Organisatie | Dinkelland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering inkomensvoorzieningen Dinkelland 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-12-2016 | 13-11-2020 | Nieuwe regeling | 22-11-2016 | Onbekend |
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand zoals bedoeld in artikel 58 lid 2 en lid 5, en 59 lid 1 Participatiewet, de kosten van uitkering zoals bedoeld in artikel 25 lid 2 en lid 5, en 26, lid 1 Ioaw/Ioaz, en de kosten van een subsidie of van voorschotten zoals bedoeld in artikel 1.38 lid 2, van de Wko, tenzij er sprake is van dringende redenen om hiervan af te zien
Burgemeester en wethouders verrekenen terug te vorderen kosten van bijstand, uitkering Ioaw/Ioaz, of van een subsidie of voorschotten betreffende de ten uitvoerlegging van de terugbetalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 3, met uit te betalen algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz, of het BBZ 2004.
Burgemeester en wethouders maken in voorkomende gevallen gebruik van de mogelijkheid tot verrekenen van een terug te vorderen Ioaw/Ioaz uitkering met de Sociale verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en andere gemeenten overeenkomstig artikel 60a Participatiewet artikel 28 lid 4 Ioaw/Ioaz.
Hoofdstuk 3 Kwijtschelding openstaand saldo
Artikel 5 Schulden aan de gemeente en minnelijke schuldregeling
Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien:
de schuld is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Participatiewet, artikel 13 Ioaw/Ioaz, artikel 30 c lid 2, en artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen dan wel als gevolg van afstemming als bedoeld in artikel 18, lid 2 , Participatiewet of artikel 20, lid 2 Ioaw/Ioaz;
Artikel 6 Intrekking of wijziging kwijtscheldingsbesluit
Het besluit tot kwijtschelding als bedoeld in artikel 5 wordt ingetrokken of gewijzigd indien:
Hoofdstuk 4 Invordering van terug te vorderen gelden
Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsbesluit stellen burgemeester en wethouders vast:
Artikel 9 Wijziging betalingsverplichting
Burgemeester en wethouders kunnen uit eigen beweging, of op verzoek van belanghebbende indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden, onderzoek doen naar de financiële omstandigheden van belanghebbende. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Artikel 10 Dwangbevel en beslaglegging
Indien de belanghebbende de aflossingsverplichtingen overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels, niet nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit, voor zover dit nog geen executoriale titel heeft, ten uitvoer gelegd door middel van: de uitvaardiging van een dwangbevel als bedoeld in artikel 60 Participatiewet dan wel 28 Ioaw/Ioaz en, indien nodig, gevolgd door beslaglegging.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in de vergadering van 22 november 2016,
Burgemeester en wethouders van Dinkelland,
loco-secretaris, de burgemeester
E.M. Grobben, I.A. Bakker
In deze beleidsregel geven burgemeester en wethouders aan hoe zij om gaat met de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verrekening binnen de Participatiewet en de IOAW/IOAZ.
Deze beleidsregel is de opvolger van de Beleidsregels terugvordering inkomensvoorzieningen gemeente Dinkelland 2013.
De aanleiding om met ingang van 2016 te werken met een nieuwe beleidsregel is gelegen in de invoering van de Participatiewet in 2015. De Participatiewet vervangt onder meer de Wet werk en bijstand uit 2004. Daarnaast zijn er aanpassingen doorgevoerd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (WKO) en is de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) komen te vervallen. In deze geactualiseerde beleidsregel is rekening gehouden met deze wijzigingen.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW in werking getreden. Al in de vorige beleidsregels Terugvordering Inkomensvoorziening gemeente Dinkelland 2013 zijn aanpassingen door invoering van deze wet doorgevoerd. Ten aanzien hiervan gelden een aantal (wettelijke) uitgangspunten:
Bij het vaststellen van de Beleidsregel Terugvordering Inkomensvoorzieningen gemeente Dinkelland 2013 is er destijds voor gekozen geen onderscheid te maken in het aflossingspercentage tussen fraudevorderingen en niet-fraudevorderingen. Burgemeester en wethouders vinden het belangrijk zorgvuldig om te gaan met gemeenschapsgeld. Om die reden is gekozen te streven naar het terugvorderen van zoveel mogelijk ten onrechte of te veel verstrekte bijstand.
Artikel 1 van deze beleidsregel heeft betrekking op het legaliteitsbeginsel van de Algemene Wet Bestuursrecht.
In lid 1 wordt verwezen naar de artikelen in de Participatiewet, en de IOAW/IOAZ, waarin de bevoegdheid is vastgelegd om een besluit te herzien, of in te trekken. Door middel van artikel 1 wordt duidelijk dat burgemeester en wethouders gebruik wensen te maken van deze bevoegdheid, tenzij er sprake is van een dringende reden. In lid 2 wordt aangegeven dat het college in beginsel altijd gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering. De uitzondering is ook hier de aanwezigheid van dringende redenen.
In de vorige beleidsregel van 2013 werd nog gesproken over de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (WKO) welke per 1 januari 2013 is gewijzigd.
Hierdoor is uitbetaling van nieuwe rechten door de gemeente op grond van deze wet vanaf deze datum niet meer voorgekomen. Eventuele terugvordering heeft daarom alleen betrekking hebben betalingen over perioden gelegen voor 1 januari 2013.
Artikel 2 Afzien Terugvordering
In dit artikel wordt aangegeven wanneer buiten de dringende redenen die in artikel 1 worden opgevoerd wordt afgezien van terugvordering.
Lid 1 onder a: in geval er sprake is van een kruimelbedrag (per vordering tot € 150,00) wordt er niet teruggevorderd. Zoals al eerder beschreven geldt deze bepaling alleen voor vorderingen die niet voortkomen uit een schending van de inlichtingenplicht.
Lid 1 onder b, dit betreft de afgedragen loonbelasting welke niet kan worden verrekend met de Belastingdienst. Er worden geen bruto bedragen teruggevorderd indien er geen sprake is van verwijtbaar handelen waar de vordering een gevolg van is.
In lid 2 staan de uitzonderingen op lid 1 beschreven.
Extra aandacht dient bij toepassing van deze bepaling uit te gaan naar verleende voorschotten.
In uitvoeringspraktijk komt het voor dat voorschotten (niet alleen voor levensonderhoud maar ook voor bijvoorbeeld de aanschaf van een legitimatiebewijs) worden verleend. Regelmatig worden voorschotten verstrekt omdat aanvragen, in verband met onvolledige aanlevering van gegevens door de belanghebbende, een langere afhandelingsduur hebben. Indien mensen na de afhandeling recht hebben op uitkering, dan kan dit worden verrekend met het voorschot. Blijkt er geen recht op uitkering te bestaan, dan dient het verstrekte voorschot te worden teruggevorderd.
Omdat het niet de bedoeling deze voorschotten, door toepassing van de kruimelbedragbepaling, niet terug te vorderen, is deze mogelijkheid expliciet uitgesloten in lid 2 van dit artikel.
Artikel 3 Hoogte aflossingsbedrag en volgorde aflossing
In beginsel dient de belanghebbende teveel of ten onrechte ontvangen gelden ineens terug te betalen, waarbij ook het vermogen in aanmerking wordt genomen (lid 3).
Indien aflossing ineens niet mogelijk is, vindt de aflossing plaats in termijnen. In de beleidsregels van 2013 werd de aflossingscapaciteit gesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, tenzij bij de berekening van de beslagvrije voet een lager aflossingspercentage werd vastgesteld. Dit uitgangspunt hanteert de gemeente ook in deze beleidsregels. De belanghebbende is gedurende de aflossingsperiode te allen tijde in de mogelijkheid een verzoek in te dienen tot aanpassing van het aflossingsbedrag.
In lid 5 wordt bepaalt dat ingeval van inkomen boven de bijstandsnorm 50% van het meerdere wordt betrokken bij de hoogte van de aflossing. De woonkosten die hoger zijn, dan bij een inkomen op het minimumniveau, vanwege een lager bedrag aan huursubsidie, worden op het inkomen boven de norm in mindering gebracht waarna, de helft van het resterende meerinkomen bij de aflossingscapaciteit wordt geteld.
Voor belanghebbenden met een IOAW/IOAZ uitkering wordt qua aflossingscapaciteit in beginsel ook aansluiting gezocht bij de hiervoor geschetste aflossingscapaciteit gebaseerd op de bijstandsnormen. In de praktijk kan dit betekenen dat een belanghebbende met een IOAW/IOAZ uitkering meer dient af te lossen dan op grond van zijn netto uitkeringsgrondslag mogelijk is. Immers onder de IOAW/IOAZ worden inkomsten die niet aan arbeid gerelateerd zijn in tegenstelling tot onder de Participatiewet niet gekort op de uitkering.
In lid 6 wordt geregeld dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid geen rekening te houden met de beslagvrije voet als betrokkene zijn inlichtingenplicht betreffende de terugvordering niet nakomt.
In lid 8 is bepaald dat het eerst wordt afgelost op de boetevorderingen. De belanghebbende heeft op grond van de Awb het recht zelf te bepalen op welke vordering het eerst wordt afgelost. Het is dan ook mogelijk dat er eerst op een andere vordering wordt afgelost, de belanghebbende dient dit dan wel vooraf aan te geven.
In lid 1 is aangegeven dat het college gebruik maakt van de mogelijkheid tot verrekenen, volgens artikel 60, lid 3 Participatiewet, artikel 60a Participatiewet en artikel 28 lid 3 IOAW/IOAZ.
In lid 2 is aangegeven dat het college gebruik maakt van de mogelijkheid tot verrekenen, volgens lid 6 onder a van artikel 60 Participatiewet en lid 6 onder a van artikel 28 IOAW/IOAZ. Dit betekent dat het college, wanneer belanghebbende zijn inlichtingenplicht betreffende de terugvordering niet nakomt, ook zal verrekenen met gelden die in beginsel niet vatbaar zijn voor beslag, zoals bijzondere bijstand of een deel van een uitkering dat onder de beslagvrije voet valt.
In lid 3 wordt aangeven dat een vordering die ontstaat als gevolg van beëindiging van een uitkering in beginsel zoveel mogelijk met het gereserveerde vakantiegeld wordt verrekend. In de praktijk komt het vaak voor dat bij de beëindiging van een bijstandsuitkering een vordering ontstaat. In overeenstemming met artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek kan dan worden verrekend. Bij toepassing hiervan dient zoveel mogelijk vermeden te worden dat de belanghebbende een inkomen heeft onder de beslag vrije voet. Dit laatste kan het geval zijn wanneer het vakantiegeld al meegenomen is in de berekening van de aflossingscapaciteit van een eerdere vordering.
Het is verder mogelijk deze wijze toe te passen, bij bestaande vorderingen, indien belanghebbende geen bezwaar heeft. Gelet op het belang voor de belanghebbende en de gemeente is het in de praktijk wenselijk dat hierop wordt aangestuurd.
Lid 4 bevat een bepaling welke aangeeft dat het college in voorkomende gevallen ook gebruik maakt van de mogelijkheid binnen de IOAW/IOAZ om een externe instantie, waarvan belanghebbende een uitkering ontvangt, te verzoeken om terugbetaling van de vordering. Het gaat om bijstand en uitkeringen die limitatief zijn omschreven in artikel 28 lid 4 IOAW/IOAZ. In de betreffende gevallen is geen machtiging van belanghebbende nodig.
Artikel 5 Schulden aan de gemeente en minnelijke schuldregeling
Dit artikel voorziet in het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid voor wat betreft vorderingen van mensen met problematische schulden. Burgemeester en wethouders geven met dit artikel aan dat er onder voorwaarden medewerking wordt verleend aan een minnelijke schuldregeling.
Per 1 januari 2016 is artikel 60c Participatiewet aangepast, hierdoor wordt het mogelijk indien sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, de fraudeschulden – indien geen boete is opgelegd of aangifte is gedaan - tijdelijk op te schorten.
Artikel 6 Intrekking of wijziging kwijtscheldingsbesluit
Artikel 7 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting
Met dit artikel geven burgemeester en wethouders aan gebruik te willen maken van de wettelijke mogelijkheid om fraudeschulden kwijt te schelden nadat gedurende 10 jaar is voldaan aan de aflossingsverplichtingen. Hierop is één uitzondering van toepassing, namelijk wanneer de vordering wegens een pand- of hypotheekrecht op de onderliggende zaken kan worden verhaald.
Waar het gaat om vorderingen welke niet het gevolg zijn van fraude wordt een termijn van vijf jaar gehanteerd.
Artikel 8 Terugvorderingsbesluit
Artikel 9 Wijziging betalingsverplichting
Voor belanghebbenden met een periodieke uitkering voor levensonderhoud geldt dat de bestaande aflossingsverplichting van de uitkering (inclusief vakantietoeslag) bedraagt. Indien een belanghebbende vanuit een uitkeringssituatie naar werk uitstroomt, worden deze regels gedurende maximaal één jaar voortgezet. Afhankelijk van de aard van de vordering en de wijze waarop aan de aflossingsverplichtingen wordt voldaan worden financiële heronderzoeken uitgevoerd voor de berekening van de eventueel gewijzigde aflossingscapaciteit. Hierbij wordt dan in het bijzonder gekeken naar het meerinkomen, het inkomen boven de bijstandsnorm. Daarnaast worden er in algemene zin stelselmatig op basis van overwegingen van efficiency heronderzoeken uitgevoerd waarbij de aflossingscapaciteit opnieuw beoordeeld wordt.
Tevens is het op verzoek van de belanghebbende mogelijk een financieel heronderzoek te verrichten. Voorwaarde hiervoor is wel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding geven tot het verrichten van een dergelijk heronderzoek.
Artikel 10 Dwangbevel en beslaglegging
In dit artikel wordt aangeven dat burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid om een dwangbevel toe te passen en waar nodig van de mogelijkheid tot beslaglegging.
Vanuit efficiencyoverwegingen worden de wettelijke rente, de aanmaankosten en de kosten voor derdenbeslag die met invordering gepaard gaan niet op bij de debiteur in rekening gebracht. Om de kosten wel in rekening te kunnen brengen is een uitgebreide administratie noodzakelijk. Verwacht wordt dat de opbrengsten niet opwegen tegen de kosten die deze administratie met zich meebrengt. Hierop zijn echter twee uitzonderingen (lid 2 en lid 3), de kosten voor een dwangbevel en de kosten die de inzet van een deurwaarder met zich meebrengt. Bij de berekening van de kosten voor een dwangbevel worden de regels zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd. Bij de berekening van de kosten wordt vastgehouden aan hetgeen gesteld in artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten. Dat betekent dat alleen kosten in rekening worden gebracht voor zover deze redelijk zijn en dat de buitengerechtelijke kosten niet meer bedragen dan 15% van de geldsom.
Naast het drukken van de administratieve kosten hoopt de gemeente Dinkelland ook dat er een preventieve werking uitgaat van het in rekening brengen van deze kosten, waardoor uiteindelijk meer mensen in eerder stadium contact op zullen nemen met de gemeente voor het treffen van een betalingsregeling.
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid af te zien van toepassing van de beleidsregel indien dit zou leiden tot schrijnende situaties.
In deze beleidsregels wordt geen overgangsregeling gehanteerd omdat dit niet nodig is. Echter, door veranderende wet- en regelgeving en de ontwikkelingen binnen het sociaal domein is de kans groot dat de beleidsregels binnen een aantal jaar opnieuw herzien dienen te worden. In die gevallen is de kans ook groter dat in die gevallen voorzien dient te worden in overgangsrecht.