Organisatie | Onderbanken |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2016 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Onderbanken 2015
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 10-01-2017 | Nieuwe regeling | 30-12-2015 gemeenteblad, 2015, 130838 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1. Begrippen en algemene bepalingen
In aanvulling op de begripsbepalingen uit de Verordening worden hier enkele nadere begrippen omschreven:
Professionele hulp: hulp die wordt geleverd door één van onderstaande partijen:
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;
een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wetinkomstenbelasting 2001 is afgegeven;
Deze nadere regels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen van de gemeente Onderbanken.
Zelfredzaamheid- en participatieproblemen kunnen betrekking hebben op:
Artikel 3. Spoedeisende situaties
In spoedeisende situaties, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, kan het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
HOOFDSTUK 2. Toegang, Procedures en Onderzoek
De volgende artikelen vormen de basis voor een zorgvuldige toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening binnen de Wmo.
De procedure begint met een melding bij de gemeente (of bij een andere organisatie die daarvoor gemandateerd is, bijvoorbeeld een sociaal wijkteam). Die melding kan door de cliënt zelf of door iemand anders (mantelzorger, wettelijke vertegenwoordiger of een hulpverlener) worden gedaan. Niet iedere melding hoeft geregistreerd te worden. De melding kan schriftelijk, telefonisch, fysiek bij het loket of digitaal gedaan worden.
De ontvangen melding dient bevestigd te worden (schriftelijk, digitaal). Maar niet iedere melding hoeft bevestigd te worden. Een persoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan worden doorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo 2015 valt. Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding eventueel onder de Wmo 2015 zou kunnen vallen en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Vanaf dat moment begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen.
Er volgt dan een gesprek met de melder. Uitgangspunt bij het gesprek is de eigen verantwoordelijkheid van de melder om het probleem zelf of met steun van zijn omgeving op te lossen. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijwilliger of een algemene voorziening een oplossing kan bieden. Pas wanneer dat niet voldoende is, kan de melder in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.
Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt 7 dagen de tijd die binnen de afhandelingstermijn van 6 weken valt. De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.
Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Denk aan een aanpassing aan een reeds geleverde rolstoel. Het registreren van de melding is in dit geval wel van belang, omdat de termijn van zes twee weken (voor afhandeling van de aanvraag) dan gaat lopen.
Van het gesprek of onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Het verslag moet een weergave zijn van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt kan aangeven dat hij dit verslag niet wenst te ontvangen. De vorm van het verslag is vrij. Het kan ook een ingevulde vragenlijst zijn. Het is mogelijk dat de gemeente het verslag tevens opvat als een plan waarin het arrangement van voorzieningen en afspraken is neergelegd. In dat geval zullen gemeente en cliënt het verslag beiden moeten ondertekenen.
Artikel 5. Cliëntondersteuning
Conform artikel 2.2.4 eerste lid van de Wmo 2015 en artikel 4 van de Verordening stelt de gemeenten gratis onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar voor hun burgers. De ondersteuning is beschikbaar voor cliënten die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van jeugd en gezin, werk en inkomen of schuldenproblematiek. Daarbij dient de gemeente zich niet te beperken tot de voorzieningen waarvoor zij zelf geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is, maar ook informatie, advies en kortdurende ondersteuning te geven over relevante aanpalende domeinen, zoals zorg, wonen en onderwijs.
De wet bepaalt dat cliëntondersteuning "onafhankelijk" moet zijn. Dat wil zeggen dat de cliëntondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten vanuit professionele autonomie, vergelijkbaar met sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Het betekent ook dat degene die cliëntondersteuning biedt niet dezelfde persoon kan zijn als die beslist over de toewijzing van een maatwerkvoorziening.
Artikel 6.Algemeen gebruikelijke / maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 spreekt nog maar over twee soorten voorzieningen:Algemeen/gebruikelijke voorzieningen en maatwerkvoorzieningen (artikel 9 van de Verordening).
Algemeen/gebruikelijke voorziening - Een algemene/gebruikelijke voorziening is een aanbod van hulpmiddelen, diensten en/of ondersteuningsactiviteit die zonder uitgebreid voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker toegankelijk is en die is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie of op opvang;
Artikel 7. Omvang maatwerkvoorziening
De omvang van de toe te kennen maatwerkvoorzieningen is vastgelegd in het ‘protocol Wmo 2015: maatschappelijke ondersteuning ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, met uitzondering van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen’.
Artikel 9. Maatwerkvoorziening in natura
Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn de vigerende dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Onderbanken en de zorgaanbieder(s) van toepassing.
Artikel 10. Goedkoopst adequaat
Indien een belanghebbende een duurdere voorziening wenst dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt deze de meerkosten zelf. Voor het vervoer van en naar de dagbesteding kan het principe goedkoopst adequaat tot gevolg hebben dat een belanghebbende die naar een andere dagbestedinglocatie wil dan de voorziening die het dichtst bij zijn woonplaats is gevestigd, de meerkosten van het vervoer zelf moet betalen.
Over dit begrip is in de jurisprudentie nog geen duidelijkheid. Het begrip is vooral van toepassing op ouderen die een Wmo-voorziening aanvragen. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing een verhuiskostenvergoeding bij de Wmo aanvraagt, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.
Mogelijk geldt het criterium ook voor de aanvragen voor huishoudelijke hulp en bepaalde woningaanpassingen. Bij het ouder worden mag van mensen gevraagd worden dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren. Het begrip voorzienbaarheid valt onder artikel 10 lid 1 sub i van de Verordening, zijnde een besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 12. Grenzen aan de omvang van de ondersteuning
Voor de hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van een werkinstructie die in de ‘oude Wmo’ werden gehanteerd. Zo wordt bij het bepalen van de omvang van het aantal uren HH uitgegaan van een woning op het niveau sociale woningbouw. Daarbij rekening houdend met: de grootte van de woning, het aantal in gebruik zijnde kamers en het aanwezig zijn van 1e en/of 2e verdieping.
Voor deze nieuwe zorgtaken waren onder de AWBZ protocollen ontwikkeld voor de gemiddelde tijd die een bepaalde zorghandeling kost. Voor de dagbesteding geldt in de AWBZ het maximum van 9 dagdelen per week voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Een dagdeel bedraagt 4 uur. Het maximum aantal dagdelen is afgeleid van het gemiddeld aantal uren dat een gezond persoon naar school gaat, studeert of betaalde arbeid verricht. Voor ouderen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt is het maximum voor dagopvang 6 dagdelen per week. Voor individuele begeleiding varieert het aantal uren tussen het minimum van 1,9 uur per week en het maximum van 24,9 uur per week.
Artikel 13. Financiële zelfredzaamheid
In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 wordt gesteld dat gemeenten burgers niet vanwege hun inkomen en vermogen mogen uitsluiten van de Wmo. Bij het gesprek zal de gemeente nagaan of de aanvrager zelf in een oplossing kan voorzien. Het kan niet anders of de financiële zelfredzaamheid zal daarbij aan de orde komen. Er ligt nu eenmaal een verband tussen de zelfredzaamheid van een persoon en diens financiële omstandigheden. Maar zoals het er nu uitziet, kan de gemeente daar alleen op vrijwillige basis een beroep op doen. In de praktijk zal dit gaan wringen. Daarom wordt verwacht dat ook met de Wmo 2015 de juridische discussie over financiële zelfredzaamheid door zal gaan. Door aanpassing per 2014 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning hebben gemeenten vanaf 2014 de mogelijkheid voor nieuwe gevallen en voor vervanging van voorzieningen een eigen bijdrage te vragen tot de hoogte van de kostprijs. De termijn voor de betaling van de eigen bijdrage voor hulpmiddelen en woningaanpassingen van maximaal drie jaar is losgelaten. Meer mensen zullen hun Wmo-voorziening helemaal zelf betalen en zullen er mogelijk vaker voor kiezen om deze zelf (goedkoper) aan te schaffen.
1.Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
Verstrekking van een maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget vindt plaats op een gemotiveerd verzoek van de belanghebbende of diens vertegenwoordiger, middels een persoonlijk pgb-plan.
Conform artikel 12 lid 3 van de Verordening zal de verstrekking en verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding en kortdurende verblijf plaatsvinden middels het trekkingsrecht van de Sociale VerzekeringsBank (SVB). Dit houdt in dat het verantwoordingsvrije bedrag dat bij het pgb voor de hbh evenals voor de overige nieuwe maatwerkvoorzieningen hierdoor komt te vervallen. De beschikbaarstelling, hoogte en verantwoording van de overige pgb ‘s conform de door het college vastgestelde regels uit bijlage 2
Artikel 16. De hoogte van een Pgb
Een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de natura-verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de natura-verstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Een overzicht met de voor de diverse voorzieningen geldende periodes is opgenomen in bijlage 3
Artikel 17. Verantwoording van Pgb
aan wie een PGB als bedoeld in artikel 16 onder a voor een woningaanpassing is toegekend, dan wel de eigenaar van de woning, meldt zo mogelijk binnen een termijn van 12 maanden nadat de tegemoetkoming of het PGB werd verleend, op basis van een door het college aan te reiken gereedmeldingsformulier, inhoudende dat de woningaanpassing is gerealiseerd onder overlegging van de hierop betrekking hebbende originele facturen.
Artikel 19. Geen persoonsgebonden budget
Het wederom verstrekken van een PGB voor een reeds eerder verstrekte soortgelijke voorziening, kan slechts dan geschieden indien de economische afschrijvingstermijn, zoals deze geldt bij het verstrekken van een voorziening in natura, van de betreffende voorziening is verstreken en als de voorziening niet meer adequaat is.
Hoofdstuk 5. Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van maatwerkvoorzieningen ten aanzien van Wonen en het voeren van een huishouden inclusief begeleiding.
Artikel 20. Omvang voeren van een huishouden
Woonruimten die onder de compensatieplicht vallen zijn in elk geval die ruimten die op het niveau sociale woningbouw voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn, in het bijzonder de keuken, de badkamer, het separaat toilet, woonkamer, slaapkamer(s) en gang. Niet voor dagelijks gebruik en daardoor uitgesloten zijn in ieder geval: de zolder, de kelder, de tuin.
Artikel 21. Gebruikelijke hulp/zorg
Artikel 22. Kortdurende hulp bij het huishouden
Artikel 23. Geldende bedragen bij hulp bij het huishouden
Geldende bedragen (all in) voor hulp bij de huishouding zijn:
Artikel 24. Maatwerkvoorzieningen ten behoeve van een geschikte woning
Indien de ongeschiktheid van de woning is vastgesteld, zal in alle gevallen de optie ‘verhuizen’ met de belanghebbende worden besproken. Daartoe kan indien de draagkracht niet toereikend is conform artikel 37 van de Nadere regels een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten beschikbaar worden gesteld.
Indien bij een opgelegd primaat van verhuizing de belanghebbende om een of meerdere buiten de Wmo gelegen redenen niet wenst te verhuizen en daartoe ook geen aantoonbare stappen heeft ondernomen, terwijl er naar verwachting een geschikte woning binnen 6 maanden beschikbaar zal zijn, wordt er geen ondersteuning meer geboden.
Artikel 25. Procedure bij woonvoorzieningen
Indien een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening noodzakelijk is en die voorziening is niet of niet geheel in de Scio-lijst opgenomen, dan dient de belanghebbende voorafgaand ten minste een offerte en indien de belanghebbende tevens eigenaar van de woning is, ten minste twee offertes aan het college te overleggen afkomstig van ondernemingen die aan de door het college te stellen eisen voldoen.
De woonvoorziening in een huurwoning wordt alleen beschikbaar gesteld als zorg in natura. Het daarmee gemoeid gaande bedrag wordt betaalbaar gesteld aan de eigenaar van de woonruimte dan wel aannemer die de aanpassing realiseert. Op uitdrukkelijk verzoek van de belanghebbende tevens eigenaar kan de betaling ook rechtstreeks aan de leverancier (aannemer) plaatsvinden.
Artikel 26. Weigeringsgronden woonvoorziening
De een woonvoorziening kan worden geweigerd indien:
Artikel 27. Terugvordering tegemoetkoming woonvoorziening bij verkoop
De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening ten bedrage van € 10.000,00 of hoger en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte van verkoop burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.
Artikel 28. Woningaanpassing van gemeenschappelijke ruimten in bestaande gebouwen
1.Burgemeester en wethouders kunnen op individuele basis een woonvoorziening treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft:
Artikel 29. Onderhoud keuring en reparatie
De kosten van onderhoud, keuring en reparatie ten behoeve van een verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt verstrekt indien;
Artikel 30. Gebruikelijke begeleiding
Onder gebruikelijke zorg valt ook het geven van ‘gebruikelijke begeleiding’ (zie bijlage 3). Onder gebruikelijke begeleiding valt:
Hoofdstuk 6. Ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie in de vorm van maatwerkvoorzieningen ten aanzien van verplaatsen in en om de woning en vervoer in de directe woonomgeving met een straal tot maximaal 20 kilometer
Artikel 31. Het zich verplaatsen in en om de woning
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 onder b: het zich verplaatsen in, om en nabij de woning, geldt als te bereiken resultaat dat belanghebbende in staat is in huis door middel van een te verstrekken maatwerkvoorziening de woonkamer, het slaapvertrek, het toilet, de douche en de keuken te bereiken en zich daar zodanig te kunnen redden dat zelfstandig functioneren mogelijk is.
Artikel 32. Het lokaal/regionaal verplaatsen in de woon- en leefomgeving per vervoermiddel
Indien een individueel toepasbare collectieve vervoersvoorziening niet of niet voldoende de beperkingen van de belanghebbende compenseert, kan de belanghebbende in aanmerking worden gebracht:
indien de belanghebbende geen eigen auto heeft, voor een tegemoetkoming in de taxikosten van € 1229,79 inclusief rolstoelvervoer en € 614,90,- exclusief rolstoelvervoer per jaar, met dien verstande dat indien de partner eveneens in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de taxikosten, de hoogte van de tegemoetkoming voor beiden wordt bepaald op anderhalf maal het geldende bedrag.
Bij tussentijdse hernieuwde aanvraag voor een autoaanpassing, wordt naar rato van de verstreken tijd een vergoeding verleend. Op de vergoeding wordt dan een mindering toegepast gebaseerd op de eerdere vergoeding voor hetzelfde type uitvoering van de auto. De korting wordt niet toegepast indien de hernieuwde aanvraag een gevolg is van een calamiteit.
HOOFDSTUK 7. Opvang, beschermd wonen en Dagbesteding
Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen. Het betekent niet dat in iedere gemeenten een vorm van beschermd wonen geboden moet worden. Een cliënt die vanuit de beschermde woonvorm zelfstandig gaat wonen, is vrij zijn woonplaats te kiezen.
In het beleidsplan en in de verordening moeten de Centrumgemeenten vastleggen hoe en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of iemand in aanmerking komt voor beschermd wonen. Die criteria moeten in samenwerking met de instellingen nog worden ontwikkeld. Daarom zijn ze op dit moment nog niet in de verordening opgenomen.
Het Transitiebureau zal ervoor zorg dragen dat deze criteria worden ontwikkeld en zal een handreiking maken. Het is nog niet duidelijk wanneer dit gereed is.
Voor beschermd wonen geldt een afwijkende eigen bijdrageregeling, genoemd in artikel 3:10 van het Uitvoeringsbesluit. Daarin staat: "Indien de Gemeenteraad uitvoering geeft aan artikel 2,1.4, eerste lid, onder b, van de wet, mag de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in de opvang niet zodanig zijn dat de persoon die gebruik maakt van die maatwerkvoorziening na afdracht van de bijdrage in de kosten van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in art. 3.4, eerste lid, minder overhoudt dan een bedrag dat overeenkomt met het bedrag, vermeld in art. 23, eerste lid van de WWB vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in art. 1, eerste lid van de Wet op de zorgtoeslag, gecorrigeerd met de zorgtoeslag en omgerekend naar een periode van 4 weken."
Dit betekent dat mensen minimaal de zak- en kleedgeldnorm moeten overhouden. Gemeenten mogen ook een lagere eigen bijdrage vragen zodat mensen meer dan de zak- en kleedgeldnorm overhouden.
Elke gemeente zal zelf nog moeten bepalen (zoals ze dat ook voor de huidige en andere nieuwe Wmo-producten moet doen) wat de hoogte van de eigen bijdrage is, uiteraard binnen de grenzen van het Uitvoeringsbesluit. Het is een optie om de systematiek van Zorg met Verblijf aan te houden zoals die nu in de Awbz geldt. Er is geen sprake van een vast bedrag aan eigen bijdrage, het varieert afhankelijk van inkomen en vermogen.
Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische beperking (huidige ZZP GGZ categorie C). De op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving staat bij deze personen centraal. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen.
Artikel 35. Bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening
Voor de volgende algemene voorzieningen is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd:
Artikel 36. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningenZIN of Pgb
Deze eigen bijdrage wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de voorziening in relatie tot het verzamelinkomen. De eigen bijdrage mag de daadwerkelijke kostprijs c.q. de huurprijs per jaar van de voorziening niet te boven gaan. De bedragen worden per vier weken in rekening gebracht door het CAK. De hoogte van de bedragen en de inkomensbedragen worden op grond van artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd. Voor 2016 bedragen deze:
voor de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 22.486,- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.486,-;
voor de ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt € 19,40 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 16.887,- het bedrag van € 19,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.887,-;
voor de gehuwde personen indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt € 27,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 28.177,- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 28.177,-;
voor de gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt € 27,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.374,- het bedrag van € 27,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.374,-.
Alleen voor de inning van de eigen bijdrage voor de maatschappelijke opvang mogen gemeenten een andere aanbieder aanwijzen. Daarbij moet de gemeente de eigen bijdrage aan het CAK melden zodat het CAK de anticumulatiebepaling kan toepassen en gegarandeerd wordt dat het zak- en kleedgeld voor de cliënt behouden blijft.
Artikel 37.Financiële tegemoetkoming
De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 19a van de verordening voor de personen die aannemelijk meerkosten maken als gevolg van hun beperking of chronisch psychisch of psycho-sociale probleem wordt door het college vastgesteld op:
Deze tegemoetkoming wordt op grond van artikel 19 lid a van de Verordening op aanvraag verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking en meer in het bijzonder een subsidiebeschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies zijn hierop van toepassing. De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening of pgb. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor een tegemoetkoming. Voordeel voor de cliënt hierbij is onder andere dat hij het bedrag van de tegemoetkoming direct op zijn rekening ontvangt, terwijl het bedrag van een pgb aan de SVB wordt overgemaakt die daarvan de leverancier betaalt. Een cliënt zou in theorie wanneer hij een tegemoetkoming krijgt, bezwaar kunnen maken en op grond van artikel 2.3.5 om een maatwerkvoorziening in de vorm van natura of pgb vragen. De gemeente zal dan duidelijk moeten maken waarom zij heeft gekozen voor een tegemoetkoming op grond van artikel 2.1.7 in plaats van een voorziening op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015.
Artikel 38. De hoogte van een financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto blijft in de vorm van een sterfhuisconstructie gehandhaafd. Deze vergoeding wordt met ingang van 1 januari 2015 met 15 % gekort. Dit vanwege het feit dat deze voorziening een alternatief is voor het CVV en dat deze sinds medio 2013 niet meer gratis toegankelijk is. Indien belanghebbende met een financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto een maatwerkvoorziening in de vorm van CVV aanvraagt en toegewezen krijgt, dan komt deze financiële tegemoetkoming te vervallen.
De financiële tegemoetkoming voor het bekostigen van een verhuizing naar een gelijkvloerse woning bedraagtmaximaal € 2.500,- Het besluit tot toekenning van deze tegemoetkoming heeft een geldigheidsduur van 2 jaar, ingaande de dag na inwerkintreding van het besluit. In beginsel is verlenging van de geldigheidsduur niet mogelijk.
Deze financiële tegemoetkomingen worden categoriaal toegekend aan alle personen die daarvoor zijn geïndiceerd, in de vorm van een subsidiebesluit en bedragen de daadwerkelijke gemaakte kosten met een maximum van het genoemde bedrag.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot de besteding van deze middelen. Het beleid daarvoor moet in het beleidsplan worden opgenomen. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld om de middelen in te zetten via de individuele bijzondere bijstand of in een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering met een ruimere dekking voor burgers met een laag inkomen of voor burgers met een iets hoger inkomen. Gemeenten kunnen de middelen inzetten op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Hierin staat dat gemeenten bij verordening kunnen bepalen dat zij een tegemoetkoming verstrekken aan burgers met een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem die aannemelijke meerkosten hebben. In artikel 19a van de verordening is hierover een bepaling opgenomen.
Gemeenten mogen de tegemoetkoming zowel individueel of categoriaal verstrekken. Tevens moeten ze aangeven voor welke inkomenscategorie de tegemoetkoming beschikbaar is. Dit kunnen zowel burgers met een inkomen op minimumniveau zijn als ook burgers met een hoger inkomen. Als gemeenten besluiten geen gebruik te willen maken van het financiële maatwerkartikel in de Wmo 2015 moeten zij dat in het beleidsplan motiveren.
Artikel 39. Mantelzorg en bovengebruikelijke zorg
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als "hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep".
In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgen gemeenten vanuit de Wmo 2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de belanghebbende met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient het college de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.
Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking. De mantelzorger(s) dienen wel betrokken te worden bij het gesprek om na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
Artikel 40. Waardering mantelzorgers
Tot de doelgroep behoren in ieder geval mantelzorgers van belanghebbenden die gebruik maken van Wmo 2015 en Jeugdwet. De woonplaats van de belanghebbende leidend is. Mantelzorgers kunnen dus uit andere gemeenten afkomstig zijn. Mantelzorgers van belanghebbenden die niet bij de Wmo bekend zijn tot de doelgroep te rekenen
Hoofdstuk 11. Overige bepalingen
Artikel 41. Herziening, intrekking en terugvordering
De eigenaar-bewoner, die op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening heeft ontvangen voor het treffen van een woonvoorziening en binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, dient de dient de kosten van de maatwerkvoorziening terug te betalen aan de hand van onderstaande:
Artikel 42. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Het college KAN op grond van artikel 16, tweede lid, van de verordening nadere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen.
Artikel 43. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Conform artikel 18 van de Verordening moeten aanbieders iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo snel mogelijk melden aan de toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Artikel 44. Verplichte medezeggenschap en klachtenregeling bij aanbieders
In het bestek voor een aanbesteding of hun subsidievoorwaarden dient opgenomen te worden dat aanbieders verplicht worden een toegankelijke en laagdrempelige klachtenregeling in te richten voor nader genoemde voorzieningen. Aanbieders moeten een vorm van medezeggenschap voor hun cliënten hebben geregeld voor nader genoemde voorzieningen. Deze verplichtingen zijn in grote lijnen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen overgenomen in de Wmo 2015. Het college zal bepalen aan welke eisen de klachtregeling en de medezeggenschap bij instellingen moeten voldoen en voor welke voorzieningen ze dit verplicht stellen.
Artikel45. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt op grond van artikel 22, vierde lid, van de verordening nadere regels op tot een nader in te stellen adviesorgaan met betrekking tot de medezeggenschap van ingezetenen. Dit adviesorgaan is in 2015 verbreed naar een breed integraal adviesorgaan voor de nieuwe Wmo.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze nadere regels, indien toepassing van deze nadere regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de voor uitvoering van deze nadere regels van toepassing zijnde bedragen, indexeren.
Artikel 48. Inwerkingtreding en citeertitel
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.
In de beoordeling van een persoonlijk pgb-plan betrekt het college in ieder geval de volgende aspecten in haar overweging:
Indien sprake is van één of meerdere genoemde punten, wordt dit gezien als voldoende motivering voor een pgb.
Uit de jurisprudentie kan nog geen heldere lijn worden gehaald. Aan de ene kant heeft de Centrale Raad van Beroep in meerdere uitspraken duidelijk gemaakt dat gemeenten geen absolute inkomensgrenzen mogen hanteren om mensen buiten de Wmo te sluiten. Aan de andere kant is er jurisprudentie waarbij de Raad wel rekening hield met het financiële vermogen van burgers om zelf in een oplossing te voorzien.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Een echtpaar met twee huizen in bezit, verkoopt het aangepaste huis, gaat wonen in het niet- aangepaste huist en vraagt bij de Wmo nieuwe woningaanpassingen aan. De rechter oordeelde dat het echtpaar bij de verkoop van de woning rekening had kunnen houden met de noodzakelijke aanpassingen van het andere huis.
Artikel 36. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of Pgb’s
De bedragen per vier weken en de inkomensbedragen worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd.
Artikel 35. Bijdrage voor algemene voorzieningen
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 15, derde lid, onder a en b, van de verordening.
Huishoudelijke hulp niveau basis betreft hulp bij het schoonmaken en opruimen van de woning van een cliënt die daartoe vanwege somatische beperkingen niet meer in staat is, maar nog wel de regie over het huishouden kan voeren.
Bij een aantal genoemde algemene voorzieningen (collectief vervoer, huishoudelijk hulp niveau I, dagbesteding met laag intensieve ondersteuning, maaltijdvoorziening en kortdurend verblijf/respijtzorg met laag intensieve ondersteuning) zijn verschillende bijdragen gehanteerd afhankelijk van het inkomen van de gebruiker.
Tegemoetkoming voor kosten iz. Vervoer, autoaanpassing, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning voor personen die hiervoor aanmerkelijk meerkosten maken als gevolge van hun beperking of chronisch psychisch of psycho-sociale probleem
De tegemoetkoming wordt op grond van artikel 19a van de verordening op aanvraag verstrekt.
Er is geen directe relatie tussen de hoogte van de tegemoetkoming meerkosten en de kosten van het geval waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Bijlage 1. Hoogte Pgb-tarieven
1, De hoogte van het budget zal zodanig moeten zijn dat de belanghebbende(n) de vastgestelde maatwerkvoorziening ook werkelijk met dit budget kan inkopen. Om die reden zijn de pgb tarieven afgeleid van de pgb tarieven 2014 van het College van Zorgverzekeringen.
De bruto pgb jaarbedragen die het College van Zorgverzekeringen in 2014 hanteerde zijn omgerekend naar uurtarieven (individuele dienstverlening), tarieven per dagdeel (groepsbegeleiding) en per etmaal (kortdurend verblijf). Deze tarieven worden in 2016 als pgb tarief gehanteerd voor professionele hulp.
Voor hulp door het sociaal netwerk wordt bij de individuele dienstverlening (persoonlijke verzorging en individuele begeleiding) een pgb tarief gehanteerd van 75% van het pgb-tarief voor de in die situatie passende professionele hulp.
Het tarief voor kortdurend verblijf, logeerzorg en respijtzorg voor het sociaal netwerk wordt gelijk gehanteerd als voor professionele hulp. Hiervoor is gekozen omdat in casuistiek is gebleken dat het lastig is te motiveren hoeveel uren individuele begeleiding gedurende het verblijf nodig is.
Voor begeleiding groep/dagbesteding door het sociaal netwerk zijn geen pgb-tarieven vastgesteld omdat ervan uit wordt gegaan dat deze vorm van ondersteuning niet door het sociaal netwerk wordt geleverd.
2.Voor 2016 worden de volgende tarieven gehanteerd
BIJLAGE 2. Voorwaarden bij verstrekking van een PGB
Onderstaande voorwaarden kunnen afhankelijk van de voorziening worden opgenomen in het besluit waarin een voorziening wordt toegekend in de vorm van een pgb:
De hoogte van het PGB wordt vastgesteld op grond van de offerte van de door ons aangewezen leverancier dit is inclusief de eventueel noodzakelijke individuele aanpassingen. Het PGB wordt toegekend voor de periode die gelijk is aan de technische levensduur van de voorziening (gemiddelde afschrijvingstermijn van <48 /60/72> maanden).
Wanneer u niet gedurende de volledige afschrijvingsperiode van de voorziening adequaat gebruik kan maken van, c.q. recht heeft op, de voorziening, wordt het PGB van u teruggevorderd tot het bedrag waarvoor de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Indien u verhuist naar een andere gemeente en de afschrijvingstermijn is nog niet verstreken, dan wordt het PGB van u teruggevorderd tot het bedrag waarvoor de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Hiermee wordt het risico voor het gebruik van het PGB bij u gelegd.
Wanneer de fysieke situatie van u verslechtert en dit consequenties heeft voor de door u aangeschafte, niet meer adequate en nog niet afgeschreven voorziening zal het restbedrag waarvoor de afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken in mindering worden gebracht op een eventueel opnieuw te verstrekken PGB voor een nieuwe wel adequate voorziening. Dit omdat bij verstrekking in natura een nog niet afgeschreven voorziening voor de leverancier nog een restwaarde heeft welke ook de PGB-houder kan gebruiken als inruilwaarde bij de aanschaf van mogelijk een andere voorziening.
Terstond na aanschaf van de voorziening dient u een opgave te verstrekken van de werkelijk gemaakte kosten, middels rekeningen en betalingsbewijzen. Dit moet dient binnen <3/12 maanden> nadat het PGB is verleend te gebeuren. Deze zogenaamde gereedmelding is tevens een verzoek tot definitieve vaststelling. U wordt verzocht bijgevoegde verklaring ingevuld naar de gemeente te sturen zodra de voorziening is aangeschaft.
Bijlage 3. Afschrijvingstermijnen hulpmiddelen i.v.m. bepaling pgb
Richtlijnen voor afschrijving/restwaarde in te nemen koop-hulpmiddelen
BIJLAGE 4. Richtlijn gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.
In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:
In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.
Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.
de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.
Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.
Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.
Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
schoonhouden van sanitaire ruimte,
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.
Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel inverschillende levensfasen van het kind
Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.
Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.
Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.
Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.
Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;
Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.
Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden “gebruikelijke hulp” door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenotenonderling
Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassenhuisgenoten onderling
Alle begeleiding van de ondersteuningsbehoevende door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen ondersteuningsbehoevende gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een ondersteuningsbehoevende:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de ondersteuningsbehoevende is gebruikelijke hulp.
4.Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kinden/of andere huisgenoten
De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf.
Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het “coping mechanisme”kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen opoverbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn.
Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.