankelijke bezwarencommissie in Epe.
vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 gemeente Epe.
ADL Algemene dagelijkse levensverrichtingen
AWB Algemene wet bestuursrecht
Awbz Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
CAK Centraal Administratie Kantoor
CIZ Centrum Indicatiestelling Zorg
GBA Gemeentelijke basis administratie
MEE Ondersteunende organisatie voor iedereen met een beperking
VNG Vereniging der Nederlandse Gemeenten
Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning
Wvg Wet voorziening gehandicapten
VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
In de voor u liggende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 zijn de beleidsregels uit 2015 aangepast aan recente uitspraken van de onafhankelijke bezwarencommissie Epe. Het betreft een kleine herziening van de beleidsregels.
Naast de aanpassing van deze beleidsregels, worden ook het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de PGB notitie aangepast.
In de zomer 2017 vindt een volledige herziening plaats van de WMO verordening 2015, beleidsregels 2016 en besluit maatschappelijke verordening 2016. Deze herziening betreft alle aanpassingen die nodig zijn, gebaseerd de op dat moment bekende jurisprudentie en wijzigingen vanuit de lokale kaders – zoals geformuleerd in de transformatie-agenda.
Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de ondersteuning aan burgers die zelf onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie. De verantwoordelijkheid van de gemeente wordt uitgebreid met taken vanuit de landelijke Awbz (Algemene wet bijzondere ziektekosten). Daarnaast heeft het rijk voor de uitvoering van deze taken forse bezuinigingen aangekondigd. Om de nieuwe taken met een bezuiniging te kunnen uitvoeren, volstaat het niet om de nieuwe taken in de Wmo 2007 onder te brengen. Het rijk heeft om deze reden een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gemaakt met andere uitgangspunten. Daarbij hanteert het rijk het adagium dat ‘de voorzieningen terecht moeten komen bij de burgers die het echt niet zelf kunnen regelen en betalen’.
Met de invoering van de Wmo in 2007 werd de basis gelegd voor ondersteuning dichtbij inwoners en het versterken van de eigen kracht. Was onder de Wet voorziening gehandicapten (Wvg) sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vroeg om een nieuwe aanpak die werd vertaald in de gekantelde Wmo verordening 2013, gemeente Epe, met bijbehorende beleidsregels. Kernbegrippen vormden het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, kwam eerst het resultaat dat bereikt moest worden aan de orde, daarna passeerden de verschillende oplossingen de revue, waaronder mogelijk de individuele voorzieningen.
De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van de Wmo 2007
Maatwerkvoorziening in plaats van compensatieplicht
De eerste verandering is dat de compensatieplicht in de Wmo 2015 niet meer op dezelfde manier terugkomt in de wet. In plaats daarvan wordt de term maatwerkvoorziening geïntroduceerd. Het doel van de maatwerkvoorziening is het leveren van een bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. Participatie als “deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. De burger wordt aangesproken op wat er redelijkerwijs van hemzelf verwacht mag worden en wat de gemeente aanvullend kan doen. Dit is een andere opdracht dan de opdracht van de huidige Wmo aan de gemeente om burgers te compenseren voor hun beperkingen.
De tweede verandering is het feit dat de domeinen van de Wmo 2007, waarop de gemeente de burger met belemmeringen moest compenseren, in de Wmo 2015 niet meer genoemd worden. Voor de nieuwe taken zijn geen domeinen meer opgenomen. In plaats daarvan wordt gesproken over maatwerkvoorzieningen bieden “ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie”, “beschermd wonen” en “opvang”. Huishoudelijke hulp wordt in de nieuwe Wmo 2015 ook niet meer genoemd. Dit betekent echter niet dat de gemeente deze hulp niet meer hoeft in te zetten als dit de meest passende oplossing in een individuele situatie is.
Versterking positie cliënt in de toegangsprocedure
Ten derde is de positie van de cliënt in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie van de domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure. In de procedure wordt onderscheid gemaakt tussen een melding en de aanvraag voor een maatwerk-voorziening. Na een melding doet de gemeente onderzoek. Voor het onderzoek naar een gemelde hulpvraag geeft de wet een maximale termijn van zes weken en voor het afhandelen van een aanvraag een maximale termijn van twee weken. Na een melding volgt in de regel een gesprek met de melder. De melder wordt gewezen op de mogelijkheid zich door een cliëntondersteuner te laten bijstaan en op de mogelijkheid om zelf een ondersteuningsplan te maken. Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een mantelzorger / vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, komt de melder in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Van dit gesprek wordt altijd schriftelijk verslag gemaakt dat de basis kan zijn voor een eventuele aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Uiteraard is het ook mogelijk dat de melder na een kort gesprek geholpen is met een goede verwijzing en zichzelf verder kan redden. Dan is een verslag niet altijd nodig en hoeft er geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening te worden ingediend.
Toegankelijkheid en veiligheid
In de Wmo 2015 is expliciet de bevordering van een inclusieve samenleving en de veiligheid in de leefomgeving toegevoegd. Dus het bevorderen van toegankelijkheid en de veiligheid van voorzieningen en diensten. In de nieuwe wet zijn verder bepalingen opgenomen over geweld in de hulpverlening en in huiselijke kring.
Voor de bepaling van de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn de volgende kaders richtinggevend:
1. De Wmo 2015 en dan met name het artikel over de maatwerkvoorziening.
2. De sociale agenda 2008-2015, het Beleidsplan Wmo 2015-2018 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor al het sociaal beleid geldt de sociale agenda 2008-2015 als kader waarbinnen het sociaal beleid in de gemeente Epe wordt ingericht. De basisprincipes zijn zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. In aansluiting op deze sociale agenda heeft de gemeente Epe een Beleidsplan Wmo 2015-2018 vastgesteld met als
belangrijkste uitgangspunten: keuzevrijheid voor inwoners, financiële beheersbaarheid, eigen kracht, zorg en ondersteuning dichtbij georganiseerd, ondersteuningsaanbod afgestemd op leefgebieden van de inwoner en vergroting van participatiemogelijkheden van de inwoner. In de
Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 is opgenomen dat de gemeente op onderdelen nadere regels kan stellen. De nadere regels met betrekking tot maatwerkvoorzieningen zijn uitgewerkt in deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016.
3. De jurisprudentie met betrekking tot de Wmo 2007. Deze jurisprudentie heeft in de afgelopen jaren richting gegeven aan de reikwijdte van de compensatieplicht. Uit die jurisprudentie zijn bepaalde algemene “grenzen” af te leiden. Bijvoorbeeld het feit dat een gemeente verschillende tarieven voor het persoonsgebonden budget (pgb) ten behoeve van huishoudelijke ondersteuning mag hanteren. Een tarief voor een particulier mag lager zijn dan een tarief voor een medewerker van een thuiszorgorganisatie. Deze jurisprudentie blijft onder de nieuwe Wmo van kracht voor zover nog relevant onder de Wmo 2015 en tenzij uit nieuwe jurisprudentie het tegendeel blijkt.
4. De huidige Awbz praktijk met betrekking tot de taken die naar de Wmo 2015 gaan (begeleiding, dagbesteding, vervoer en kortdurend verblijf). De grenzen die daarvoor in de Awbz zijn aangegeven kunnen als uitgangspunt worden genomen. Gemeenten hoeven niet meer te doen dan in de Awbz gangbaar was. Uiteraard mag een gemeente wel meer doen, maar het beschikbare budget zal hiervoor weinig ruimte bieden.
5. Voorzieningen en zorg die op grond van andere wetten zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) worden geleverd, vallen niet onder de Wmo 2015. Overigens wil dit niet zeggen dat voorzieningen die niet onder de Zvw of Wlz worden geleverd automatisch onder de Wmo 2015 vallen.
Een voorbeeld is de rollator die uit het basispakket van de Zvw is gehaald. Deze hoeft niet onder de Wmo 2015 vergoed te worden. De rollator is daarmee algemeen gebruikelijk geworden en burgers betalen die zelf.
6 De gemeentelijke budgetten voor de Wmo taken zoals bepaald in het regeerakkoord, de zorgakkoorden van 2013 en 2014, de afspraken met betrekking tot. de rijksbegroting 2014 en de meicirculaire, gemeente Epe 2015. Zoals bekend gaat de decentralisatie van de Wmo gepaard met behoorlijke kortingen op het budget (ook al zijn deze kortingen met name in het overgangsjaar 2015 verzacht).
7. Het in de Wmo 2015 bepaalde overgangsrecht voor verschillende doelgroepen. Voor burgers met een Wmo-voorziening heeft de gemeente Epe in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 een overgangsrecht van zes maanden opgenomen. (Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht, Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Epe 2015.)
Voor burgers in een beschermde woonvorm (Awbz) geldt een overgangsrecht van 5 jaar en geen bezuiniging op het budget. De overige Awbz gebruikers krijgen een overgangstermijn van één jaar tot uiterlijk 1 januari 2016. (De cliënt behoudt het recht op de CIZ-indicatie. De gemeente mag de ondersteuning / voorziening die met de CIZ-indicatie is verzilverd wel anders invullen)
De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de verdere ‘Kanteling’ van de Wmo is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 wel correct heeft gehanteerd.
De voor u liggende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2016 bevorderen de taak van de gemeente Epe bij:
“het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving”
In de nieuwe Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk nadrukkelijk voorop en is de gemeente alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen. De gedachte die jaren geleden met ‘De Kanteling’ al is ingezet, wordt nu in de wet verankerd.
Het recht op compensatie van de domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure in de nieuwe Wmo 2015. Dit betekent dat zelfredzaamheid tijdens het gesprek met de zorgvrager, nog meer dan voorheen, het vertrekpunt is.
De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:
Reikwijdte algemene dagelijkse levensverrichtingen
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van een deel van de persoonlijke verzorging.
De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kunnen blijven wonen.
Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende ADL-verrichtingen van belang:
“ondersteuning bieden bij het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact”.
Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt nadrukkelijk gekeken naar:
“het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf” .
Bijvoorbeeld; aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen etc. Soms bestaat (ook) behoefte aan aanvullende ondersteuning bij de ADL-verrichtingen, zoals aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne). Onder de Awbz was deze laatste vorm van ondersteuning onderdeel van de functie persoonlijke verzorging. Na inwerkingtreding van de Wmo 2015 valt deze ondersteuning, die niet ingegeven is door een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Reikwijdte gestructureerd huishouden
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
1.3 Financiële zelfredzaamheid
In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. De discussie loopt of gemeenten ook rekening mogen houden met het vermogen van iemand. Dus niet alleen met het inkomen uit vermogen.
Uit de Wmo 2015 en uit de jurisprudentie kan nog geen heldere lijn worden gehaald. Aan de ene kant heeft de Centrale Raad van Beroep in meerdere uitspraken duidelijk gemaakt dat gemeenten geen absolute inkomensgrenzen mogen hanteren om mensen buiten de Wmo te sluiten. Aan de andere kant is er jurisprudentie waarbij de Raad wel rekening hield met het financiële vermogen van burgers om zelf in een oplossing te voorzien. Enkele voorbeelden zijn:
In de Wmo 2015 wordt gesteld dat gemeenten burgers niet vanwege hun inkomen en vermogen mogen uitsluiten van de Wmo. Bij het gesprek zal de gemeente nagaan of de aanvrager zelf in een oplossing kan voorzien. Het kan niet anders of de financiële zelfredzaamheid zal daarbij aan de orde komen. Er ligt nu eenmaal een verband tussen de zelfredzaamheid van een persoon en diens financiële omstandigheden. Zoals het er nu uitziet, kan de gemeente daar alleen op vrijwillige basis een beroep op doen. De verwachting is dat ook met de Wmo 2015 de juridische discussie over financiële zelfredzaamheid door zal gaan.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.
Onder huisgenoot wordt verstaan:
“een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning wordt beoordeeld aan de hand van de concrete en feitelijke situatie. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen en voordeur door elkaar lopen”.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen en het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (bijvoorbeeld door regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden. In situaties korter dan drie maanden moet alle hulp door de gebruikelijke zorger worden geboden.
Voor zorg van ouders ten opzichte van hun kinderen geldt dat gebruikelijke begeleiding onder gebruikelijke hulp valt. Onder gebruikelijke begeleiding behoort:
Het rijk heeft in het kader van de Awbz een richtlijn ontwikkeld voor gebruikelijke hulp voor
ouders ten opzichte van hun kinderen. Gekozen is om deze richtlijnen niet op te nemen in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015, omdat dit niet aansluit bij de Kantelingsgedachte.
1.5 Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als:
“hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeien uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”.
Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt bovengebruikelijke zorg genoemd.
Tot 2013 was mantelzorg per definitie bovengebruikelijke zorg die voor vergoeding in het kader van de Awbz in aanmerking kwam.
In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgt de gemeente de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. (Het Rijk heeft in het kader van de Awbz richtlijnen ontwikkeld voor gebruikelijke- en bovengebruikelijk hulp. Gekozen is om deze richtlijnen niet op te nemen in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015, omdat dit niet aansluit bij de Kantelingsgedachte. )
Bij deze afweging dient de gemeente de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen zelfstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. Wel krijgt de gemeente de opdracht de mantelzorger(s) te betrekken bij het gesprek en na te gaan of behoefte bestaat aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.
Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:
- niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;
- in de reguliere handel verkrijgbaar is, én
- in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.
Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo:
“een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was”.
(Zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562.)
Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is
Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:
Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden
De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt:
“een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang”.
Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en voorzieningen die geheel of gedeeltelijk door de gemeente
worden bekostigd. Deze voorzieningen zijn voorliggend aan de maatwerkvoorziening. Dit betekent dat de gemeente eerst beoordeelt of het probleem van een persoon met een beperking kan worden opgelost door middel van een algemene voorziening.
De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Het betekent in dit verband dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. (Het verwijzen van cliënten naar een algemene voorziening of het geven van inzicht dat zij bepaalde zaken wellicht ook zelf zouden kunnen doen of regelen, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Van een besluit is pas sprake nadat een aanvraag is ingediend en daarop is beslist.) De voorziening in kwestie zal wel een toegangstoets doen of iemand tot de doelgroep van de voorziening behoort
Bijvoorbeeld: om gebruik te maken van een passantenverblijf zal de cliënt moeten aantonen dat hij dakloos is.
De Wmo 2015 biedt gemeenten meer mogelijkheden om voor voorzieningen te verwijzen naar gesubsidieerde of commerciële algemene voorzieningen.
Voorbeelden van algemene voorzieningen die (mede) door de gemeente Epe gefinancierd zijn:
Voorbeelden van algemene voorzieningen in de (commerciële) markt, zijn:
Voor informatie over maatwerkvoorzieningen, zie hoofdstuk 3.
Dit begrip is ontleend aan de praktijk van de voormalige Wet voorziening gehandicapten en wordt ook in de Awbz en de Wmo toegepast. De gemeente mag de voorziening die het goedkoopst compenserend is inzetten. Dit begrip betekent zoveel als dat de voorziening doelmatig moet zijn. Het begrip heeft zowel betrekking op een voorziening in natura als op een persoonsgebonden budget (pgb). Om tot een budgetbepaling te komen, wordt de hoogte van het pgb gekoppeld aan de tegenwaarde van de in natura te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Een gemeente die door het afsluiten van een contract met een leverancier een inkoopvoordeel heeft behaald, kan bij het bepalen van de hoogte van het pgb rekening houden met dit voordeel. Een cliënt die een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst compenserend is, betaalt de meerkosten zelf. Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst compenserend tot gevolg hebben dat een cliënt die naar een andere dagbestedingslocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.
In de jurisprudentie is over dit begrip nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke ondersteuning en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.
Voor huishoudelijke ondersteuning vindt de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat deze bij een zeker inkomen en bij een zekere leeftijd als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Daarnaast wordt verwacht van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning mag uiteraard verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of te verwachten beperkingen rekening wordt gehouden. Kosten hiervoor komen voor eigen rekening. Blijft men wonen in de huidige woning, dan wordt van de burger verwacht te anticiperen op, en te reserveren voor de toekomst.
Er zijn voorzieningen waarvan voorzienbaar is dat deze ooit nodig zullen zijn, en waarvoor men zelf dient te zorgen. Dit zijn ook algemeen gebruikelijke voorzieningen.
De positie van de cliënt is in de Wmo 2015 versterkt. In de Wmo 2015 is een uitvoerige beschrijving van een zorgvuldige toegangsprocedure opgenomen. Het recht op compensatie van de domeinen is in zekere zin vervangen door het recht op een zorgvuldige toegangsprocedure. Burgers moeten zich eerst ‘melden’ bij de gemeente met de hulpvraag. Een formele schriftelijke aanvraag mag niet direct worden ingediend. Dan gaat de gemeente onderzoek doen naar wat de aanvrager precies vraagt en nodig heeft. De vorm waarin dit geregeld wordt, is vrij. Dit onderzoek moet echter uiterst zorgvuldig gebeuren. Het komt er op neer dat het verzoek van de aanvrager al behandeld wordt zonder dat er een formele aanvraag aan ten grondslag ligt. In de praktijk gebeurde dit onder de oude Wmo ook. Dit is een uitvloeisel van het ‘keukentafelgesprek’ en de ‘Kantelingsgedachte’. Nu wordt deze werkwijze in de nieuwe wet expliciet benoemd.
Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij de gemeente worden gemeld. De gemeente bevestigt de ontvangst van de melding altijd schriftelijk.
Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet (of voorliggende voorziening) kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Leerplichtwet, Wet langdurige zorg (Wlz), Participatiewet, Jeugdwet of Wet publieke gezondheid (Wpg). De gemeente moet na de melding van de hulpvraag in het onderzoek dus eerst zorgvuldig nagaan of de melding thuishoort in de Wmo.
De gemeente wijst de cliënt en zijn mantelzorger(s) voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.(De gemeente Epe heeft op 7 juli 2014 ingestemd met het voorstel (2014-25931) om voor 2015 een overeenkomst te sluiten met MEE Veluwe aangaande cliëntenondersteuning. De organisatie van cliëntondersteuning na 2015 wordt nog nader uitgewerkt.) Bij deze cliëntondersteuning vormt het belang van de cliënt het uitgangspunt.
De gemeente brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen waarin hij de omstandigheden beschrijft en aangeeft op welke maatschappelijke ondersteuning hij naar zijn mening het meest is aangewezen. Het zelf kunnen indienen van een persoonlijk ondersteuningsplan vergroot de mogelijkheden voor eigen regie van cliënten en hun mantelzorgers. De gemeente stelt de cliënt na de melding gedurende zeven dagen in de gelegenheid het plan te overhandigen.
De Wmo 2015 kent de term vooronderzoek niet. In de verordening wordt hiermee bedoeld een ambtelijke voorbereiding op het gesprek. Het vooronderzoek dient zo nodig plaats te vinden in samenspraak met de cliënt, omdat de cliënt in deze fase gegevens moet overleggen. Op basis van deze gegevens besluit de gemeente of de melding onder de Wmo valt en er een gesprek zal plaatsvinden voor verder onderzoek.
C de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om te voorkomen dat de cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening en de behoefte van een cliënt aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
D. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zelfredzaamheid of zijn participatie. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden om te voorkomen dat de cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening en de behoefte van een cliënt aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
F. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of zijn participatie. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden
om te voorkomen dat een cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening en de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
G. de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan de verbetering van zijn zelfredzaamheid en zijn participatie of de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
Voor de criteria voor een pgb zie Notitie ‘Het persoonsgebonden budget in de Wmo en de Jeugdwet 2015’, in de bijlage van deze beleidsregels.
De gemeente dient na melding van een inwoner een onderzoek uit te voeren om de leefsituatie van de cliënt zo volledig mogelijk in beeld te brengen. Het na melding verwijzen naar een algemene voorziening volstaat niet, tenzij de inwoner hier zelf expliciet om vraagt. Zie het voorbeeld in het kader.
Het feit dat een cliënt geen zaken aan het verslag van het gesprek kan wijzigen, als hij van mening is dat er onjuistheden in staan, is nadelig voor de positie van de cliënt. Het kan zijn dat er zaken gewijzigd dienen te worden omdat ze niet juist genoteerd of geïnterpreteerd zijn. In dat geval tekent de cliënt voor gezien en kan daarbij aangeven waarom hij niet akkoord is.
Voor de criteria voor een maatwerkvoorziening zie het volgende hoofdstuk.
Eén coördinerend persoon dient de aanvraag af te stemmen met de cliënt zelf en met andere betrokken partijen en/of andere regelingen. Het resultaat van de ondersteuning wordt in een persoonlijk plan of het verslag van het onderzoek en de aanvraag zelf opgenomen. Hierin wordt dan de samenhang met andere leefgebieden benoemd. In de beschikking dient in elk geval het resultaat van de maatwerkvoorziening te worden opgenomen.
In het eerste lid van artikel 7 van de verordening Wmo 2015, gemeente Epe (aanvraag) is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon een aanvraag kan indienen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging gesteld.
Advisering bij beoordeling aanvraag maatwerkvoorziening
De gemeente kan een aangewezen adviesinstantie om advies vragen als dit van belang geacht wordt voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. De gemeente betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan.
Persoonlijk ondersteuningsplan
2.2 Redelijke termijn volgens Algemene wet bestuursrecht
Onder de Wmo 2007 had de gemeente, vanaf de aanvraag, de gehele beslistermijn om een zorgvuldig onderzoek uit te voeren. Dit betekende dat de gemeente in de meeste gevallen minimaal 8 weken de tijd had voor het onderzoek.
Op grond van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015 heeft de gemeente maximaal 6 weken de tijd voor een zorgvuldig onderzoek. Daarbij wordt in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015 aangegeven op welke punten onderzoek moet plaatsvinden. Dit is uitgebreider dan onder de oude Wmo waar een dergelijke verplichting niet gold. De gemeente krijgt dus minder tijd voor een veel uitgebreider zorgvuldig onderzoek.
Een termijn van maximaal zes weken wordt in de Wmo 2015 dus redelijk geacht om de melding te onderzoeken. Mocht langer nodig zijn, dan wordt de cliënt op de hoogte gesteld. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek uitblijven en/of de cliënt is het hier niet mee eens, staat het de cliënt vrij na zes weken een formele aanvraag in te dienen. Op die aanvraag dient de gemeente dan vervolgens binnen de gestelde termijn van twee weken te beslissen. In totaal duurt de procedure dan 8 weken conform de Awb.
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR EEN MAATWERKVOORZIENING
Het verschil tussen maatwerkvoorziening en individuele voorziening wordt als volgt uitgelegd in de Wmo 2015:
“het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat het niet gaat om één of meer concrete en herhaalbaar in te zetten aanbod van activiteiten en voorzieningen, maar op een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen”.
3.1 Resultaat maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening is dus een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van:
A. Zelfredzaamheid en participatie
De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven.
De gemeente beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten (al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid) voor zover de cliënt deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Toch hebben gemeenten ook in de Wmo 2015 een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en meedoen de verantwoordelijkheid is van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.
3.2 Afwegings- en afwijzingsgronden maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening dient te zijn afgestemd op:
De gemeente kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz.
3.3 Regels voor maatwerkvoorzieningen
In de Wmo 2007 en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2013 was opgenomen dat voor verschillende voorzieningen een vast of gemaximeerd bedrag als financiële tegemoetkoming werd verstrekt. De mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken bestaat in de Wmo 2015 echter niet meer. De Wmo 2015 kent alleen nog de termen: algemene voorziening (zie begripsbepalingen) en maatwerkvoorziening (in de vorm van een persoonsgebonden budget of zorg in natura).
Voor meer informatie over het persoonsgebonden budget, zie de notitie: ‘Het persoonsgebonden budget in de Wmo en de Jeugdwet 2015’.
In onderstaande subparagraaf 3.3.1 worden die regels met betrekking tot het persoonsgebonden budget benoemd die specifiek betrekking hebben op de Wet maatschappelijke ondersteuning.
3.3.1 Regels voor het persoonsgebonden budget
In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Een gemeentelijk persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:
Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget
De gemeente mag het persoonsgebonden budget weigeren wanneer:
Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden c.q. tot aanschaf van de voorziening worden overgegaan c.q. gestart worden met de uitvoering van de ondersteuning waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente.
Persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen
Bij toekenning van een pgb voor woningaanpassingen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
de hoogte van een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of technische woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100 % van het bedrag zoals vermeld in de door de gemeente geaccepteerde offerte of van het bedrag dat vastgesteld is met behulp van een bouwkundig calculatiebureau;
Persoonsgebonden budget voor verhuiskosten en herinrichtingskosten
Persoonsgebonden budget voor bezoekbaar maken
Bij toekenning van een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning of woonruimte zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen
Persoonsgebonden budget voor sportvoorzieningen
Persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en (rolstoel)voorzieningen
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en (rolstoel)voorzieningen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en (rolstoel)voorzieningen kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:
De gemeente wil op de volgende wijze het oneigenlijk gebruik en misbruik van pgb’s tegengaan:
In de Notitie: ‘Het persoonsgebonden budget voor Wmo en Jeugd 2015’ zijn hiervoor nadere regels opgenomen, zodat één lijn is getrokken tussen de Wmo 2015 en de nieuwe Jeugdwet.
3.3.2 Regels voor hulpmiddelen en (rolstoel) voorzieningen in natura
Bij de verstrekking van hulpmiddelen en (rolstoel) voorzieningen in bruikleen of in eigendom kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:
3.4 Regels voor bijdragen in de kosten
De gemeente kan wel een eigen bijdrage vragen ter hoogte van de kostprijs. Aangezien de duur van de eigen bijdrage van maximaal 3 jaar is losgelaten, kunnen mensen besluiten om zelf een goedkopere variant aan te schaffen. Bepalend voor de hoogte en duur van de eigen bijdrage zijn de kostprijs van de maatwerkvoorziening en pgb’s, de levensduur van de voorziening en het inkomen en vermogen van de cliënt. In het gesprek zal dit aan de cliënt duidelijk moeten worden gemaakt.
Voor de maatwerkvoorziening blijft een landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrage regeling van toepassing. Dit wordt geregeld in het Uitvoeringbesluit Wmo. De parameters van de eigen bijdrage regeling zullen per 2015 niet worden aangepast. De eigen bijdragen worden door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) geïnd en vallen onder een anticumulatie bepaling.
Behalve een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening kan de gemeente ook een eigen bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening vragen. De landelijke inkomensafhankelijke eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op algemene voorzieningen. De gebruiker betaalt of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief waar het een door de gemeente gesubsidieerde voorziening betreft.
Voor cliënten kan het gebruik maken van een algemene voorziening het nadeel hebben dat de kosten die ze daarvoor maken niet betrokken worden in het anticumulatiebeding voor de eigen bijdrage die wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om de kosten die cliënten maken voor algemene voorzieningen, die voorheen als individuele voorziening werden aangeboden, bij het CAK aan te melden. De gemeente Epe kiest ervoor om de kosten die cliënten maken voor een algemene voorziening niet bij het CAK aan te melden om zo onnodige administratiedruk te voorkomen. Verder onderzoekt de gemeente in hoeverre cliënten op een andere wijze kunnen worden gecompenseerd voor de meerkosten die zij maken ten compensatie van een chronische beperking of handicap.
Het begrip "ingezetene" is echter niet gedefinieerd in artikel 1.1.1 Wmo 2015. Het is niet geheel duidelijk wanneer een cliënt een ingezetene is. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is echter niet verder uitgelegd.
De VNG geeft aan dat een ingezetene iemand is die in de Basisregistratie personen (BRP, voorheen: Gemeentelijks Basis Administratie (GBA)) is ingeschreven. Als er twijfel bestaat over de vraag of iemand wel het hele jaar woont op een bepaald adres, dan kan het feitelijk woonadres elders zijn, in een andere gemeente. Als iemand dan een beroep doet op de gemeente waar hij is ingeschreven, kan die gemeente stellen dat het hoofdverblijf elders is en dat de cliënt zich dan daar zou moeten inschrijven. Een persoon kan maar op één adres ingeschreven staan (artikel 2.66, tweede lid, Wet BRP).
(Zie: geactualiseerde ledenbrief Wmo 2015, Modelverordening en Modelbesluit, 16 september 2014, Vereniging Nederlandse gemeenten, pagina 63.)
HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN
De compensatieplicht in de Wmo 2007 is vervangen door de breder geformuleerde resultaatverplichting. Hierdoor wordt in de Wmo 2015 benadrukt dat de gemeente en burger de ruimte hebben om te komen tot oplossingen die zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden (samenhangend maatwerk).
4.1 Hoofddoelen maatschappelijke ondersteuning
In de Wmo 2015 omvat het begrip ‘maatschappelijke ondersteuning’ drie hoofddoelen:
Bovenstaande hoofddoelen zijn vertaald in de volgende resultaten:
4.2.1 Doelmatigheid en efficiëntie
Uitgangspunt in de Wmo 2015 is dat maatwerk nodig is bij de integrale ondersteuning van inwoners en dat onnodige bureaucratie, waar mogelijk, vermeden moet worden. In Epe wordt bij het uitvoeren van de nieuwe taken binnen de Wmo ingezet op financiële beheersbaarheid, maar ook op keuzevrijheid voor de inwoners. Aansluiting bij de leefwereld en omgeving van de inwoner is hierbij het doel waarbij de gemeente sterk inzet op preventieve maatregelen, om duurdere curatieve maatregelen te voorkomen. De inwoner is meer gebaat bij een springplank dan bij een vangnet, zodat mensen weer snel voldoende eigen kracht hebben.
4.2.2. Integraliteit en sociale samenhang
Door de verschillende leefgebieden zoals wonen, werken, leren, gezin, financiën en vrije tijd in samenhang te brengen, worden de participatiemogelijkheden van inwoners vergroot. Verbindingen tussen verschillende wetten en regelingen (zowel binnen de Wmo- Wlz en Zvw als tussen de Participatiewet, Jeugdwet en Wmo) worden gelegd vanuit het principe 1 huishouden, 1 plan 1 regisseur. Wanneer een maatwerkwerkvoorziening wordt toegekend moet deze afgestemd zijn op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt, maar ook op de zorg en overige diensten die geleverd worden. Naast het aansluiten op de leefwereld van de cliënt en zijn netwerk wordt nadrukkelijk ook het maatschappelijk belang afgewogen.
4.2.3 Zelfredzaamheid en participatie
Ondersteuning vanuit de gemeente is altijd gericht op het hervinden en versterken van de eigen kracht zodat mensen het uiteindelijk weer zelf kunnen (uiteraard binnen de grenzen van wat mogelijk is). Bij het centraal stellen van de eigen kracht en zelfredzaamheid van inwoners past het uitgangspunt van ‘regie in eigen hand’. Participatie draagt bij aan het individuele welbevinden door het gevoel van eigenwaarde en zelfontplooiing dat hiermee verkregen wordt. Daarvoor is het van belang dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijks leven: een inclusieve samenleving, waarin iedereen mee doet en gezien wordt.
4.3 Langer thuis blijven wonen
De Wmo 2015 legt veel nadruk op het mogelijk maken dat mensen langer thuis kunnen blijven wonen. In opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is onderzocht wat het verschil is tussen mensen die wel en mensen die niet thuis wonen. Mensen die thuis wonen voldoen aan de volgende randvoorwaarden:
Als mensen dit niet zelf kunnen en wel thuis wonen, dan beschikken zij over een stabiele steunstructuur –vaak in de vorm van mantelzorg- die de noodzakelijke randvoorwaarden schept en toezicht biedt.
Ten aanzien van de fysieke omgeving zijn de volgende randvoorwaarden van belang:
Deze omschrijving van VWS bevat ook de twee elementen van ‘zelfredzaamheid’ zoals genoemd in de inleiding:
HOOFDSTUK 5: PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 9 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt de basis waarin de gemeente een adviesinstantie om advies kan vragen als de gemeente dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. De gemeente betrekt de cliënt en zijn eventuele gemachtigde of mantelzorger bij de adviesaanvraag en informeert hem over de uitkomsten daarvan. De cliënt is verplicht aan de gemeente desgevraagd de medewerking te verlenen die hiervoor redelijkerwijs nodig is.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gelaten mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
Het belang van medisch advies is dat er voor de gemeente een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als zijnde onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan de gemeente aanleiding zien om medisch advies te vragen bij - bijvoorbeeld- een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
5.2 Nieuwe feiten en omstandigheden, intrekking en terugvordering
Als de gemeente een beslissing heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan de gemeente van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of ten onrechte genoten pgb.
De gemeente onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.
De gemeente kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de gegeven ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de behoefte van de cliënt, en of deze ondersteuning efficiënt is. De gemeente kan dit doen door geen langlopende indicaties af te geven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie;
Handhaving (persoonsgebonden budget)
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikel 15, lid 7) is bepaald dat de gemeente uit oogpunt van kwaliteit van geleverde zorg (al dan niet steekproefsgewijs) de bestedingen van pgb’s onderzoekt. Het periodiek heroverwegen van de beschikking is een middel om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Zie voor meer informatie over heroverweging van het pgb, de Notitie: ‘Het persoonsgebonden budget in de Jeugdwet en de Wmo 2015’, in de bijlage.
De gemeente Epe streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat eventueel door de gemeente gemaakte fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft de gemeente de mogelijkheid om samen nog eens naar het probleem te kijken, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven tijdens een extra contactmoment. Tot slot bestaat nog de mogelijkheid van mediation, indien het college dit zinvol acht.
CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING