Organisatie | Rijswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Re-integratie en Participatie gemeeente Rijswijk 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Re-integratie en Participatie gemeente Rijswijk 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels Re-integratie en Participatie |
Geen
Verordening Re-integratie en Participatie
Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-12-2016 | 01-07-2016 | Onbekend | 08-11-2016 | 16.100663 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;
-de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rijswijk 2015 en de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015 waarin wordt bepaald dat een aantal taken in het kader van de Participatiewet in beleidsregels nader worden geregeld;
-de bevoegdheid van het college zoals is vastgelegd in de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rijswijk 2015 en de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2015;
-vast te stellen, met terugwerkende kracht per 1 juli 2016, de Beleidsregels Re-integratie en Participatie gemeente Rijswijk 2016 nr. 16.100663.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregels worden dezelfde begrippen gebruikt als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rijswijk 2015 of overige in deze beleidsregels genoemde wetten.
Hoofdstuk 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENINGEN
Artikel 2 Re-integratievoorzieningen
Bij het inzetten van een instrument of voorziening wordt de arbeidsovereenkomst die de werkgever wil aangaan, de vraag of de kandidaat een arbeidshandicap of –beperking heeft, evenals de mate van de afstand tot de arbeidsmarkt meegewogen. De mate van de afstand tot de arbeidsmarkt die de kandidaat heeft, wordt onderscheiden in:
- de proefplaatsing duurt niet langere dan noodzakelijk.
- voor de doelgroep die binnen drie maanden aan het werk kan , duurt de proefplaatsing maximaal één maand.
- Voor de doelgroep die binnen drie maanden aan het werk kan, duurt de proefplaatsing maximaal twee maanden.
- een proefplaatsing is niet toegestaam na afloop van een leer-werkstage bij dezelfde werkgever.
De hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal € 2.250 bij een arbeidsovereenkomst voor een periode van 6 maanden, op basis van minimaal 12 uur en maximaal 32 uur per week. Een werkgever kan deze vergoeding maximaal twee keer voor dezelfde werknemer ontvangen, indien aansluitend op het eerste contract een nieuw arbeidscontract wordt aangeboden van tenminste zes maanden.
Het college kan werkvoorzieningen inzetten conform de Regionale Toolbox en de bestaande regels binnen de gemeente Rijswijk vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) aan personen met een arbeidshandicap die een noodzakelijke voorziening nodig hebben om te kunnen werken.
Artikel 3.5 Sociale activering
Sociale activering wordt ingezet ten behoeve van de kandidaat die niet direct bemiddelbaar is omdat het college heeft vastgesteld dat de kandidaat, als gevolg van belemmeringen van medische, psychische en/of sociale aard een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en hierdoor niet direct met behulp van een van de andere voorzieningen toe te leiden is naar betaalde (gesubsidieerde) arbeid.
Artikel 3.7 Verhuizingen binnen de regio RPA Haaglanden
Het regionaal afstemmen van de aanpak van verhuizingen van kandidaten met een Participatiewet-uitkering heeft tot doel te voorkomen dat een gestart re-integratietraject binnen de arbeidsmarktregio Haaglanden en Zuid-Holland Centraal wordt afgebroken. In de beide regio’s zijn afspraken gemaakt over de overdracht. Ook buiten deze regio’s is overdracht of overname mogelijk.
Hoofdstuk 3 Loonkostensubsidie
Het doel van dit instrument is de werkgever te compenseren voor productiviteitsverlies en het verstevigen van de arbeidsmarktpositie van de arbeidsbeperkte met verminderde loonwaarde.
Het verstrekken van een loonkostensubsidie voor al werkzame schoolverlaters is bedoeld om verlenging van het contract mogelijk te maken.
Kandidaten uit de doelgroep die niet in staat zijn met voltijdse arbeid het WML te verdienen, maar wel mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie.
Tevens voor schoolverlaters van het VSO, Pro en de Entreeopleiding MBO, die zonder loonwaardemeting zijn gaan werken en waarbij tijdens de werkzaamheden is gebleken dat zij verminderd productief zijn (inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot 5 juli 2016).
Hoofdstuk 4 Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling
Artikel 5 Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling
Het college verleent een kandidaat tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht, genoemd in artikel 9 lid 1 onderdeel a van de wet en artikel 37 lid 1 IOAW/Z, als dringende redenen aanwezig zijn. De tijdelijke ontheffing duurt minimaal 2 maanden en maximaal 6 maanden. Verlenging van de ontheffing is mogelijk met maximaal 6 maanden en vergt een nieuw gemotiveerd besluit.
Hoofdstuk 2 Artikel 3:1 – Proefplaatsing
Voor het aangaan van een dienstverband tussen de kandidaat en werkgever bestaat vooraf de mogelijkheid van het aangaan van een proefplaatsing. De proefplaatsing wordt alleen ingezet als het nodig is om de kans op werk te vergroten en duurt zo kort mogelijk. De proefplaatsing is bedoeld voor de werkgever die de intentie heeft om een kandidaat in dienst te nemen, maar de geschiktheid van de kandidaat eerst wil beoordelen. Tijdens de proefplaatsing werkt de kandidaat met behoud van uitkering op proef bij een werkgever.
Artikel 3:2 – Werkgeverscheque
Bij plaatsing van kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt (niet direct bemiddelbare kandidaten) bij een reguliere werkgever, kan een loonkostensubsidie in de vorm van een werkgeverscheque worden ingezet. Het kan gaan om individuele plaatsingen, maar ook om plaatsing van groepen kandidaten in arrangementen. Werkgevers kunnen hiervan gebruik maken om extra kosten te dekken die zij moeten maken bij het in dienst nemen van kandidaten, bijvoorbeeld voor extra begeleiding, scholing of ter compensatie van loonkosten.
De werkgeverscheque is vanwege de gekozen subsidievorm niet stapelbaar met de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet.
Artikel 3:4 – Werkvoorzieningen
Bij het inzetten van de jobcoach onderscheidt het college voor de begeleidingsintensiteit de begeleidingsniveaus ‘licht’ en ‘midden’ met elk een vast bedrag per zes maanden, ongeacht of de jobcoach wordt toegekend aan de werknemer of dat de werkgever een budget aanvraagt. Deze bedragen zijn regionaal afgesproken in de Regionale Toolbox. Het college behoudt de mogelijkheid tot afwijken van deze richtlijnen als de situatie van de arbeidsbeperkte daarom vraagt.
Artikel 3:5 – Participatieplaats
Een participatieplaats wordt ingezet voor een kandidaat waarvan niet verwacht wordt dat hij binnen 18 maanden kans heeft op regulier werk en een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Het doel is om via additionele werkzaamheden de mogelijkheden van de kandidaat te vergroten en te bevorderen naar reguliere arbeid. Het accent ligt op het verwerven van werknemersvaardigheden, weer arbeidsritme opdoen en competentieontwikkeling. Er mag geen sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt.
Daarnaast ontvangt de kandidaat telkens nadat de kandidaat 6 maanden additionele werkzaamheden heeft verricht een premie. Deze premie wordt ambtshalve toegekend. Voorwaarde is wel dat de kandidaat voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 3:6 – Sociale activering
Sociale activering kan een onderdeel zijn van een participatie/re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling. Uitgangspunt is dan ook dat het primair bedoeld is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken, bijvoorbeeld door eerst vrijwilligerswerk te doen.
Uitgangspunt is het voorkomen dat noodzakelijke kosten met betrekking tot een voorziening een belemmering zijn voor arbeidsinschakeling.
Artikel 3:8 – Verhuizingen binnen RPA Haaglanden
Deze regeling gaat uit van het principe dat de gemeente die een traject met betrekking tot arbeidsinschakeling is aangegaan, dit traject ook betaalt. Dit betekent dat alle verplichtingen die geregeld zijn, betaald worden door de oorspronkelijke gemeente.
Hoofdstuk 3 Artikel 4 – Loonkostensubsidie
De doelgroep bestaat uit alle kandidaten met een loonwaarde < 100% WML (dus ook kandidaten die niet geregistreerd staan in het doelgroepenregister van het UWV) en minimaal 30% WML kunnen verdienen.
Het college maakt gebruik van de gelegenheid om te anticiperen op het wetsvoorstel met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet, en de loonkostensubsidie ook in te zetten voor jongeren/schoolverlaters die al werkzaam zijn. Het gaat om schoolverlaters van het VSO, Pro en de entreeopleiding MBO, die zonder loonwaardemeting zijn gaan werken bij een werkgever en waarbij tijdens de werkzaamheden is gebleken dat zij verminderd productief zijn. Het verstekken van een loonkostensubsidie is in dat geval bedoeld om verlenging van het contract mogelijk te maken.
Deze wijziging gaat met terugwerkende kracht in werking vanaf 5 juli 2016.
Indien een werknemer ziek wordt moet de loonkostensubsidie over de ziekteperiode worden stopgezet, om te voorkomen dat de werkgever gedurende de ziekteperiode zowel de loonkostensubsidie als de ziektewetuitkering ontvangt.
De loonkostensubsidie kan niet worden gecombineerd met de werkgeverscheque.
Hoofdstuk 4 Artikel 5 - Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling
De beleidsregels beogen uiterste terughoudendheid bij het verlenen van ontheffing. Van iedere belanghebbende mag in principe verwacht worden dat hij zich naar vermogen inspant om zelf in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien of de persoonlijke belemmeringen daarvoor op te heffen. Daarbij heeft het college de plicht om verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende. Dit vraagt maatwerk in relatie tot de arbeidsplicht.
Hoofdstuk 5 Artikel 6 – Vrijlating inkomsten
Voorwaarde is dat het college van mening is dat voor bepaalde kandidaten deze vrijlating kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Het college stimuleert arbeidsinschakeling, met als doel dat het leidt tot een structurele baan waarmee meer wordt verdiend dan de uitkering.
Hoofdstuk 6 Artikel 7 – Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk
Het college is van mening dat alle vrijwilligerswerk bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Dit is vastgelegd in deze beleidsregel. Dat betekent dat als een kandidaat een kostenvergoeding krijgt voor vrijwilligerswerk altijd de vrijlating van toepassing is.
De leerwerkcheque is bedoeld voor het opdoen van werkervaring na afronding van een opleiding en niet bedoeld voor stage. Een uitzondering hierop is de leerbaan in het kader van een BBL opleiding. In dat geval kan op advies van de stagebegeleider, een leerwerkcheque worden verlengd.
Personen met alleen een havo- of vwo-diploma komen niet in aanmerking voor een leerwerkcheque. Van hen verwacht het college dat zij doorstuderen.