Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Standplaatsvergunningenbeleid gemeente Onderbanken |
Citeertitel | Standplaatsvergunningenbeleid gemeente Onderbanken |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Afdeling 4 APV Onderbanken 2015
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-07-2016 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 19-07-2016 Gemeenteblad, 2016, 100472 | Onbekend |
De Algemene Plaatselijk Verordening Onderbanken (APV) bevat een algeheel verbod op venten indien hierdoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Voor het innemen van een standplaats is nog wel een vergunning op grond van de APV vereist.
Dit beleid geeft een nadere invulling van de weigeringsgronden voor een aanvraag om een standplaatsvergunning en biedt daarmee een toetsingskader voor deze aanvragen. Omdat volgens de APV nu geen vergunning meer vereist is voor venten, valt dit niet onder de reikwijdte van dit beleid.
Dit beleid is van toepassing op de gehele gemeente Onderbanken en heeft betrekking op zowel seizoen-, tijdelijke-, als jaarstandplaatsvergunningen.
Afdeling 4 Standplaatsen van de Algemene Plaatselijke Verordening Onderbanken
Met betrekking tot het innemen van een standplaats bepaalt de APV het volgende:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden:
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende:
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen:
Artikel 1:8 APV Onderbanken bevat algemene weigeringsgronden voor vergunningen die op grond van de APV worden aangevraagd. Dit artikel bepaalt het volgende:
De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
Op grond van artikel 1:8 APV kan een standplaatsvergunning worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu. Artikel 5:18, derde lid, voegt daar aan toe dat de vergunning ook geweigerd kan worden vanwege strijd met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand en indien als gevolg van bijzondere omstandigheden door het verlenen van een standplaatsvergunning voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Toelichting op de weigeringsgronden:
De bepalingen in de APV met betrekking tot het innemen van een standplaats zijn gebaseerd op ordening van de straathandel en zijn gebaseerd op de regulerende bevoegdheid van de gemeente van zaken die tot haar huishouding behoren. Daarnaast vormen de besluiten op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening, zoals een bestemmingsplan, een zelfstandige weigeringsgrond. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een standplaats altijd gelet moet worden op de voorschriften die uit het bestemmingsplan voortvloeien.
Als het bestemmingsplan standplaatsen ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de vergunning weliswaar wordt verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als imperatieve weigeringsgrond opgenomen. Blijkens jurisprudentie is dit aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat.
Deze weigeringsgrond kan gehanteerd worden indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Als gevolg van het besluit van de raad om het welstandsbeleid te schrappen is deze weigeringsgrond niet meer opportuun. Wel is de excessenregeling nog altijd van toepassing.
De concurrentiepositie van een gevestigde winkelier is in beginsel geen reden voor weigering van een standplaatsvergunning.
Als een gemeente op basis hiervan een vergunning weigert, dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden.
Een andere mogelijkheid is dat op basis van een distributieplanologisch onderzoek (DPO) een standplaatsvergunning kan worden geweigerd.
De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.
3. Beleidsregels standplaatsen
Aan de hand van de motieven genoemd in artikel 1.8 APV kan ons college beleidsregels vaststellen waarin wordt aangegeven wanneer wel of niet tot het afgeven van een standplaatsvergunning wordt overgegaan. Dit beleid mag niet leiden tot een beslissing omtrent een aangevraagde vergunning die niet kan worden herleid op één van de genoemde weigeringsgronden.
Dit leidt tot de volgende beleidsregels:
De aanwezigheid van een standplaats op zich, maar ook de aantrekkende werking, die ervan uit kan gaan, kan een verstoring van de openbare orde van omwonenden opleveren. In de praktijk is, voor wat betreft de overlast die standplaatsen kunnen opleveren, een scheiding te maken tussen de standplaatsen van waaruit ter plaatse bereide etenswaren worden verkocht en overige standplaatsen.
Bij de eerste groep is de kans op overlast (vervuiling van de omgeving, aanwezigheid publiek, geluid- en geuroverlast en dergelijke) groter dan bij de overige standplaatsen.
Problemen kunnen worden voorkomen of beperkt door voldoende afstand aan te houden tussen de standplaats en de omliggende woningen. Wat voldoende is hangt af van de situatie. Daarbij is een verschil te maken tussen uitgesproken woonwijken en andere gebieden. Verder gelden de volgende regels:
De afstandseisen tot andere gebouwen en/of standplaatsen hangt af van:
Afhankelijk van bovenstaande situaties is voor wat betreft de brandveiligheid de minimale afstand voor bak- en braadstandplaatsen tot overige bebouwing en/of standplaatsen vijf meter. Indien de afstand minder is wordt deze beoordeeld door de brandweer.
In dit kader mogen standplaatsen niet voor de toegang en (nood)uitgang van winkels, woningen en bedrijven staan. Dat betekent dus ook niet rechtstreeks voor een etalage.
Een standplaats is op een parkeerplaats alleen toegestaan als er voldoende parkeergelegenheid is.
Standplaatsen mogen de groenvoorzieningen niet in het gedrang laten komen.
Daarnaast mag naast deze weigeringsgronden en de toelichting erop, in het standplaatsenbeleid worden vastgelegd:
Aanwijzen van locaties voor standplaatsen
Als locaties waarvoor structurele standplaatsvergunningen worden verleend worden aangewezen:
De kern Schinveld: Bleekplaats en parkeerplaats Burgemeester Adamssportpark;
De kern Bingelrade: Hoek Dorpsstraat-Kruisstraat;
De kern Merkelbeek: parkeerplaats Kerkstraat-Wilmenweg;
Bij deze locaties zijn alle voorzieningen reeds aangelegd.
Voor het buitengebied van de gemeente Onderbanken worden geen standplaatsvergunningen verleend. Het beleid van de gemeente Onderbanken is sinds jaar en dag gericht op het weren van gemotoriseerd verkeer in het buitengebied. Het toestaan van een standplaats heeft over het algemeen een verkeer aantrekkende werking. De wegen en paden in het buitengebied hebben over het algemeen een te beperkte breedte voor een standplaats. Een standplaats op de parkeerplaatsen in het buitengebied is ongewenst omdat dit ten koste gaat van de beperkte capaciteit van de parkeerplaatsen.
Vaststellen maximaal aantal af te geven standplaatsvergunningen per plaats en per branche
Vanwege het openbare orde aspect alsmede om verhoudingsgewijs niet in strijd te komen met het bestemmingsplan (een parkeerplaats moet bijvoorbeeld wel zijn functie als parkeerplaats behouden) dient ook te worden bepaald hoeveel vergunningen per plaats maximaal worden verleend.
Per dag wordt er per aangewezen locatie maximaal 2 standplaatsvergunningen verleend. Om meerdere ondernemers de mogelijkheid te geven een standplaats in te nemen, wordt aan een standplaatshouder voor maximaal twee dagen per week een vergunning verleend voor de gehele gemeente.
Er wordt in Schinveld geen structurele standplaatsvergunning verleend voor de donderdag in verband met de wekelijkse markt. Voor tijdelijke vergunningen ten behoeve van bv. flyeren blijft dit wel mogelijk. Verder laat dit onverlet dat naast een standplaatsvergunning eveneens een vergunning wordt/is verstrekt op basis van de Marktverordening. Dit beleid geldt niet voor die situaties waarin de Marktverordening voorziet.
Uit oogpunt van een gevarieerd aanbod voor het publiek is een evenwichtige brancheverdeling noodzakelijk. Voor de verschillende locaties afzonderlijk worden per week maximaal 2 vergunningen in dezelfde branche verleend.
Een wachtlijst wordt aangelegd als het maximum aantal vergunningen of per branche is uitgegeven. Deze aanvragen worden in volgorde van binnenkomst geregistreerd.
Tijdstippen waarop de standplaatsen mogen worden ingenomen
Alhoewel in principe de Winkeltijdenwet ook van toepassing is op de verkoop van goederen vanaf een standplaats, worden, vanuit het oogpunt van openbare orde, de tijden waarop een standplaats mag worden ingenomen in beginsel beperkt van 08.00 uur tot 18.00 uur, met uitzondering voor verkoop van voedsel (bv. friturewagen). Deze mogen tot 21.00 uur in werking zijn.
Het komt voor dat een standplaatsvergunning wordt aangevraagd in verband met een evenement al dan niet in combinatie met een evenementenvergunning. In dat kader is naast bovengenoemde locaties ook een tijdelijke standplaatsvergunning mogelijk voor andere locaties.
Op grond van artikel 1:7 APV wordt een vergunning voor onbepaalde tijd verleend, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Standplaatsvergunningen die binnen deze beleidsregels passen worden verleend voor een periode van maximaal 1 jaar.
Artikel 1:6 APV bepaalt dat een vergunning kan worden ingetrokken indien onder meer van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn. Op grond hiervan wordt in een standplaatsvergunning opgenomen dat deze worden ingetrokken indien hiervan, zonder dringende reden, gedurende meer dan drie maanden geen gebruik wordt gemaakt.
Het beleid treedt in werking op de eerste dag na publicatie.