Begripsomschrijvingen
Artikel 1:1
1.Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
wordt verstaan onder:
a | ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is
aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn
alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht is aangegaan; |
b | functie: het geheel van werkzaamheden dat door de
ambtenaar is te verrichten conform artikel
3:1; |
c | pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet,
zoals die gold tot en met 31 december
1995; |
d | pensioen: een pensioen in de zin van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP; |
e | arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het
aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke
door de ambtenaar arbeid moet worden
verricht; |
f | arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor
de ambtenaar voor een bepaalde dag is
vastgesteld; |
g | formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur
volgens de aanstelling; |
h | feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur
zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week
is vastgesteld; |
i | vervallen; |
j | arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide
formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor
feestdagen; |
k | dienstverband: een aanstelling voor bepaalde of
onbepaalde tijd, of een
oproepovereenkomst; |
l | overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie
de bijzondere werktijdenregeling geldt, in
dienstopdracht verricht buiten de feitelijke
arbeidsduur per week; |
m | werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet
verrichten; |
n | werktijd: de periode tussen vastgestelde
tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid
moet worden verricht; |
o | uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een
volledig dienstverband herberekende - salaris van de
ambtenaar per maand; |
p | Zvw: de Zorgverzekeringswet |
q | CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de
sector gemeenten; |
r | UWO: Uitwerkingsovereenkomst; |
s | vervallen; |
t | vervallen; |
u | LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke
Arbeidsvoorwaarden; |
v | WAO: de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering; |
w | arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin
van artikel 18, eerste lid, van de WAO; |
x | WAO-uitkering: een uitkering op grond van de
WAO; |
y | WIA: Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen; |
z | IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig
arbeidsongeschikten; |
aa | IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en
duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de
WIA; |
bb | WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten; |
cc | WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering
gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de
WIA; |
dd | WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor
jong gehandicapten; |
ee | WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen; |
ff | Waz: Wet arbeid en zorg; |
gg | SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk
en Inkomen; |
hh | uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling
als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de
Organisatiewet sociale verzekeringen
1997; |
ii | pensioenreglement: het pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds ABP; |
jj | WPA: de Wet privatisering ABP; |
kk | vervallen; |
ll | vervallen; |
mm | volledig dienstverband: een dienstverband waarvan
de arbeidsduur per jaar 1836 uur bedraagt en de
formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt. Bij
een deeltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur
minder dan 1836 uur per jaar en de formele
arbeidsduur minder dan 36 uur per week; |
nn | ZW: de Ziektewet; |
oo | ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de
ZW; |
pp | UWV: het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5
van de wet SUWI; |
qq | Salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal
aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid
van diens formele arbeidsduur; |
rr | Salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3
genoemde toelagen te weten: de
functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de
toelage onregelmatige dienst, de
buitendagvenstertoelage, de toelage
beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de
arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de
afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend.
Deze werden tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging
gerekend; |
ss | Functieschaal: de salarisschaal die bij een functie
hoort; |
tt | Periodiek: het maandbedrag in een
salarisschaal; |
uu | Salarisschaal: een reeks maandbedragen als
opgenomen in de bijlage bij dit
hoofdstuk; |
vv | Achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar,
geregistreerd partner van de overleden ambtenaar, of
de ongehuwde partner die een samenlevingscontract
had met de overleden ambtenaar. |
3.Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en
bedrijven door de gemeente beheerd.
Geen ambtenaar
Artikel 1:2
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling en de
uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar
beschouwd:
- a.
het onderwijzend personeel bij een inrichting van
openbaar onderwijs;
- b.
het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting
van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn
in de zin van het Rechtspositiebesluit
onderwijspersoneel;
- c.
de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand
als zodanig;
- d.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel
231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de
Gemeentewet;
- e.
de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is
benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke
belastingen;
- f.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is
zonder opsporingsbevoegdheid;
- g.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is
met opsporingsbevoegdheid;
- h.
hij die een indicatie heeft voor de sociale
werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een
arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met
uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de
gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in
artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
- i.
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder
“medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.
- 2.
Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is,
afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het
georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming
vereist is in het georganiseerd overleg of instemming vereist
van de ondernemingsraad.
- 3.
Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de
gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a
van toepassing.
Artikel 1:2:1
- 1.
Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht is aangegaan zijn artikel 3:11, 3:13, 3:25, 3:26 en de
hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een
wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de
hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
- 3.
Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van
werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen
regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die
behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Artikel 1:2a Stageplaats
- 1.
Het college kan een student in het kader van opleiding, studie
of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een
stage-overeenkomst.
- 2.
Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met
uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17
en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.
- 3.
De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd,
waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de
stagiair.
- 4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak
met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces
van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate
begeleiding.
- 5.
Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden
betaald.
- 6.
De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het
Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 1:2b Werkervaringsplaats
- 1.
Het college kan degene die daarom verzoekt een
werkervaringsplaats aanbieden op basis van een
werkervaringsovereenkomst.
- 2.
Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing,
met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en
17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.
- 3.
De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde
tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De
werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een
periode van maximaal 6 maanden.
- 4.
De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de
medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal
staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.
- 5.
Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding
betaald.
- 6.
De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van
het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 1:2c Aanstellingen op grond van de banenafspraak
- 1.
In afwijking van artikel 3:3 eerste lid, kan het college
salarisschaal A in bijlage IIa vaststellen voor de ambtenaar die
op grond van de Wet banenafspraak een aanstelling krijgt omdat
hij onder de Participatiewet valt en door beperkingen niet het
wettelijk minimumloon kan verdienen.
- 2.
In afwijking van artikel 3:3 eerste lid, kan het college
vaststellen dat de ambtenaar die op grond van de Wet
banenafspraak een aanstelling krijgt omdat hij Wajonger is met
arbeidsvermogen en voor wie een loonwaarde van minder dan 100%
is vastgesteld, recht heeft op een door zijn loonwaarde bepaald
percentage van het salaris. Is het door het loonwaarde bepaalde
percentage van het salaris lager dan het wettelijk minumumloon,
dan is het salaris van de ambtenaar gelijk aan het wettelijk
minimumloon.
- 3.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 3:18a, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de
eindejaarsuitkering.
- 4.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
de toelichting op artikel 6:3, tweede lid, genoemde
minimumbedrag voor de vakantietoelage.
- 5.
Voor de in het eerste lid genoemde ambtenaar geldt niet het in
artikel 6a:7, eerste lid genoemde minimumbedrag voor de
levensloopbijdrage.
- 6.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als
minimumbedrag voor de eindejaarsuitkering het in artikel 3:18a,
eerste lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en
de deeltijdfactor.
- 7.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als
minimumbedrag voor de vakantietoelage het in de toelichting op
artikel 6:3, tweede lid genoemde minimumbedrag naar rato van de
loonwaarde en de deeltijdfactor.
- 8.
Voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar geldt als
minimumbedrag voor de levensloopbijdrage het in artikel 6a:7
eerste lid genoemde minimumbedrag naar rato van de loonwaarde en
de deeltijdfactor.
- 9.
Indien het college voor de in het tweede lid genoemde ambtenaar
loondispensatie op grond van de Wajong ontvangt, past het
college deze loondispensatie toe op het salaris en de daarop
gebaseerde toelagen en vergoedingen.
Toepassing
Artikel 1:3
- 1.
De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand
bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts
toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die
rechtstoestand niet is geregeld.
- 2.
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze
regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op
ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden
uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de
eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het
secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen
aanleiding zijn te besluiten tot een verdere
handelwijze.
Artikel 1:3a
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de
op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Voorschriften en instructies
Artikel 1:4:1
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien
zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:
- a.
bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de
bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het
functioneren van de dienst;
- b.
instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de
vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Uitreiking van CAR en UWO
Artikel 1:4:2
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze
regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen
welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of
worden getroffen.
- 2.
Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in her
vorige lid bedoelde stukken:
- a.
de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten
tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
- b.
de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van
gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de
onder a aangeduide centrales;
- c.
de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
- d.
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in
aanmerking komt.
Artikel 1:4:3
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor
hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter
uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of
welke hij bij de vervulling van zijn functie heeft na te leven,
tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke
plaats ter inzage liggen.
- 2.
Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als
bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk
te zijner kennis gebracht.
Voordragen van belangen
Artikel 1:4:4
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van
dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te
dragen.
Omvang van het dienstverband
Artikel 1:5
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van
het dienstverband, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot
een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
Vrijstelling
Artikel 1:6
- 1.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere
gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke
aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4,
alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de
salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In
de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming
zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze
functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor
georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge
bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van even
genoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij
het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
- 2.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van
toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst
die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij
de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren
kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in
verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de
inrichting van de werkzaamheden.
2 AANSTELLING EN ARBEIDSOVEREENKOMST
Aanstelling: het bevoegd gezag
Artikel 2:1
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald,
geschiedt de aanstelling door het college.
Aanstelling in algemene dienst
Artikel 2:1A
- 1.
De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de
gemeente.
- 2.
Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter
uitvoering van dit artikel.
- 3.
De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de
gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege
aangesteld in algemene dienst van de gemeente.
Artikel 2:1B
- 1.
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het
belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden.
Een passende functie is een functie die de ambtenaar
redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn
omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan
worden opgedragen.
- 2.
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht,
is de ambtenaar verplicht om:
- o
a. tijdelijk niet tot zijn functie behorende
werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een
andere functie waar te nemen;
- o
b. tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor
hem vastgestelde werktijden;
- o
c. beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie
vastgestelde werktijden.
Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze
beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen,
indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een
periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de
schriftelijke aanwijzing moet blijken.
3.Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid
en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden
redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij –
onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te
vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond
kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake
neemt.
Aanstelling: onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Artikel 2:2
- 1.
Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie -
na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd
bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat
hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het
verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.
- 2.
Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid
van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid
bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt
gegarandeerd.
- 3.
Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat
betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag
als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
- 4.
De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000
kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij
beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze
verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet
arbeid vreemdelingen.
Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Artikel 2:3
- 1.
Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor
bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie
bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten
worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een
geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen functie,
waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit
medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig
onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe
aangewezen door het college.
- 2.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Duur van de aanstelling
Artikel 2:4
- 1.
De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde
tijd.
- 2.
Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie aanstellingen voor
bepaalde tijd, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten
hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de
tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang
van die dag als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
- 3.
Vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd
elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6
maanden, geldt de laatste aanstelling als een aanstelling voor
onbepaalde tijd.
- 4.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar
opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een
ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht
bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten
aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten
worden elkaars opvolger te zijn.
- 5.
Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft
bereikt, geldt de aanstelling als aanstelling voor onbepaalde
tijd vanaf de dag waarop:
a.de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen
van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode
van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben
overschreden;
- 6.
Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal
opvolgende aanstellingen is overschreden, worden alleen de
aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking genomen die
zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben
opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes
maanden.
Bericht van aanstelling
Artikel 2:4:1
- 1.
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het
bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
- a.
de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a
tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb.
1993,635);
- b.
de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar;
- c.
de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:
- i.
in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;
- ii.
in een aanstelling bij wijze van proef;
- iii.
voor een project met een eenmalig en uniek karakter;
- iv.
hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke
of praktische opleiding of vorming;
- v.
- vi.
voor het verrichten van werkzaamheden in het kader
van een door de overheid getroffen regeling, die het
karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling
de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van
personen, die behoren tot één of meer bepaalde
groepen van werklozen;
- vii.
als werkzoekende in tijdelijke dienst.
- 2.
Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de
ambtenaar kosteloos meegedeeld.
- 3.
De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet
van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.
Artikel 2:4:2
- 1.
De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het
personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot
aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen
verzet.
- 2.
Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van
overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens
hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:5
- 1.
Door het college kan met een persoon slechts een
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor
het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en
omvang wisselend karakter.
- 2.
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in
tweevoud opgemaakt en door beide partijen
ondertekend.
- 3.
Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige
toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd is gesloten.
Artikel 2:5:1
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de
artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
Artikel 2:5:2
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum
van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15
uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats
indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt
gewerkt.
Inhoud oproepovereenkomst
Artikel 2:5:3
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
- a.
de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die
een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het
verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;
- b.
de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na
daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;
- c.
een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang
van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt
te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden
zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;
- d.
de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te
vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;
- e.
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de
oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk
de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke
werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien
afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te
nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de
werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder
de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht
zich schuldig aan plichtsverzuim;
- f.
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft
gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een
omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht
alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan
genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de
oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Betaling bij ziekte van de oproepkracht
Artikel 2:5:4
- 1.
De gemeente verbindt zich het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van de oproepkracht te baseren op de minimum
afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2.
- 2.
Het salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de oproepkracht
geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, worden uitgedrukt in
een bedrag per uur.
- 3.
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge
hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan
van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het
kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is
ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in
belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand
kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende
een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde
arbeidspatroon van de oproepkracht.
Overgangsrecht
Artikel 2:6
Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van
artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien
een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten
hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.
Aanpassing arbeidsduur
Artikel 2:7
- 1.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te
verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden
tot het aantal uur van een volledige betrekking, tenzij
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen
verzetten.
- 2.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan, het recht de werktijden aan te passen, tenzij
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen
verzetten.
- 3.
Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een persoon die is
aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is
aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn
arbeidsplaats.
- 4.
De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon
met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan die de
AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 2:7a
- 1.
Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar
die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per
week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.
- 2.
Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:
- 1.
- de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt
gedurende een vooraf te bepalen periode;
- 2.
- het salaris evenredig wordt verhoogd;
- 3.
- de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;
- 4.
- de pensioenopbouw evenredig wordt
verhoogd;
- 5.
- de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel
6:3, tweede lid, evenredig wordt verhoogd;
- 6.
- de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in
artikel 3:18a, eerste lid, evenredig wordt
verhoogd;
- 7.
- instemming van de ambtenaar is vereist;
- 8.
- artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van
toepassing is.
- 3.
Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt
het college dit vooraf aan de OR.
- 4.
Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag
over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de
arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter
bespreking voorgelegd aan de OR.
3 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 3:1 Functies en functiewaardering
- 1.
Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen
de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
- 2.
Elke functie wordt beschreven op basis van een
functiewaarderingssysteem.
- 3.
Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op
basis van een functiewaarderingssysteem.
Artikel 3:2 Recht op Salaris, vergoedingen, salaristoelagen en
uitkeringen
- 1.
Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op
salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig
dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de
ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat
arbeid te verrichten.
- 2.
De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en
de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling
anders is bepaald.
§ 2 Salaris
Artikel 3:3 Vaststelling salaris
- 1.
Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de
hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring,
geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met
aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
- 2.
Als een ambtenaar in een functie wordt geplaatst zonder dat hij
al voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van
opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris
overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de
functieschaal worden vastgesteld.
Artikel 3:4 Salarisverhoging
- 1.
Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende
periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de ambtenaar functioneert voldoende;
- b.
de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog
niet bereikt;
- c.
er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn
aanstelling , zijn laatste periodieke
salarisverhoging of zijn promotie.
- 2.
Het college kan aan toekenning van een periodieke
salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.
- 3.
Het college kan een ambtenaar een extra periodieke
salarisverhoging toekennen.
- 4.
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het
college voor de ambtenaar of voor groepen ambtenaren
een vaste verhogingsdatum vaststellen.
Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal
- 1.
Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen
salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij
hiervoor in deze regeling, of andere wet- en regelgeving, een
grond aanwezig is.
- 2.
In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn
instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere
schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het
salaris.
- 3.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door
toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in
een functie met een lager maximumsalaris met een overeenkomstige
aanpassing van het salaris.
- 4.
In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door
toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie
met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige
aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal
plan of sociaal statuut.
Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal
De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat,
heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger
salaris.
Artikel 3:7 Uitloopschaal
Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december
2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal
is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale
regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op
de instroom in- en het doorlopen van de uitloopschaal.
§ 3 Salaristoelagen
Artikel 3:8 Functioneringstoelage
- 1.
Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed
of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties
heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft
bereikt, een functioneringstoelage toekennen.
- 2.
De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het
voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan
deze opnieuw worden toegekend.
- 3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage
- 1.
Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage
toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als
schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in
het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan
personeel.
- 2.
De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is
vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.
- 3.
De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.
Artikel 3:10 Waarnemingstoelage
- 1.
Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te
nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode
van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling
geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.
- 2.
Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de
toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de
ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij
de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn
ingedeeld.
- 3.
Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar
evenredigheid toegekend.
Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst
1.De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden
(artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een
percentage van het uurloon gedurende de volgende tijdvakken van de week:
- o
maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen
18.00 uur en 22.00 uur: 20%
- o
maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen
22.00 en 24.00 uur: 40%
- o
zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%
- o
zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid
tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%
Het uurloon is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan
het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 6.
- 2.
De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een
week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur
in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft
gewerkt.
- 3.
Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt
uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding
(artikel 3:18) worden uitbetaald.
Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage
- 1.
De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de
werktijden en die door het college is aangewezen om te werken
buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op
een buitendagvenstertoelage.
- 2.
De buitendagvenstertoelage bedraagt:
- o
50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte
uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en
vrijdag 24:00 uur;
- o
75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren
gewerkt op zaterdag;
- o
100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren
gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel
4:5, derde lid.
- 3.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of
hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage
Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst
- 1.
De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden
beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage
beschikbaarheidsdienst.
- 2.
De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag
tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op
zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5
derde lid.
- 3.
Het uurloon, is voor de toepassing van dit artikel maximaal
gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van
salarisschaal 7.
Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage
Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen,
indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of
gevaarlijke arbeid.
Artikel 3:15 Garantietoelage
Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een
lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage
toekennen.
Artikel 3:16 Afbouwtoelage
- 1.
De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage
onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of
de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd,
heeft recht op een afbouwtoelage indien
- o
hij de toelage(n) zonder onderbreking van meer dan twee
maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én
- o
met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een
bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
- o
op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk
9a, 9b, 9d of 9e) van toepassing is, of
- o
indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen
in een sociaal plan.
- 3.
De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De
afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede
jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.
- 4.
Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen
onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het
gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.
- 5.
Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij
een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is
verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de
salarisverhoging.
§4 Overige vergoedingen en uitkeringen
Artikel 3:17 Vergoeding BHV, EHBO en interventieteam
- 1.
De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens
werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel
15 van de Arbeidsomstandighedenwet, EHBO-er, of als lid van een
anti-agressie- of interventieteam, ontvangt een vergoeding
indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in
voldoende omvang verricht.
- 2.
De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.
Artikel 3:18 Overwerkvergoeding
- 1.
De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere
regeling voor de werktijden (artikel 4:4), heeft recht op een
overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding
wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige
dienst (artikel 3:11) worden uitbetaald.
- 2.
De overwerkvergoeding bestaat uit:
- a.
verlof gelijk aan het aantal volle uren van het
overwerk,
- b.
het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter
hoogte van het volgende percentage van het uurloon van
de ambtenaar:
- o
100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel
4:5) tussen 0.00 en 24.00 uur;
- o
75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00
uur;
- o
75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op
een feestdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
- o
50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag
of vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur;
- o
50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag
donderdag of vrijdag tussen 20.00 en 24.00 uur;
- o
25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag,
donderdag of vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur.
- 3.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo
vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor
zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof
verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
- 4.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het
derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag,
dat bestaat uit het uurloon, vermeerderd met een percentage van
het uurloon conform het tweede lid onder b.
- 5.
De ambtenaar op wie de bijzondere regeling voor de werktijden
van toepassing is en die tijdens de beschikbaarheidsdienst wordt
opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een
overwerkvergoeding.
- 6.
De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of
hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.
Artikel 3:19 Ambtsjubileum
- 1.
Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij
25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst
wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij
het ABP aangesloten werkgever.
- 2.
Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van
het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de
vakantietoelage berekend over deze maand en de in deze maand
toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst
bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van
jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende
salaristoelagen.
- 3.
Een ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van
artikel 8:3 of 8:4 CAR: en die binnen vijf jaar na de datum van
ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een
evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste
maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de
maatgevende maand aangemerkt.
Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere
prestaties
Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een
geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde
bijzondere prestaties.
Artikel 3:21 Reis- en verblijfkostenvergoeding
Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis- en verblijfkosten
voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij
gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e
klasse tarief.
Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer
toekennen.
Artikel 3:23 Overlijdensuitkering
- 1.
Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende
salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de
ambtenaar.
- 2.
Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende
partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige
kinderen — een overlijdensuitkering, die bestaat uit: driemaal
het laatst genoten salaris vermeerderd met de vakantietoelage en
de toegekende salaristoelagen;
- 3.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het
voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan
de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de
overledene kostwinner was.
Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden als gevolg van een ongeval in en
door de dienst
- 1.
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een
rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan
wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt.
Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering
verstrekt aan de minderjarige kinderen.
- 2.
De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de
vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen, berekend over
de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van
overlijden.
- 3.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot
uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een
ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking
van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft
verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het tweede lid
genoemde uitkering.
- 4.
Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste
lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de
meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de
overledene kostwinner was.
Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de
zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten
Amsterdam en Den Haag)
- 1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of
Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn
Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een
tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per
kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
- 3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar
heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een
tegemoetkoming in de ziektekosten.
Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de
zorgverzekering
(niet van toepassing op ambtenaren in dienst van de gemeenten
Amsterdam en Den Haag)
- 1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als
het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het
bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of
ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten
naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
- 4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de
maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit
dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het
tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is
geweest.
§ 5 Individeel keuzebudget
Artikel 3:27 Algemeen
- 1.
De ambtenaar heeft recht op een Individueel Keuzebudget, hierna
te noemen: IKB.
- 2.
Het college is beheerder van het IKB.
- 3.
Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget dat de
ambtenaar naar keuze kan gebruiken voor de doelen genoemd in
artikel 3:29,op de wijze zoals vastgelegd is in deze paragraaf.
Artikel 3:28 Opbouw IKB
- 1.
Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel
waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen
pensioen wordt opgebouwd.
- 2.
Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd
bedraagt:
- a.
8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw
geldende salaris vermeerderd met de salaristoelagen
genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien
verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65
bij een volledig dienstverband, en
- b.
6% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw
geldende salaris, met dien verstande dat dit ten minste
een bedrag is van € 145,83 bij een volledig
dienstverband, en
- c.
1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris,
voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949,
met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van
€ 33,33 bij een volledig dienstverband, en
- d.
indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op
de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand
van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit
voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9, lid 1,
onderdeel b, van toepassing is.
- 3.
Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd
bedraagt 0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw
geldende salaris.
- 4.
Indien in een maand het salaris of de salaristoelagen niet
volledig zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend
op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde
salaristoelagen. Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris
dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.
- 5.
Indien in een maand het salaris en de salaristoelagen niet
volledig zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3, lid 2 tot en
met 4, dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het
IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en
de volledige salaristoelagen.
- 6.
Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan
zijn een persoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente
bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoals omschreven in
paragraaf 7 in hoofdstuk 3.
Artikel 3:29 Doelen IKB
- 1.
De ambtenaar kan het IKB gebruiken voor:
- a.
het kopen van vakantie-uren, tot een maximum van vier
maal de aanstellingsduur per week gedurende het
kalenderjaar;
- b.
extra inkomen door uitbetaling van het IKB tot een
maximum van het tot aan de datum van uitbetaling
opgebouwde IKB;
- c.
het financieren van een opleiding, indien en voor zover
deze niet door de gemeente wordt vergoed en de geldende
fiscale regelgeving de besteding van het IKB aan dit
doel belastingvrij mogelijk maakt.
- 2.
Het college kan de bestedingsdoelen zoals omschreven in lid 1
aanvullen.
Artikel 3:30
- 1.
De ambtenaar kan elke maand een keuze maken om zijn IKB te
gebruiken voor een of meerdere van de in artikel 3:29 genoemde
doelen. Hij heeft voor deze keuze geen toestemming nodig.
- 2.
Het college wijst in verband met de salarisverwerking voor elke
maand een uiterste datum aan waarop de ambtenaar zijn keuze
kenbaar moet maken.
- 3.
Als de ambtenaar geen keuze maakt, of bij zijn keuze slechts
een deel van zijn IKB gebruikt, dan wordt het IKB over die
maand, of het resterende deel daarvan, gereserveerd. De
ambtenaar kan het gereserveerde IKB op een later moment in het
lopende kalenderjaar besteden.
- 4.
Heeft de ambtenaar na de sluitingsdatum van de
salarisverwerking in december nog een resterend IKB dan wordt
dit bij de salarisbetaling van die maand uitbetaald.
- 5.
Besteding van het IKB kan alleen voor zover het beschikbare
budget toereikend is. De keuze voor een doel heeft uitsluitend
betrekking op hetzelfde kalenderjaar.
- 6.
Bedragen die uit het IKB zijn gebruikt, kunnen niet meer worden
teruggestort in het IKB.
Artikel 3:31 Waarde van een vakantie-uur
Als de ambtenaar kiest voor het kopen van vakantie-uren dan wordt het
IKB per vakantie-uur verlaagd met het voor de ambtenaar geldende uurloon
in de maand waarin hij de vakantie-uren koopt.
Artikel 3:32 Uitbetaling IKB bij einde dienstverband
- 1.
Bij beëindiging van het dienstverband wordt het resterende IKB
bij de laatste salarisbetaling aan de ambtenaar uitbetaald.
- 2.
Bij overlijden van de ambtenaar wordt in aanvulling op de
overlijdensuitkering het resterende IKB uitbetaald aan de
nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 3:23, lid 2
en 3.
Artikel 3:33 Wet- en regelgeving
- 1.
Het gebruik van het IKB kan gevolgen hebben voor loonheffingen,
pensioen en sociale verzekeringen. De ambtenaar wordt geacht
deze gevolgen te kennen.
- 2.
Als blijkt dat een bedrag uit het IKB ten onrechte
belastingvrij is uitgekeerd doordat de ambtenaar onjuiste of
onvolledige gegevens heeft verstrekt, verhaalt het college de
verschuldigde loonheffing of eventuele boetes op de ambtenaar.
- 3.
Als een netto voordeel voor de ambtenaar vervalt door
wijzigingen van wet- en regelgeving dan wordt dat niet
gecompenseerd door het college.
- 4.
Alle transacties in het IKB moeten in overeenstemming zijn met
geldende wet- en regelgeving.
Artikel 3:34 Vakantietoelage 2016
- 1.
De vakantietoelage die de ambtenaar heeft opgebouwd in de
periode van juni 2016 tot en met december 2016 op grond van
artikel 6:3 zoals dat gold op 31 december 2016 wordt uitbetaald
bij de salarisbetaling van mei 2017. Dit bedrag maakt geen
onderdeel uit van het IKB.
- 2.
Indien de ambtenaar ontslag verleend wordt voor 1 mei 2017 dan
wordt de opgebouwde vakantietoelage over 2016 uitbetaald bij de
laatste salarisbetaling.
Artikel 3:35 Overige bepalingen
Voor de ambtenaar die werkzaam is in de kunsteducatie en op wie artikel
19b:10 van toepassing is, is artikel 3:28, lid 3, niet van
toepassing.
§ 6 Overige individuele keuzemogelijkheden
Artikel 3:36 Verkoop van vakantie-uren
- 1.
De ambtenaar kan elk kalenderjaar een verzoek doen om ten
hoogste 72 uren bovenwettelijk vakantieverlof te verkopen. Bij
een deeltijd dienstverband wordt dit aantal naar rato
vastgesteld.
- 2.
Een verzoek als bedoeld in lid 1 wordt toegewezen, tenzij
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
- 3.
Het college kan regels stellen over de aanvraagprocedure.
- 4.
Het bepaalde in artikel 3:31 is van overeenkomstige toepassing.
§ 7 Overgangsrecht
Artikel 3:38 Overgangsrecht hoofdstuk 3 met toelichting per 1 januari
2016
1. Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op
31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden
waaronder ze zijn toegekend.
Toelichting:1a Bestaande garantietoelage en
afbouwtoelagen. Hiermee hebben LOGA-partijen bedoeld dat toelagen – ongeacht
de benaming – die naast het salaris structureel onderdeel uitmaken van het
vaste inkomen van de betreffende ambtenaar en van oorsprong bedoeld zijn om
een terugval in salaris of emolumenten en toelagen – niet zijnde
onkostenvergoedingen – op te vangen, niet vervallen bij invoering van het
nieuwe hoofdstuk 3. De toelage is met andere woorden onderdeel van het
salaris en mag daarom niet worden meegenomen in de toelage overgangsrecht H3
(hierna: TOR) zoals geregeld in dit overgangsrecht. Deze toelagen wordt
gecontinueerd na invoering van hoofdstuk 3 per 1 januari 2016 en vinden
vanaf dat moment hun grondslag in artikel 3:15. ‘Onder de voorwaarden
waaronder ze zijn toegekend’ geeft aan dat de afspraken die golden bij
toekenning (indexatie, duur, afbouw) ook na 1 januari 2016 van toepassing
blijven. 1b. Tijdelijke toelage met schriftelijke overeengekomen einddatum.
Een tijdelijke toelage die niet langer kan worden gebaseerd op een
rechtsgrond omdat hij niet voorkomt in hoofdstuk 3 of een toelage met een
hogere grondslag en die niet te kwalificeren is als de garantietoelage zoals
in punt 1a bedoeld, maar die zich ook niet leent om te worden opgenomen in
de TOR, kan eveneens worden voortgezet volgens de condities zoals die golden
op het moment dat de toelage werd vastgesteld. Voorwaarde is dat de toelage
tijdelijk is en dat de einddatum of gebeurtenis tijdens welke de tijdelijke
toelage wordt betaald schriftelijk is vastgelegd in een besluit. Een
voorbeeld hiervan is een lager leidinggevende toelage zoals sommige
gemeenten die kennen: in afwachting van een verwachte stap in de carrière
wordt aan een medewerker die kan doorgroeien naar een managementfunctie een
toelage gegeven voor maximaal 4 jaar. Deze toelage kent hoofdstuk 3 niet.
Opname in de TOR zou er toe leiden dat deze evident als tijdelijk bedoelde
toelage eeuwig in een TOR wordt vervat. Dus tijdelijke toelagen met een
schriftelijk vastgelegde einddatum lopen gewoon door conform de afspraken en
tot de vastgelegde einddatum.
2.Lokale financiële arbeidsvoorwaarden1
die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december
2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of
rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016
in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast
bedrag: de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.
Toelichting:Lokale arbeidsvoorwaarden vervallen
voor zover ze niet terugkeren in hoofdstuk 3, conform de formulering in
hoofdstuk 3.
1 Bruto blijft bruto, netto blijft netto.
3.Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden die
in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen
(en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari
2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar
2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke
medewerker die het betreft bepaald:
- a.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen
volgens de bij overgang geldende regels voor toelagen/vergoedingen
- b.
hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen
volgens de nieuwe systematiek.
Het verschil vormt de toelage overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.
Toelichting:Werkgevers waarbij tot 1
januari 2016 de grondslag van de vakantietoelage meer beloningselementen
(inclusief emolumenten) omvat dan het salaris en de toegekende
salaristoelagen, moeten bij het vaststellen van de TOR rekening houden met
het volgende. Als het daarbij gaat om beloningselementen, die met de
introductie van hoofdstuk 3 komen te vervallen of die worden verlaagd,
dienen de betreffende bedragen bij wijze van nadeelcompensatie vóór opname
in de TOR met 8% te worden verhoogd. In de onderdelen 3 en 4 is een
berekeningsmethode vastgelegd die recht doet aan het uitgangspunt dat het
nieuwe hoofdstuk 3 geen bezuinigingsmaatregel is. Medewerkers worden
gecompenseerd voor een eventuele teruggang in beloning. Behoudens de
garantie bedoeld in artikel 1 van het overgangsrecht en de tijdelijke
toelagen met een schriftelijk overeengekomen einddatum is daarom afgesproken
om medewerkers die al in dienst waren voor 1 januari 2016 te compenseren met
een TOR. Behoudens afkoop of vermindering van de aanstellingsomvang, blijft
de aanspraak op een TOR gedurende het dienstverband ongewijzigd bestaan. De
TOR is in 2 delen geknipt, maar het gaat niet om twee verschillende soorten
toelagen. De TOR 1 en de TOR 2 zijn feitelijk twee stappen die men in de
tijd achter elkaar zet om te bepalen wat de TOR voor de medewerker is. De
TOR 1 is een vast beloningselement dat iedereen in een gemeente ontvangt,
bijvoorbeeld een extra eindejaarsuitkering of een PGB. De TOR 2 is lastiger
te bepalen, omdat deze voor iedereen verschillend zal zijn. Niet iedereen
ontvangt elke toelage of toeslag of vergoeding die in de lokale
bezoldigingsverordening is opgenomen. En niet iedereen werkt in eenzelfde
dienst of rooster. Om de TOR 2 te kunnen bepalen is afgesproken 2014 als
refertejaar te gebruiken. De reden daarvoor is dat 2014 een recent
afgesloten jaar is. Voor een heel jaar is duidelijk wat aan onregelmatige
diensten, beschikbaarheidsdiensten en overwerk is gedeclareerd/ontvangen op
basis van de in 2014 geldende (lokale) regels. De in 2014 gewerkte roosters
worden fictief gekoppeld aan de toeslagen van het nieuwe hoofdstuk 3.
Vervolgens wordt het eindbedrag vergeleken met het bedrag dat aan toeslagen
is betaald in 2014. Is er een negatief verschil, dan wordt daarmee de TOR 2
gevuld. Geen roosters Als de werkgever over 2014 geen rooster of werkpatroon
kan reproduceren heeft de berekening aan de hand van een refertejaar geen
zin. Daarom is in het LOGA afgesproken dat ook een andere rekenwijze kan
worden toegepast die wordt gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016,
uitgaande van het gegeven dat de roosters en werkpatronen niet wijzigen door
invoering van hoofdstuk 3. Op basis van het rooster 2016 wordt voor bepaling
van de TOR dit rooster berekend met de toelagepercentages uit 2014 en die in
2016. Het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Het gaat hierbij om
ingeroosterd werk, hetzij beloond met de ORT hetzij met een overwerktoelage
als de gemeente daarvoor kiest hetzij om ingeroosterde
beschikbaarheidsdiensten. Overwerk Het LOGA heeft ook afgesproken dat
gemeenten die bezig zijn om het overwerk terug te dringen, doordat
bijvoorbeeld de nieuwe werktijdregeling wordt geïmplementeerd, de oude
percentages van de oude regeling kunnen worden toegepast voor medewerkers
die in dienst zijn op 31 december 2015. Voor nieuwe medewerkers gelden de
percentages uit hoofdstuk 3. Als het slechts om een hele kleine groep
medewerkers gaat die bovendien zeer weinig overwerkt, kan dit alternatief
passend zijn. Weliswaar bestaan er dan twee systemen van overwerkpercentages
naast elkaar, maar voorkomen wordt dat door opname van het oude
overwerkpatroon, (zoals dat gold in refertejaar 2014), een TOR 2 ontstaat
die niet nodig is. 5. Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige
ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel
overwerk of andere redenen wordt inonderling overleg een ander
representatief refertetijdvak vastgesteld. Deze bepaling geeft ruimte om tot
een andere referteperiode te komen als de bovengenoemde berekening tot een
niet representatief beeld leidt. Als medewerkers bijvoorbeeld in 2014
extreem veel hebben overgewerkt, dan wordt de TOR in verhouding te hoog. Een
uitzondering die alleen in een bepaalde periode gold, wordt dan met andere
woorden de norm. Dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht. De term
‘ander representatief refertetijdvak’ mag ruimer worden geïnterpreteerd dan
strikt als kalendertijdvak. Het gaat erom een geschikte berekeningswijze
vast te stellen mits die recht doet aan het uitgangspunt dat medewerkers er
door invoering van hoofdstuk 3 niet op achteruitgaan. Met ‘onderling
overleg’ wordt gedoeld op individueel overleg met de medewerker en in
bijzondere gevallen op overleg in het GO. Dat laatste is het geval als het
om patronen gaat en een groep van medewerkers in gelijke omstandigheden is
betrokken. Datzelfde geldt als door bijvoorbeeld een reorganisatie of
gewijzigde werktijdenregelingen het onmogelijk is om de roosters van 2014 te
reproduceren.
4.Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is
de toelage overgangsrecht H3. Dit bedrag stijgt niet mee met de
loonontwikkelingen. Toelichting:De TOR 1 en de
TOR 2 worden opgeteld. Als de TOR 1 leidt tot een positief verschil van Euro
300 per jaar, maar de TOR 2 –omdat bijvoorbeeld de toeslagen ORT van het
nieuwe hoofdstuk 3 hoger zijn dan de vigerende lokale toeslagen- tot een
negatief verschil van € 200 dan is de TOR: Euro 300 + (-Euro 200) = Euro
100-. De TOR is een nominaal bedrag. De TOR telt mee in de pensioengrondslag
maar is geen salaristoelage en geen grondslag voor eindejaarsuitkering,
vakantietoelage of levensloopbijdrage.
5. Er zijn geen anticumulatiebepalingen.
Toelichting:Met deze afspraak wordt gedoeld
op de situatie waardoor het inkomen van de medewerker na invoering van het
nieuwe hoofdstuk 3 stijgt, bijvoorbeeld door promotie of een nieuw rooster
met een hogere ORT. De inkomensstijging wordt niet verrekend met de TOR van
de medewerker.
6. Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast
jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.
Toelichting:De hoofdregel is dat de TOR
eenmaal per jaar in de maand december wordt uitbetaald. Voorstelbaar is dat
niet een gewenste situatie is, bijvoorbeeld omdat de TOR een hoog bedrag is,
en een maandelijkse uitbetaling, of een uitbetaling per kwartaal, beter
past. Daarom is (zie hieronder punt 13) afgesproken dat lokaal andere
afspraken kunnen worden gemaakt. Het LOGA heeft niet bepaald met wie deze
afspraken worden gemaakt. Uitgangspunt is echter dat als het om groepen
medewerkers gaat het GO gesprekspartner is. Betreft het een enkeling of een
kleine groep dan kunnen deze afspraken ook individueel worden gemaakt.
7.De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal
120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is, wordt deze
afgekocht met een eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.
Toelichting:Het bedrag van Euro 120 geldt
bij een fulltime dienstverband. Bij deeltijd wordt het bedrag naar rato
verlaagd.
8. Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan
wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.
9. Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan
daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.
Toelichting:Als de aanstelling in uren
wordt teruggebracht, daalt de TOR naar rato. De TOR daalt niet als men
ouderschapsverlof geniet of ziek is. 10. Vergroten van de
aanstellingsomvang ná 31-12-2015 heeft geen effect.
Toelichting:De TOR volgt de duur en de
omvang van de aanstelling in principe naar rato, behalve ingeval van
vergroting van de aanstelling. Dan geldt de TOR niet wordt verhoogd.
11. Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil
of betaling in termijnen gemaakt worden. Toelichting: Zie punt
8.12.Er is apart
overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een
lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die
positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf
jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020)
recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling
niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de
lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de
datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie.
De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.
Toelichting:De ambtsjubileumgratificatie
kent een eigen overgangsbepaling. Het betreft de afspraak dat medewerkers
die uiterlijk op 31 december 2020 recht hebben op een
ambtsjubileumgratificatie op grond van de oude regeling van de gemeente,
deze ambtsjubileumgratificatie ontvangen conform die oude regeling. Dat
betekent ook dat de in die regeling vastgestelde criteria gelden voor de
bepaling of het relevante aantal jaren is behaald. De gemeente moet dit
recht vastleggen. Hoe de gemeente dit doet is niet bepaald. Betreft het een
kleine groep, dan kan het op individueel niveau. Makkelijker is op in een
voetnoot bij het betreffende artikel in hoofdstuk 3 de oude regeling op te
nemen.
4 ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN
Artikel 4:1
Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming
van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.
§ 1. Standaardregeling voor de werktijden
Artikel 4:2
- 1.
De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het
dagvenster.
- 2.
Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 7:00
en 22:00 uur.
- 3.
De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk
kalenderjaar afspraken. over de werktijden, het verlof en de
planning van de werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende
jaar.
- 4.
Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als
uitgangspunt dat
- a.
hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de
ambtenaar en het college;
- b.
de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet
blijven;
- c.
de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per
week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan
wordt afgeweken.
- 5.
Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken
over de werktijden aangepast worden.
- 6.
De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over
de werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden.
- 7.
Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat
het ongewijzigd voortzetten van de planning van de werkzaamheden
leidt tot overschrijding van de arbeidsduur per jaar, dan worden
de afspraken in overleg aangepast. Indien de ambtenaar en het
college het erover eens zijn dat overschrijding van de
arbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de
omvang van de overschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De
ambtenaar ontvangt voor elk te veel gewerkt uur een vergoeding
ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof.
- 8.
de ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het
dagvenster wanneer dat op grond van dienstbelang noodzakelijk
is.Voor de uren die de ambtenaar buiten het dagvenster werkt
geldt een buitendagvenstertoelage als bedoeld in artikel 3:12.
- 9.
Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster
vanwege dienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van
overeenkomstige toepassing.
- 10.
Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de
werktijden in overeenstemming vast te stellen, dan stelt het
college wanneer het dienstbelang dit vergt eenzijdig de
werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. In die
situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de
bijzondere regeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit
hoofdstuk.
- 11.
Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang
incidenteel verzoeken om werkzaamheden te verrichten op
werktijden die afwijken van de afspraken die hierover gemaakt
zijn op grond van het derde lid. Wanneer de ambtenaar en het
college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft de
ambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter
hoogte van de buitendagvenstertoelage, zoals omschreven in
artikel 3:12. Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
- 12.
Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken
over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid
om verbetervoorstellen in te dienen, waarvan het college alleen
gemotiveerd kan afwijken.
- 13.
Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een
ruimer dagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede
lid, dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster
gelden.
§ 2. Bijzondere regeling voor de werktijden
Opgebouwde verloftegoed uit voormalige
verlofspaarmogelijkheid
Artikel 4:3 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd
eenzijdig wordt vastgesteld door het college.
Bijzondere regeling
Artikel 4:4 Vaststelling werktijden
- 1.
Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.
- 2.
De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur
per week.
- 3.
Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt
het college deze vast in een rooster.
- 4.
Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels
in acht genomen:
- a.
De werktijden worden ten minste één maand voor aanvang
bekend gemaakt aan de ambtenaar.
- b.
De werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend
vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een
ORT wordt ontweken.
Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen
- 1.
De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag,
tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking
hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per
jaar.
- 2.
Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt
zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor
hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat
hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
- 3.
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van
arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van
arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de
Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de
dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd.
- 4.
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen
in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op
zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke,
regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door
het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst
van de gemeente is gesloten.
- 5.
Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een
kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat
of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij
een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.
Artikel 4:6
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:11, arbeid op zaterdag
of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop
hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking
toegekend.
Artikel 4:7 Nadere regels
Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6
nadere regels stellen.
§ 3. Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters
Artikel 4:8
- 1.
De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de
ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.
- 2.
Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid
van dit artikel een werktijdenregeling vast.
- 3.
Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er
zorg voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt overschreden.
§ 4. Opgebouwde verloftegoed uit voormalige
verlofspaarmogelijkheid
Artikel 4:9
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006
opgebouwde verlof in het kader van de voormalige
verlofspaarmogelijkheid;
- b.
kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het
omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een
geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd
ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar.
- 2.
Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar
door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als
mogelijk in een aaneengesloten periode.
- 3.
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed.Het college beslist of aan dit verzoek kan worden
voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd
wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en
wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn
levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de
wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in
een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan
worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar
opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het
resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of
aan dit verzoek kan worden voldaan.
- 4.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het
resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen
gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar
kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd.
Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van
een ander dienstverband, niet mogelijk is om de opzegtermijn te
verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde
verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende
lid.
- 5.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of
8:10 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand
aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen
opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het
tiende lid.
- 6.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de
ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de
ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na
afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
- 7.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9
wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond
van het tiende lid.
- 8.
In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de
nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel
8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald
ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
- 9.
In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een
gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het
college nadere afspraken gemaakt over de opname van het
resterende opgebouwde verloftegoed.
- 10.
Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit
uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar.
6 VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAPS- EN
BEVALLINGS)VERLOF
Vakantie
Artikel 6:1
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Artikel 6:1:1
- 1.
De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1,
wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen
verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel
6:2:6.
- 2.
De vakantie wordt verleend door het college.
Artikel 6:2
- 1.
De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking
bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144
uur per kalenderjaar wettelijk verlof.
- 2.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de
ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de
arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een
volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om
te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de
ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan
36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren
als maximum.
- 3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid
toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich
daartegen verzetten.
Artikel 6:2:1
- 1.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college
algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.
- 2.
De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar
evenredigheid verminderd.
- 3.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien
van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een
vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of
bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het
tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
- 4.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene
regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten
aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:11 en 3:13, indien
regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt
gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:13 genoemde
verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
- 5.
In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college
bijzondere regels vast.
Artikel 6:2:2
- 1.
De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten
minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen,
aaneensluitend verleend.
- 2.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor
wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid,
verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt
in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële
feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond
anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:5 lid 3, bij het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in
eerste en tweede graad en bij verhuizing.
- 3.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden
verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie
eventueel zal worden gesplitst , berust bij het bestuursorgaan dat
de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de
belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten,
zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de
ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen
van afwezigheid
Artikel 6:2:3
- 1.
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of
wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato
van de tijd dat hij zijn functie vervult.
- 2.
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het
eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn functie
vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd
behoudens het bepaalde in het derde lid.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een
vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
- a.
gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;
- b.
gedurende afwezigheid wegens ziekte
- 4.
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op
werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn
arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de
ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou
werken als hij niet ziek zou zijn geweest.
- 5.
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met
ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een
vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de
ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
Artikel 6:2:4
- 1.
Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar
de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet
genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch
uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar
verleend.
- 2.
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de
vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten
het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het
college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan
met 1/3 worden verlengd.
Artikel 6:2:5
- 1.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen
van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge
daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk
vakantie genoot, worden de genoten vakantieuren van die werkdag niet
in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten
vakantie-uren.
- 2.
Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie
geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel 6:2:6
1.Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is
verleend:
- a.
op verzoek van de ambtenaar;
- b.
als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of
nalatigheid van de ambtenaar is te wijten of
- c.
als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste
oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar
verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de
andere ambtenaren zich daartegen verzetten.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet
genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal
uren.
- 2.
De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren
worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk
kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren
verhinderd zou zijn geweest zijn functie te vervullen.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande,
dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan
opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2 lid
1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de
ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Artikel 6:2:7
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn
dienstverband zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden
toegekend.
Artikel 6:2a Vervaltermijn wettelijk verlof
- 1.
Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of
gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden
na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan
dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is
geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege
dienstbelang niet mogelijk is geweest.
- 2.
Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof
gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het
college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn
verlengen.
Artikel 6:2b Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof
Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of
gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het
einde van dat kalenderjaar.
Artikel 6:3:1
- 1.
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per
kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende
met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking
van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij
ontslag van de ambtenaar.
- 2.
- a.
Artikel 6:3 , alsmede het eerste lid van dit artikel zijn
niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke
dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van
de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
- b.
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting
anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in
werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van
artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en
die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft
vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het
verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering
uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de
zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en
het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij
zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van
toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op
basis van de volle aan zijn betrekking verbonden
bezoldiging.
- 3.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd
gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van
schorsing een gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten,
indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is
bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college
nadere regels stellen.
Buitengewoon verlof
Artikel 6:4
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft
gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn salaris
en de toegekende salaristoelage(n).
- 2.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon
verlof met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n)
kan worden verleend.
- 3.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de
ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde
lid, toegelaten organisatie.
- 4.
In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen
wordt opgebouwd, is het verhaal van de premie voor de
voorwaardelijke inkoop gelijk aan de bijdrage die voor de
ambtenaar is verschuldigd.
Langdurend zorgverlof
Artikel 6:4:1
- 1.
Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud
van salaris en de toegekende salaristoelage(n) op de dag dat het
huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt
voltrokken.
- 2.
De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college
wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal
plaatsvinden.
Artikel 6:4:1a
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op langdurend
zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op
doorbetaling van 50% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens
ziekte niet in staat is zijn functie te vervullen vindt geen
opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
- 3.
De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7
kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op
zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
- 4.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof
geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
langdurend zorgverlof.
- 5.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn functie te
vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de
duur van de vakantie beëindigd.
- 6.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend
zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de salarisbetaling
genoemd in het eerste lid.
- 7.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen,
vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de
vakantietoelage weer plaats op basis van het volledige salaris en de
toegekende salaristoelage(n).
Vakbondsverlof
Artikel 6:4:2
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
- a.
Centrales van overheidspersoneel;
- 1.
de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);
- 2.
de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs
personeel (CCOOP);
- 3.
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen
bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen
(CMHF).
- b.
Verenigingen van ambtenaren de verenigingen van ambtenaren
welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van
overheidspersoneel.
- 2.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
door het college buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelag(n) verleend aan de ambtenaar:
- a.
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van
verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene
verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren
dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van
algemene vergaderingen van een landelijke groep van
gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het
hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of
afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat
van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte
daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum
van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
- b.
voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij
lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of
bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of
bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid
is van een landelijke groepsraad;
- c.
voor het bijwonen van één algemene vergadering van de
centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar
is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn
vereniging aan die vergadering deelneemt.
- 3.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door
het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking
buitengewoon verlof met behoud van salaris en de toegekende
salaristoelage(n) verleend:
- a.
om, indien hij daartoe door een centrale van
overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of
door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen.
- §
om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende
activiteiten te ontplooien binnen die centrale of
die daarbij aangesloten vereniging,
onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat,
welke ertoe strekken de doelstellingen van deze
centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij
aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel
voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
- §
als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per
jaar voor een organisatie met minder dan 400
medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie
met meer dan 400 medewerkers;
- §
als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50
uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400
medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een
organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien
verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof
wordt toegekend aan maximaal een
arbeidsvoorwaardenadviseur
- b.
voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren
- als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten
behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt
gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee
kalenderjaren.
- 4.
Van het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week
van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid
onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.
- 5.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de
ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten
hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat
ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar
die:
- a.
lid is van het hoofdbestuur van een centrale van
overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a , nr.
1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die
rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.
- b.
lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in
het eerste lid onder a , nr.3 en/of bestuurslid is van een
sector of sectie van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van beloning van een ambtenaar die is
aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt
het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid
verminderd.
- 6.
Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan
de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld
in het eerste lid, onder b.
- 7.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij
lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel
12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van salaris en de
toegekende salaristoelage(n) verleend voor het bijwonen van de
vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per
uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de
voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die
door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen
als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1,
tweede lid.
- 8.
Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels
stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede,
derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Kortdurend zorgverlof
Artikel 6:4:3
- 1.
De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur
per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond
van de Wazo.
- 2.
Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de
ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van
minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.
- 3.
Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en
voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.
- 4.
Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze
waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt.
Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.
Non-activiteit
Artikel 6:4:4
- 1.
Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de
Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) en vakantietoelage.
- 2.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing,
bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak
heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding -
wordt op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de
tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet
een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan
worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof
overeenkomende tijd niet te boven.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels
vaststellen.
Overige redenen buitengewoon verlof
Artikel 6:4:5
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot
van zijn gehele of gedeeltelijke salaris en de toegekende salaristoelage(n)
en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere
redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4.
Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Artikel 6:4:5a
- 1.
Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd
bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek
onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de
functie voor ten hoogste twee jaren.
- 2.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de premie voor de voorwaardelijke inkoop gelijk
aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar
zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato
vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies,
niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie
maanden is verleend.
Buitengewoon verlof is geen vakantie
Artikel 6:4:6
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in
mindering gebracht op de vakantie.
Ouderschapsverlof
Artikel 6:5
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald
ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij
dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele
arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een
percentage van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de
ambtenaar die wordt gesalarieerd volgens:
- 3.
Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat
het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid
verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels
stellen.
- 4.
Op de ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op
ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
- 5.
De ambtenaar kan op grond van onvoorziene omstandigheden een
verzoek indienen om toegekend ouderschapsverlof niet op te
nemen. Tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen
verzet, stemt het college hiermee in. Instemming heeft tot
gevolg dat het resterende ouderschapsverlof wordt
opgeschort.
Meerlingen
Artikel 6:5:2
- 1.
Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak
betaald ouderschapsverlof.
- 2.
De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van
overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere
kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.
Opbouw vakantie en vakantietoelage
Artikel 6:5:4
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof
geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
ouderschapsverlof.
- 2.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die
ouderschapsverlof geniet vindt plaats op basis van de
salarisbetaling, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt uitbetaald.
Terugbetaling
Artikel 6:5:5
- 1.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1,
eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht het salaris en de
toegekende salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft
genoten, terug te betalen.
- 2.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als
bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
- a.
het gevolg is van het aanvaarden van een dienstverband bij
een andere gemeente;
- b.
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege
werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag
heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde
partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken
noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen
drie maanden daarna op eigen verzoek een functie aanvaardt voor
minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof
vervulde, is verplicht het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten
over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te
betalen.
- 4.
De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt,
dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het
eerste en derde lid bepaalde.
Artikel 6:5:7
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet,
kan het college een bijzondere regeling treffen.
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:7
- 1.
De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Wazo
zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit
verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige salaris en
de toegekende salaristoelage(n).
- 2.
De Wazo-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof
wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op
grond van het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en
bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door
het UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de vrouwelijke ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot
uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar
een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld
of toedoen te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris
en de toegekende salaristoelagen in mindering
gebracht.
Adoptie- en pleegzorgverlof
Artikel 6:8
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Wazo recht heeft op adoptie-
of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
De Wazo-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in
mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond
van het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Wazo-uitkering door de gemeente bij en door
het UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar de Wazo-uitkering nog niet tot uitbetaling is
gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete
wordt opgelegd, danwel het recht op de Wazo-uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen
te wijten is, wordt de Wazo-uitkering op het salaris en de
toegekende salaristoelagen in mindering gebracht.
- 5.
Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in
artikel 7:3, niet op.
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke
levensloopregeling
Artikel 6:9
- 1.
De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de
gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te
verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste
18 maanden.
- 2.
De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18
maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op
maximaal één periode van onbetaald verlof.
- 3.
Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid
gestelde voorwaarden.
- 4.
Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige
arbeidsduur of op een deel daarvan.
- 5.
De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de
gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek
wordt ingediend.
- 6.
Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt
schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
- 7.
Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat
hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof
intrekken.
- 8.
Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet
tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar
hiermee instemmen.
- 9.
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking
heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe,
tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In
afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof
verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Aanspraken tijdens het verlof
Artikel 6:10
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof
geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
onbetaald verlof.
- 2.
Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op
uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en
(kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato
vastgesteld.
- 3.
Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de
gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.
- 4.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de premie voor de voorwaardelijke inkoop
gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de
ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het
verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft
de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof
voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Samenloop met ziekte
Artikel 6:11
- 1.
Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn
betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14
kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende
kalenderdag.
- 2.
Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die
volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen
ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet
wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan
pensionering.
Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:12
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps-
en bevallingsverlof.
6a DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING
Begripsomschrijvingen
Artikel 6a:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in
artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of
verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de
loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar
geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar
wordt gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar
afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt
gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 6a:3
- 1.
De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling meldt dit bij het college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de
derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan
de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet
plaatsvinden.
Artikel 6a:4 Verzoek tot deelname levensloopregeling
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de
instelling waarbij de levenslooprekening of de
levensloopverzekering wordt aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienst is geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn
ten aanzien van dit levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan
het college informatie verstrekt over de omvang van het
levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed
geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere
inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienst is.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
voldoet aan de voorwaarden die de Wet op de Loonbelasting 1964
aan deelname stelt.
Inleg
Artikel 6a:5
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de
inleg per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college
aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg
wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6
genoemde bronnen.
Bronnen
Artikel 6a:6
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende
bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:9 lid
3.
Beëindiging deelname levensloopregeling
Artikel 6a:8
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe
door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving
moet plaatsvinden
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt
daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar;
- b.
bij ontslag van de ambtenaar;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de
opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en
hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste
ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn)
levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet
plaatsvinden.
Slotbepaling
Artikel 6a:10
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk
9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van
hoofdstuk 9b van toepassing is.
7 AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK
§ 1. DEFINITIES
Artikel 7:1
1.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en
bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om
redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van
hem kan worden gevergd;
- b.
werkzaamheden in het kader van de reïntegratie: toonvormende
arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan
wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het
plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- c.
scholing in het kader van de reïntegratie: scholing die gericht
is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover
afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in
artikel 7:9, derde lid;
- d.
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in
overwegende mate haar oorzaak vindt in:
- §
de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de
bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden
verricht of;
- §
in een dienstongeval verband houdende met de aard van
de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere
omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden
verricht;
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te
wijten;
- e.
restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen
inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en
bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan
verdienen;
- f.
arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17,
eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
- g.
inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering,
aanvullende uitkering, nawettelijke
uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of
wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de
uitkering in dienst was van een
gemeente;
- h.
postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering
functioneel leeftijdsontslag,
ouderdomspensioen van het ABP of ABP
keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze uitkering
of dit pensioen in dienst was van een
gemeente of inactieve was;
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek
Bedrijfgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot
bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
Arbo-dienst
Artikel 7:2:1
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd
deskundige(n).
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2:2
- 1.
De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding
overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
- 2.
De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door
een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door
het college te stellen regels.
Consulteren arts door ambtenaar
Artikel 7:2:3
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te
consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn
arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:5
- 1.
Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar
aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
- a.
indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs
aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede
gezondheidstoestand van de ambtenaar;
- b.
indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is
gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie,
zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken
zijn aan te wijzen.
- 2.
De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het
eerste lid, te onderwerpen.
Buitendienststelling
Artikel 7:2:6
- 1.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:5 blijkt van een
zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat
naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar,
die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden
zich tegen voortzetting van zijn werkzaamheden verzetten, wordt de
ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
- 2.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet
plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke
of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij
tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor
zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van
overeenkomstige toepassing.
- 3.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de
toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld
met een verhindering wegens ziekte.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Artikel 7:2:7
- 1.
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding
bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te
laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het
herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud,
het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
- 2.
De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
schriftelijk in kennis gesteld.
§ 3 Aanspraken tijdens ziekte
Recht op salaris
Artikel 7:3
- 1.
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te
stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die
ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op
doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 2.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid
gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op
doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 3.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na
12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste
maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de
toegekende salaristoelage(n).
- 4.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na
24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op
doorbetaling van 70% van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
- 5.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook
gebreken verstaan.
- 6.
De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige
salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop
hij:
- a.
- b.
passende arbeid verricht;
- c.
werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie
verricht;
- d.
scholing volgt in het kader van zijn
reïntegratie.
- 7.
De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden
recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de
toegekende salaristoelage(n) bij arbeidsongeschiktheid in en
door de dienst.
- 8.
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die gedurende
ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid,
passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn
reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn
reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft
recht op een extra percentage van 5% berekend over het salaris
en de toegekende salaristoelage(n) waar hij recht op heeft
ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) zoals genoemd in het eerste lid.
- 9.
De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk
minimumloon, berekend naar rato van zijn formele
arbeidsduur.
- 10.
De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van
het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7,
ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode,
bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
- 11.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid
worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken
opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op
een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt
genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de
ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te
vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 12.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) zoals genoemd in het eerste, tweede, derde en
vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt
herplaatst in een andere functie.
- 13.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het
recht op beloning tijdens arbeidsongeschiktheid.
- 14.
Het college zal rekening houden met individuele gevallen van
terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt
of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het
eerste lid, het volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n) wordt doorbetaald.
Doorbetaling tijdens ziekte bij seniorenmaatregel en
onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
Artikel 7:4
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet
heeft recht op doorbetaling van zijn salaris en de toegekende
salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de
ambtenaar nooit een hoger bedrag doorbetaald kan krijgen, dan hij zou
hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:5
- 1.
Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of
IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst, een aanvullende uitkering verleend.
- 2.
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de
ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag
dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of
IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende
bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van
de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald
percentage van het salaris en de toegekende salaristoelage(n)
die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn
ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van
arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid
van: 80% of meer: 95% 65 tot 80%
68,875% 55 tot 65% 57% 45 tot 55%
47,5% 35 tot 45% 38%
- 3.
De aanvullende uitkering eindigt:
- a.
indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in
het eerste lid genoemde voorwaarden of;
- b.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
- 4.
De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond
van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te
stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering
of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement
van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in
en door de dienst
Artikel 7:7
- 1.
Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de
ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel
van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige
behandeling of verzorging.
- 2.
Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere
voorschriften geven.
Nadere regels
Artikel 7:8
Het college kan nadere regels stellen.
Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Artikel 7:8:1
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de
gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage
onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de
vaststelling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n) tijdens
ziekte, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Periodieke salarisverhoging
Artikel 7:8:2
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een
lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel
2:7a
Artikel 7:8:3
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan
voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald,
worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur
overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode
waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting
voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor
de formele arbeidsduur.
§ 4. Verplichtingen en sancties
Verplichtingen college
Artikel 7:9
- 1.
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige
maatregelen te treffen en voorschriften te geven als
redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met
ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is
zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen
arbeid of passende arbeid te verrichten.
- 2.
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden
verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen
passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de
inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de
openbare dienst van de gemeente.
- 3.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en
tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de
ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25,
tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig
bijgesteld.
- 4.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn
opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt
gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen
omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de
arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te
nemen procedures.
Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
Artikel 7:10
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die
noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
Artikel 7:11
- 1.
De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van
ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is
verplicht:
- a.
gevolg te geven aan, door het college of een door hem
aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften
en mee te werken aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld
in artikel 7:9;
- b.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- c.
zich te gedragen naar de regels die in het protocol,
bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn
opgenomen.
- 2.
Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn
functie te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in
artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een andere
werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij
verplicht die arbeid te verrichten.
Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
Artikel 7:12
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of
vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter
beantwoording van de vragen:
- a.
of er sprake is van verhindering tot het vervullen van
zijn functie wegens ziekte;
- b.
in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld
onder a;
- c.
of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van
zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;
- d.
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder
geneeskundige behandeling te stellen of te blijven
stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften
hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien
verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen
van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard
zijn uitgezonderd;
- e.
of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn
genezing wordt belemmerd of vertraagd;
- f.
of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in
het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel
in het belang van het behoud, het herstel of de
bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
- g.
wanneer en in welke mate de vervulling van de functie
kan worden hervat.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de
redenen van medisch onderzoek.
Geen aanspraak op doorbetaling
Artikel 7:13:1
Geen aanspraak op doorbetaling van salaris en de toegekende
salaristoelage(n) als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
- a.
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12,
sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de
verhindering tot het vervullen van zijn functie heeft veroorzaakt,
tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand
geen verwijt kan worden gemaakt;
- b.
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een
halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige
keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste
informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of
gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat
tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen
bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar
aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Staken van de doorbetaling
Artikel 7:13:2
- 1.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n),
bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de
ambtenaar:
- a.
weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het
verlenen van medewerking aan een door of vanwege de
arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te komen;
- b.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte
heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te
stellen ofte blijven stellen;
- c.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de
voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met
uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een
ingreep van heelkundige aard;
- d.
zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek
schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt
belemmerd of vertraagd;
- e.
er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek door een door de arbo-dienst aangewezen arts niet
kan plaatshebben;
- f.
tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid
wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht,
tenzij dit door de arbo-dienst in het belang van zijn
genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe
toestemming heeft verleend;
- g.
weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij
heeft in verband met het verrichten van door de arbo-dienst
in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid
voor zichzelf of derden;
- h.
zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbo-dienst
bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate,
indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door
de arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
- i.
weigert om - op verzoek van het college - informatie te
verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit
hoofdstuk.
- 2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende salaristoelage(n)
vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke
toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in
het eerste lid.
Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
Artikel 7:14
- 1.
De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen,
bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair
gestraft wegens plichtsverzuim.
- 2.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt,
indien en voor zolang de ambtenaar:
- a.
weigert mee te werken aan, door het college of een door
hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke
voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn
om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende
arbeid te verrichten;
- b.
weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en
bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder b.
- c.
weigert aangeboden passende arbeid te verrichten,
waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid,
verplicht is.
- 3.
De doorbetaling van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n), als genoemd in het tweede lid, vindt wel
plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke
toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd
in het tweede lid.
Betaling aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Artikel 7:15:1
- 1.
Het college kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding
geven bepalen, dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en
7:14 het niet uitbetaalde salaris en de toegekende
salaristoelage(n), geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar
zal worden uitbetaald.
- 2.
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de
artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 het niet uitbetaalde salaris en de
toegekende salaristoelage(n) alsnog aan de ambtenaar uitbetaald
wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform
artikel 32 van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel
over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Herplaatsing in passende arbeid
Artikel 7:16
- 1.
Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de
ambtenaar opgedragen:
- a.
door plaatsing in een andere functie voor tijdelijke
duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van
de aanstelling;
- b.
door plaatsing in een andere functie bij wijze van
proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van
de aanstelling;
- c.
bij een andere werkgever, door een tijdelijke
detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een
wijziging van de aanstelling.
- 2.
Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in
artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door
definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt
plaats door wijziging van de aanstelling.
- 3.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die
ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35%
arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de
periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de
ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige
restverdiencapaciteit benut.
- 4.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die
ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar
minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12
maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid,
dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn
restverdiencapaciteit of meer benut.
- 5.
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt
onder een andere functie mede verstaan het verrichten van
dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.
- 6.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling
van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet
in aanmerking genomen.
- 7.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
- 8.
De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
- 9.
De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle
informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te
stellen.
Terugkeer in functie na ziekte
Artikel 7:17
- 1.
Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is
zijn functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn
functie slechts weer zal mogen vervullen, indien het college
daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate
waarin de hervatting kan geschieden.
- 2.
Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden
gelet op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval
vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan eenjaar volledig
verhinderd is geweest zijn functie te vervullen.
Inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 7:18
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in
mindering brengen op de beloning van de ambtenaar, van inkomsten uit
passende arbeid of werkzaamheden in het kader van diens
reïntegratie.
Inkomsten uit ander dienstverband
Artikel 7:18:1
- 1.
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen
van zijn functie, op grond van een aan het college uitgebracht
advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van
zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van
herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor
derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in
mindering gebracht op het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) waar de ambtenaar recht op heeft krachtens
artikel 7:3.
- 2.
Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens
gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van
hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere
toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden
betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste
lid.
§ 5 Bijzondere situaties
Samenloop met een ZW-uitkering
Artikel 7:19
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op
een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel
7:3, recht heeft.
- 2.
Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de
ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te
wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen
ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel
rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de
ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de
ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan
zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing
van dit artikel rekening gehouden met een volledige
ZW-uitkering.
- 4.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen
van de ZW-uitkering.
- 5.
Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de
ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het
meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
Samenloop met een WW-uitkering
Artikel 7:20
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft
op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering
gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht
heeft.
Samenloop met een uitkering op grond van de WIA
Artikel 7:21
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering
tot het vervullen van zijn functie recht heeft op een WGA- of
een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel
7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een
IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met
volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de
ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze
IVA- of WGA-uitkering.
- 2.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een
IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen,
wordt die uitkering naar rato van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) uit de verschillende functies, in mindering
gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de betaling
wordt gedaan.
- 3.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen
de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge
geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit
artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in
aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van
dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel
uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten
voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het
bedrag plaatsvond.
- 6.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen
van de WGA- of IVA-uitkering.
Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:22
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in
aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht
heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het
Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Wajong/WAZ
Artikel 7:23
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft
op een WAJONG-of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de
toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond
van de WIA.
Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:24
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren,
postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18
van de Zorgverzekeringswet.
§ 7. Overige bepalingen
Overgangsbepaling
Artikel 7:26
- 1.
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31
december 2000 recht heeft op salarisbetaling of uitkering op
grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum
voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze
luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de
ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang
waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de
Ziektewet.
- 2.
De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan
hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te
betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering
krachtens de Ziektewet wordt toegekend.
Garantie-uitkering
Artikel 7:27
- 1.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede
lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien
naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht
op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare
arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is
om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder
gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen
geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn
krachten en bekwaamheden.
- 2.
De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van
aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke functie 18 maanden
100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van het
salaris en de toegekende salaristoelage(n) die de ambtenaar
genoot in de oorspronkelijke functie.
- 3.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de
ambtenaar ontvangt uit de dienstbetrekking waarin hij is
herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op
WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op
of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager
niveau is vastgesteld.
- 4.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken
die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien
hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij
opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan,
wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het
bedrag van de verzuimde, of de verloren gegane
inkomsten.
- 5.
De garantie-uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de maand volgend op die waarin hij de
leeftijd van 65 jaar bereikt;
- b.
Overgangsartikel
Artikel 7:28
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de
artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en
7:22 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 , 7:18, 7:21 en 7:22, zoals
die golden op 31 december 2005, van toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die
op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de
artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van
toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31
december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel
7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet
worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met
ingang van 1 januari 2006.
- 5.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie
de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is
gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid
vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006
wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis
van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde
lid.
Artikel 7:28:1
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet
van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals
dat gold op 31 december 2005, van toepassing.
Artikel 7:28a
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van
toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in
artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat
gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 7:28b
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in
artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van
toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
8 ONTSLAG
Ontslag op verzoek
Artikel 8:1
- 1.
Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol
verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden
indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen
wordt.
Artikel 8:1:1
- 1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang
van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie
maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.
- 2.
Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste
lid worden afgeweken.
- 3.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig
is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor
disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek
om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de
strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf
onherroepelijk is geworden.
Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd
- 1.
De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de
dag waarop hij de AOWgerechtigde leeftijd bereikt.
- 2.
Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar
hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid
afwijken.
Artikel 8:2a
- 1.
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na
het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is
getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of
arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, derde lid, wordt
beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht.
Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht
genomen.
- 2.
In afwijking van lid 1 geldt in geval van ziekte een
opzegtermijn van 13 weken.
Ontslag wegens reorganisatie
Artikel 8:3
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing
van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het
dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere
dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan
arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol
verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen
uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld
plan.
Artikel 8:3:1
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in
de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de
betrokken ambtenaren medegedeeld.
Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:4
- 1.
Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt
verstaan: a. arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer,
waarbij recht bestaat op een WGA-uitkering; b.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op
een IVA-uitkering.
- 2.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol
verleend.
- 3.
Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden
indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24
maanden.
- 4.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er
sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het
resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten
van een mogelijke herbeoordeling.
- 5.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat
een ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt
ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e
maand na de eerste ziektedag.
- 6.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de
meest recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 7.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in
het zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel
van UWV betrekken.
- 8.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van
24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling
van de functie tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het
zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet
in aanmerking genomen.
- 9.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van
24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
- 10.
De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt
verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:5
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie
wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol
verleend.
- 2.
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts
plaatsvinden indien:
- a.
er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 36
maanden:
- b.
het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken
de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende
arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel
7:9.
- 3.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er
sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het
resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de
resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
- 4.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat
sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op
grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid
wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de
33e maand na de eerste ziektedag.
- 5.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de
meest recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 6.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in
het vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel
van UWV betrekken
- 7.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a,
bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van
ongeschiktheid voor de vervulling van de functie ten gevolge van
zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en
bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of
bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking
genomen.
- 8.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a,
bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van
ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met
een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien
zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan
worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. .
- 9.
De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid,
onderdeel a, wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
- 10.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst
passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde
lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag
van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het
bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende
en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig
toegepast.
Artikel 8:5a
- 1.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden
indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
- a.
gevolg te geven aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en
mee te werken aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in
staat te stellen de eigen of passende arbeid te
verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
- b.
arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te
verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid
stelt;
- c.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de
WIA;
- d.
een uitkering op grond van de WIA aan te
vragen.
- 2.
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld
in het eerste lid, wint het college een hierop betrekking
hebbend advies van het UWV in.
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Artikel 8:6
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op
grond van dit artikel wordt eervol verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Overige ontslaggronden
Artikel 8:7
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
- a.
verlies van een vereiste bij de aanstelling door het
bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij
aanvaarding van de functie geldt;
- b.
aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de
functie zou uitsluiten;
- c.
staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak;
- d.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
- e.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens
misdrijf;
- f.
het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met
indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt.
Artikel 8:7:1
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op
grond van eerder genoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet
eerder ingaan dan op de dag volgend op die waarop de reden voor het ontslag
voor het eerst aanwezig was.
Artikel 8:8
- 1.
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden
ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende
onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk
genoemd.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Artikel 8:8:1
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8,
wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit
vermeld.
Artikel 8:9
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in
een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen
tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien hij
ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het
college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag
verleend.
Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke
urenuitbreiding
Artikel 8:12
- 1.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is
van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het
dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een
aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht
voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
- 2.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is
aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van
rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de
urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw
een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke
urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn
aangegaan.
- 3.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd
kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de
aanstelling leidde is vervallen.
- 4.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft,
ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de
urenuitbreiding leidde, is vervallen.
- 5.
Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan
niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel
2:4 zijn overschreden.
- 6.
Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit
een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd
nadere regels stellen.
Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of
urenuitbreiding
Artikel 8:12:1
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook
ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit
hoofdstuk.
Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding
voor onbepaalde tijd
Artikel 8:12:2
- 1.
Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid,
wordt een opzegtermijn in acht genomen:
- a.
van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;
- b.
van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter
dan twaalf maanden, heeft geduurd;
- c.
van één maand, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft
geduurd.
- 2.
Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn
mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van zijn
salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Ontslag als disciplinaire straf
Artikel 8:13
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag
verleend worden.
Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties
Artikel 8:14
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
wet: Wet op de ondernemingsraden;
- b.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in
de wet;
- c.
ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1,
tweede lid, van de wet.
- 2.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
- a.
wegens de plaatsing van de ambtenaar op een
kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;
- b.
wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
- c.
wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in
artikel 15 van de wet;
- d.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid
is geweest van een ondernemingsraad;
- e.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid
is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van
de wet.
- 3.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het
feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als
bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij
aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of
vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn
centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de
organisatie van de werkgever, die er toe strekken de
doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de
daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
- 4.
In afwijking van het tweede en derde lid kan ontslag op grond
van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk
in het ontslag toestemt.
- 5.
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris
heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige
toepassing op die secretaris.
Schorsing als ordemaatregel
Artikel 8:15:1
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door
het college worden geschorst:
- a.
wanneer hem het voornemen tot bestraffing met
onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de
oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
- b.
wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van
het Wetboek van Strafvordering een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten
uitvoer gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens
misdrijf wordt ingesteld;
- d.
in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het
belang van de dienst.
- 2.
Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
- a.
een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
- b.
een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde
omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing
aanleiding heeft of hebben gegeven;
- c.
een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de
schorsing.
Artikel 8:15:2
- 1.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b
of c , kunnen het salaris en toegekende salaristoelage(n) voor een
derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes
weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook
tot het volle bedrag plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het
derde lid.
- 2.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a ,
kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van
ingang van het ontslag de doorbetaling geheel of gedeeltelijk worden
gestaakt, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de
datum van het ontslag wordt de doorbetaling geheel gestaakt.
- 3.
Het betaalbare gedeelte van het salaris en de toegekende
salaristoelage(n) kan aan anderen dan de ambtenaar worden
uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in
ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem
verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen .
- 4.
Het ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde salaris inclusief de
toegekende salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien de
schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt
gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot
uitbetaling wordt besloten.
- 5.
De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde salaris en toegekende
salaristoelage(n) wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing
bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet
volgt.
Bevoegdheid tot ontslagverlening
Artikel 8:15:3
- 1.
Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot
aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld
- 2.
Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld,
met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een
omschrijving of aanduiding van die datum.
- 3.
Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor
onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het
ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.
Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen arbeidsduur
Artikel 8:17
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk
wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan,
dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit
hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op
grond van artikel 7:16.
Overgangsbepaling
Artikel 8:18
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor
de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de
artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de
artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van
toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor
de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in de
artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar
die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn
de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van
toepassing.
Artikel 8:19
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor
de vervulling van zijn functie wegens ziekte, bedoeld in artikel
8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van
toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5,
zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 8:20
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in
artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel
8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
9a AMBTENAREN DIE VANAF 1 JANUARI 2006 IN DIENST ZIJN GETREDEN OP EEN
BEZWARENDE FUNCTIE
Algemeen
Artikel 9a:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari
2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december
2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005.
Definities
Artikel 9a:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door
het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten
en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de
uitruk met als gevolg een verhoogde kans op
gezondheidsklachten;
- b.
de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het
kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en
die past bij de richting zoals afgesproken is in het
loopbaanplan.
Het loopbaanplan
Artikel 9a:4
- 1.
De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende
functie.
- 2.
De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de
ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in
de bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of
buiten de gemeentelijke dienst.
Artikel 9a:5
- 1.
In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de
volgende bepalingen.
- 2.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk
loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en
de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door
de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen
activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te
hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te
beginnen. Het loopbaanplan omvat in ieder geval die
opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de
brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau.
Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend
worden.
- 3.
Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te
verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het
loopbaanplan.
- 4.
Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding
opgesteld.
- 5.
Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar
geëvalueerd, geactualiseerd en zonodig bijgesteld.
- 6.
Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de
belangen van het college als met de belangen van de
ambtenaar.
- 7.
In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking
tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het
college die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte
afspraken uit te voeren.
- 8.
De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het
loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het
college vergoed.
- 9.
In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de
activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten
vastgelegd:
- a.
het aanspreekpunt binnen de organisatie;
- b.
het beroep of de richting die als tweede loopbaan
gekozen wordt;
- c.
de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de
activiteit plaatsvindt;
- d.
- e.
de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit
of de te volgen scholing;
- f.
de te maken voortgang binnen de activiteit of
scholing;
- g.
de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of
scholing;
- h.
de planning van vervolgafspraken;
- i.
de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding
of te ondernemen activiteit kan worden onderbroken of
gestopt;
- j.
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor
een goede uitvoering van de gemaakte
afspraken.
Terugbetaling
Artikel 9a:6
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die
het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de
activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed,
terug te betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Artikel 9a:7
- 1.
Plaatsing van een ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan
binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief
plaats.
- 2.
Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt
plaats door aanpassing van de aanstelling.
- 3.
Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt
plaats door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende
functie.
Disciplinaire straf
Artikel 9a:8
- 1.
De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het
loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.
- 2.
Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet
begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel
8:13 disciplinair ontslag verleend.
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
Artikel 9a:9
1.De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam
wanneer:
- a.
de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college
zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;
- b.
de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de
ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende
functie door te werken.
- 2.
Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan
begonnen wordt.
- 3.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet
medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken,
geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Artikel 9a:10
- 1.
De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de
bezwarende functie door te werken, ontvangt een
overbruggingsuitkering.
- 2.
De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het
aantal jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam
is geweest.
- 3.
Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de
overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de
overbruggingsuitkering is 24 maanden.
- 4.
Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is
vastgesteld, stopt de opbouw van de
overbruggingsuitkering.
- 5.
De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12
maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het
salaris.
- 6.
De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering
gebracht op de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel
7:3.
- 7.
De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze
hoger is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel
7:3.
Garantiesalaris en afbouw toelagen
Artikel 9a:11
1.In dit artikel wordt onder oude bezoldiging
verstaan de optelsom van:
a.het salaris, als bedoeld in artikel 3:1,
tweede lid, sub b,
b.de vakantieuitkering,
c.de eindejaarsuitkering,
d.de functioneringstoelage,
e.de waarnemingstoelage en
f.de in de lokale bezoldigingsverordening
genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar
zijn toegekend,
berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan
het begin van de tweede loopbaan.
2.Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot
een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd
in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de
feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede
lid, onderdeel c door in de oude bezoldiging.
3. In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging van
de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1,
tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling van
arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude
bezoldiging.
4.De ambtenaar die binnen de organisatie van de
gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter
hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris.
Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
5.Op de garantietoelage wordt een vermindering
toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele
toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging
wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in
de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
6.De ambtenaar die als gevolg van de tweede
loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en
vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt
een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het
verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen
en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage
bedraagt:
a.het eerste jaar 100%;
b.het tweede jaar 75%;
c.het derde jaar 50%;
d.het vierde jaar 25%.
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de
generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
7.Op de afbouwtoelage wordt een vermindering
toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele
toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De
oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
8.De ambtenaar die een tweede loopbaan begint
buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter
hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het
nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het
nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt
berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij
de nieuwe werkgever is vastgesteld.
9b OVERGANGSRECHT AMBTENAREN IN EEN FUNCTIE DIE OP 31 DECEMBER 2005
RECHT GAF OP FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
§1.Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 9b:1
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
- a.
op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke
ambulancedienst; en
- b.
op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor
door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en
- c.
sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft
vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op
de leeftijd van 55 jaar of ouder.
- 2.
Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de
ambtenaar die
- a.
overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente
of ambulancedienst, of
- b.
overstapt naar een andere gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere
gemeentelijke ambulancedienst tenzij bij de
overstap tussen de werkgever en ambtenaar andere
afspraken zijn gemaakt.
- 3.
Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat
de functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende
functie is, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd
van 55 jaar of ouder.
§ 2. De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking
kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop
heeft ontvangen
Begripsbepalingen
Artikel 9b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezoldiging: de optelsom van i. het salaris, als
bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel b, ii.
de vakantieuitkering; iii. de
eindejaarsuitkering; iv. de
functioneringstoelage; v. de waarnemingstoelage
en vi. de in de lokale bezoldigingsverordening
genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de
ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van de
levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9, berekend
over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de
datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4,
artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel
9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met uitzondering
van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na deze
datum geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze
in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen. Indien
verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid
tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de
bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c,
werkt die wijziging door in de bezoldiging.
- b.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door
het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten
en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de
uitruk met als gevolg een verhoogde kans op
gezondheidsklachten;
- c.
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een
gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als
buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit
een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer,
mits het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de
uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had
als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren
als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel
jaren hij als vrijwilliger is ingezet;
- d.
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een
gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een
ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in
de particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of
trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was,
die op dat moment recht gaf op functioneel
leeftijdsontslag;
- e.
niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de
definitie van onderdeel b;
- f.
tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de
gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het
kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende
functie;
- g.
onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele arbeidsduur
per week, zonder behoud van bezoldiging.
Werkingssfeer
Artikel 9b:3
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949
en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in
artikel 9e:8 en 9e:9niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering
en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren
of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:4
1.De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig
buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de
ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het dienstbelang
het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin
in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld, een
keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
- a.
100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt wordt een
bonus wordt verstrekt van 20% van het voor de ambtenaar geldende
jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de
bonus;
- b.
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken, tegen
doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging;
- c.
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus
wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende
jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de
bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is
en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als
alternatief voor onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken
tegen doorbetaling van 95% van de daarbij behorende
bezoldiging.
- 2.
De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste
lid bedoelde datum het college door middel van een verzoek
bekend naar welke variant zijn voorkeur uitgaat.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 4.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde
onder a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende
functie door te werken.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde
keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode
van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende
functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet,
met inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
- 7.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor
zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het
moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien
verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel
c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de
datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als
voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een
optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de
eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige
toepassing.
- 8.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari
2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin
van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan
voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of
lager was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,-
netto per kalenderjaar. De ambtenaar die in deze periode geen
volledig kalenderjaar gebruik maakt van de genoemde
mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering
wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan
de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding
heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbedrag,
waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger
is dan de reeds ontvangen vergoeding.
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Artikel 9b:5
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a en c
wordt geen pensioen opgebouwd.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:6
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van
vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar
werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage
tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:7
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin
en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1,
respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van
toepassing.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:9
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor
de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:10
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat
genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van
toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde
bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven
gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van
toepassing is geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:4.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:11
- 1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan
wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a
of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand
waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig
verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar
bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60
jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is
ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59
of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan,
telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat
de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:12
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de
voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de
voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:14
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:17
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd
volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:18
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:11, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar
voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:19
- 1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel
8:5 niet van toepassing.
- 2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste
lid.
- 3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum
van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat,
artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.
- 5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55
jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te
vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door
deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste
lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is,
verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische
geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de
bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt
naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van
toepassing.
- 6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
Artikel 9b:20
- 1.
De ambtenaar die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie
van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een
garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de
oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar.
Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend,
alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn
arbeidsongeschiktheid ontvangt.
- 2.
Wanneer de ambtenaar op grond van hoofdstuk 7 definitief
herplaatst wordt in een functie met een lager totaalinkomen
buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en de
ambtenaar afspraken over een financiële regeling.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer
op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:21
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de
levensloopregeling van hoofdstuk 9e van
toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer
op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:22
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53
jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57%
van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor,
die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het
geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals
dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de
indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is
vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet
bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is
geweest.
- 2.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in
ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar ter
beschikking gesteld.
- 3.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van
het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP
Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon
wordt berekend tot het moment van uittreden. />
- 4.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van
het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP.
- 5.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot de bezoldiging.
- 6.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor
deze indicatie.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:22a
- 1.
De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
- 2.
De leeftijdafhankelijke factor bedraagt:
leeftijd | factor | | leeftijd | factor | | leeftijd | factor |
18 | 0,277 | | 33 | 0,432 | | 48 | 0,673 |
19 | 0,286 | | 34 | 0,445 | | 49 | 0,693 |
20 | 0,294 | | 35 | 0,458 | | 50 | 0,714 |
21 | 0,303 | | 36 | 0,472 | | 51 | 0,735 |
22 | 0,312 | | 37 | 0,486 | | 52 | 0,757 |
23 | 0,321 | | 38 | 0,501 | | 53 | 0,780 |
24 | 0,331 | | 39 | 0,516 | | 54 | 0,804 |
25 | 0,341 | | 40 | 0,531 | | 55 | 0,828 |
26 | 0,351 | | 41 | 0,547 | | 56 | 0,852 |
27 | 0,362 | | 42 | 0,564 | | 57 | 0,878 |
28 | 0,373 | | 43 | 0,580 | | 58 | 0,904 |
29 | 0,384 | | 44 | 0,598 | | 59 | 0,931 |
30 | 0,395 | | 45 | 0,616 | | 60 | 0,959 |
31 | 0,407 | | 46 | 0,634 | | 61 | 0,988 |
32 | 0,419 | | 47 | 0,653 | | 62 | 1,018 |
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd,
stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke factoren
vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:22b
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de
ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
§3. De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking
kwam voor een WIA/WAO uitkering en die werkgeversbijdragen levensloop
heeft ontvangen
Werkingssfeer
Artikel 9b:23
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949
en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 - als bedoeld in
artikel 9e:8 en 9e:9 niet in aanmerking kwam voor een WIA/WAO uitkering
en die werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan
gestart wordt
Artikel 9b:24
- 1.
Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder
toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam
tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de
ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover andere
afspraken maken.
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:25
- 1.
Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt hoofdstuk 9a
van toepassing, met inachtneming van de volgende
leden.
- 2.
De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede
loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de
organisatie van de gemeente.
- 4.
De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een
procedure voor erkenning verworven competenties zijn
competenties laten erkennen.
- 5.
Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede
loopbaan heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten,
voor zover redelijk, van een extern loopbaanadvies.
- 6.
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere
functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente,
ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met
zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve
verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe
bezoldiging.
- 7.
Het college en de ambtenaar maken in het kader van het
loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer de
ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan buiten de
organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een lager
totaalinkomen.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
in een bezwarende functie
Artikel 9b:26
- 1.
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen
doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. Indien dit voor het behouden van
vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan
aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van
een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van
de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld
in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te
werken.
- 4.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te
werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid,
van toepassing.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met
inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid bedoelde
moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar.
Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om
door te werken in de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet,
met inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage
tijdens de periode van artikel 9b:26
Artikel 9b:27a
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de
artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en
artikel 6:3 niet van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar geboren
na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een
bezwarende functie
Artikel 9b:28
- 1.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren
heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig
buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald
percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De
leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal
dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de
ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld,
en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij
een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
- a.
5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%
- b.
10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%
- c.
15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Artikel 9b:29
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar
pensioen op over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28
Artikel 9b:30
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80%
van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening
van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Artikel 9b:31
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt
opbouw van vakantieuren plaats naar rato van het aantal uren dat de
ambtenaar werkt.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel
9b:28
Artikel 9b:34
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of
in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang
van of na de datum waarop artikel 9b:26 van toepassing is
geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een
vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het
bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging
samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van
toepassing is geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn
van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met de toepassing van artikel 9b:26.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan
de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet
nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te
betalen bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met
minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:35
- 1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt
onbezoldigd volledig verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van
60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op
grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld
van 60 jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor
wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het
onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is
om door te werken in de bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Premieverdeling bij persioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:36
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de
voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf
dat moment het verhaal van de pensioenpremies en premie voor de
voorwaardelijke inkoop gelijk aan het bedrag van de premies en
de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:38
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:41
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld
in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd
volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:42
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel
9b:35, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na
de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan
20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:43
- 1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie
door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in
artikel 9b:28.
- 2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van
50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
- 3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste
lid.
- 4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de
datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van
toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari
2006
Artikel 9b:44
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld, is de
levensloopregeling van hoofdstuk 9e van toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari
2006
Artikel 9b:45
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij
daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende
dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van
53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van
57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke
factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het
geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals
dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de
indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is
vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet
bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is
geweest.
- 2.
Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen 20
dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd in het
eerste lid gedeeld door 20 en vermenigvuldigd met het aantal
dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van 53 jaar.
- 3.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de
bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd
van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20
dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen
gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de
deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke
factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op
uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een
functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd
van 60 jaar was verbonden.
- 4.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet in
ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar
overgemaakt.
- 5.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar
uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van
het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van
toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra
Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de
leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de
leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon
wordt berekend tot het moment van uittreden.
- 6.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1 van
het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP.
- 7.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot de bezoldiging.
- 8.
Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan werken,
als bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid, wordt het aantal
dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaren na 59
jaar.
- 9.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal
dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De
leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft
waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was
verbonden.
- 10.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor
deze indicatie.
Artikel 9b:45a Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met
minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
- 1.
De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke factor
is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
- 2.
De leeftijdsafhankelijke factor bedraagt:
leeftijd | factor | | leeftijd | factor | | leeftijd | factor |
18 | 0,277 | | 33 | 0,432 | | 48 | 0,673 |
19 | 0,286 | | 34 | 0,445 | | 49 | 0,693 |
20 | 0,294 | | 35 | 0,458 | | 50 | 0,714 |
21 | 0,303 | | 36 | 0,472 | | 51 | 0,735 |
22 | 0,312 | | 37 | 0,486 | | 52 | 0,757 |
23 | 0,321 | | 38 | 0,501 | | 53 | 0,780 |
24 | 0,331 | | 39 | 0,516 | | 54 | 0,804 |
25 | 0,341 | | 40 | 0,531 | | 55 | 0,828 |
26 | 0,351 | | 41 | 0,547 | | 56 | 0,852 |
27 | 0,362 | | 42 | 0,564 | | 57 | 0,878 |
28 | 0,373 | | 43 | 0,580 | | 58 | 0,904 |
29 | 0,384 | | 44 | 0,598 | | 59 | 0,931 |
30 | 0,395 | | 45 | 0,616 | | 60 | 0,959 |
31 | 0,407 | | 46 | 0,634 | | 61 | 0,988 |
32 | 0,419 | | 47 | 0,653 | | 62 | 1,018 |
3.Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden gewijzigd,
stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdsafhankelijke factoren
vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:45b
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de
ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
§5 De ambtenaar in een niet bezwarende
functie
Werkingssfeer
Artikel 9b:50
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende
functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari
2006, in een niet bezwarende functie
Artikel 9b:51
- 1.
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20
dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet
bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college
krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van
het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de
functie werd bekleed.
- 2.
De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die
direct voorafgaan aan 1 januari 2006.
- 3.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
§ 6. De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop - in
december 2006 - als bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam
voor een WIA/WAO uitkering en die geen werkgeversbijdragen levensloop
heeft ontvangen.
Artikel 9b:54 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949
en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop - in december 2006 – als bedoeld in
artikel 9e:8 en 9e:9 in aanmerking kwam voor een WIA/WAO-uitkering en
die geen werkgeversbijdragen levensloop heeft
Artikel 9b:55 Analoge toepassing
De artikelen 9b:4 tot en met artikel 9b:10, artikel 9b:20, artikel
9b:22, artikel 9b:22a en artikel 9b:22b zijn van toepassing.
Artikel 9b:56 Volledig buitengewoon verlof
1. De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk
doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft
gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de
eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van
59 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode
van 3 jaar, tegen doorbetaling van 70% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. 2. In afwijking van het eerste lid, gaat het
volledig buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de
eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van
60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar. 3.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die periode,
waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het
vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan. 4. Voor
zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het
college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd
volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door
te werken in de bezwarende functie. 5. De ambtenaar die van
het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk zes
kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken. 6. Indien de ambtenaar uittreedt uit een
bezwarende functie voor aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan
heeft de ambtenaar bij uittreden recht op volledig buitengewoon verlof
als bedoeld in het eerste lid. 7. Wanneer sprake is van een
overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere
bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid,
waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, dan is het zesde lid niet
van toepassing en behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het
eerste tot en met vijfde lid.
Artikel 9b:57 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:56
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56 zijn de artikelen 3:3 en
3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet
van toepassing.
Artikel 9b:59 Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:56
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:56 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de voor
de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel 9b:60 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:56
1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:56,
inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of
bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel
9b:56 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan
het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de
laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan. 2. Het eerste
lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof,
vakantie of nonactiviteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop
artikel 9b:56 van kracht is geworden. 3. Wanneer de
ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of
hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór
die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het
bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:56.
5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden
niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van
het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf. 7. De
ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of
in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen
daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.
8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt,
kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging
toe te passen.
Artikel 9b:61 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon
verlof
Gedurende de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld in
artikel 9b:56 vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.
Artikel 9b:62 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld
in artikel 9b:55, leidt niet tot stopzetting van het volledig
buitengewoon verlof.
Artikel 9b:63 Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd
van 50 jaar
1. Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar
valt en die volledig, maar niet duurzaam, of gedeeltelijk
arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4 respectievelijk artikel 8:5 niet
van toepassing. 2. De ambtenaar, genoemd in het eerste lid,
wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste
lid. 3. De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later
in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar. 4. Op de
ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van herstel,
voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met
artikel 9b:10 alsmede artikel 9b:56 tot en met 9b:62 van
toepassing. 5. De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de
leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn
betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de
door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste
lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze
keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel
mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste
lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot
de datum, bedoeld in artikel 9b:56, eerste lid. Op hem blijft artikel
9b:56 van toepassing. 6. De datum, bedoeld in het vijfde lid
gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55
jaar.
Artikel 9b:64 Volledig buitengewoon verlof bij
regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarendefunctie wordt ontslagen en
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,
blijft deze paragraaf van toepassing.
§ 7. De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006 en die op het eerst mogelijke
moment van verstrekking van de werkgeversbijdrage levensloop – in
december 2006 - in aanmerking kwam voor een WAO/WIA uitkering en die
geen werkgeversbijdragen levensloop heeft ontvangen.
Artikel 9b:65 Werkingssfeer
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949
en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende
functie en die op het eerst mogelijke moment van verstrekking van de
werkgeversbijdrage levensloop – in december 2006 - in aanmerking kwam
voor een WAO/WIA uitkering en die geen werkgeversbijdragen
levensloop heeft ontvangen.
Artikel 9b:66 Analoge toepassing
De artikelen 9b:24 tot en met artikel 9b:34, artikel 9b:45, artikel
9b:45a en artikel 9b:45b zijn van toepassing.
Artikel 9b:67 Volledig buitengewoon verlof
- 1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar bereikt
volledig buitengewoon verlof verleend voor een periode van 3
jaar tegen doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.
- 2.
Wanneer op het moment bedoeld in het eerste lid nog geen 20
dienstjaren zijn bereikt, dan wordt het buitengewoon volledig
verlof als bedoeld in het eerste lid verleend naar rato van het
aantal dienstjaren, dat op dat moment is bereikt.
- 3.
In afwijking van het eerste lid, gaat het volledig buitengewoon
verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van
60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op
grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005,
voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld
van 60 jaar.
- 4.
Het volledig buitengewoon verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft
gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor
wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het
onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is
om door te werken in de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet het
college uiterlijk zes kalendermaanden jaar voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
- 7.
Indien de ambtenaar uittreedt uit een bezwarende functie voor
aanvang van het volledig buitengewoon verlof dan heeft de
ambtenaar bij uittreden recht op buitengewoon verlof als bedoeld
in het eerste lid naar rato van aantal dienstjaren op dat moment
met een maximum van 20 dienstjaren.
- 8.
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als
bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht
voortgezet wordt, dan is het zevende lid niet van toepassing en
behoudt de ambtenaar de rechten op grond van het eerste tot en
met zesde lid.
Artikel 9b:68 Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:67
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67 zijn de artikelen 3:3 en
3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet
van toepassing.
Artikel 9b:70
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:62 gedeeltelijk
bezoldigd volledig verlof is verleend, tegen doorbetaling van 70% van de
voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Artikel 9b:71 Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:67
1. Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:67
inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of
bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel
9b:67 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan
het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de
laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan. 2. Het eerste
lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof,
vakantie of nonactiviteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop
artikel 9b:67 van kracht is geworden. 3. Wanneer de
ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of
hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór
die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het
bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
4. De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats
indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene
loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:67.
5. Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden
niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.
6. De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van
het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf. 7. De
ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of
in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen
daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.
8. Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt,
kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging
toe te passen.
Artikel 9b:72 Vakantieopbouw tijdens volledig buitengewoon
verlof
Gedurende de periode van het gedeeltelijk bezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:67 vindt geen opbouw van vakantie-uren
plaats.
Artikel 9b:73 Ziekte tijdens volledig buitengewoon verlof
Ziekte tijdens de periode van het volledig buitengewoon verlof, bedoeld
in artikel 9b:67, leidt niet tot stopzetting van het gedeeltelijk
bezoldigd volledig verlof.
Artikel 9b:74 Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij
arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar
- 1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie
door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in
artikel 9b:28.
- 2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van
50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
- 3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.
- 4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de
datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:34 alsmede
9b:67 tot en met 9b:73 van toepassing.
Artikel 9b:75 Volledig buitengewoon verlof bij
regionalisering
Voor de ambtenaar die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en op wie bij
de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing blijft,
blijft deze paragraaf van toepassing.
9d TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN, WERKZAAM BIJ DE GEMEENTELIJKE
BEROEPSBRANDWEER EN EEN GEMEENTELIJKE AMBULANCEDIENST, GEBOREN NA 1949
OF DIE GEBOREN IS VOOR 1950, MAAR DIE OP 1 APRIL 1997 GEEN DEELNEMER WAS
BIJ HET ABP EN DIE OP 31 DECEMBER 2005 EN 1 JANUARI 2006 WERKZAAM WAREN
IN EEN FUNCTIE, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS
DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005, LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
Artikel 9d:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de
gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die
geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997
geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari
2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn
bepaald.
Artikel 9d:2
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op
31 december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari
2006 of daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon
verlof verleend met behoud van de volledige
bezoldiging.
- 2.
Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar
FLO-ontslag zou zijn verleend.
- 3.
Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt
tijdelijk totdat het FLO-overgangsrecht is
vastgesteld.
Artikel 9d:3
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2
buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige
bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van
hoofdstuk 9b gebracht.
Artikel 9d:4
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen
gelden op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
9e DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING FLO-OVERGANGSRECHT
Werkingssfeer
Artikel 9e:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2 of 3
van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing
is.
Begripsomschrijvingen
Artikel 9e:2
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht:
een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de
loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen
kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel
19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de
ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de
inleg van de ambtenaar wordt gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de
ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;
- f.
netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop
Brandweer & Ambulance afgesloten verzekering met als
productnaam “Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van
de ambtenaar wordt gestort;
- g.
netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto
spaarverzekering;
- h.
Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het
product van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het
FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een
levensloopverzekering en een netto spaarverzekering.
- 2.
Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:
- a.
moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance en,
- b.
de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet
stellen om in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer
& Ambulance op het moment dat de werkgever deze
levensloopbijdrage verstrekt en,
- c.
niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of
60-jarige leeftijd) tegoed opneemt uit Loyalis
Levensloop Brandweer & Ambulance.
Doel
Artikel 9e:3
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een
voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een
periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De
gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel
19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 9e:4
- 1.
De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de
derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan
de eisen zoals genoemd in artikel 9e:5.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
Artikel 9e:5
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de
instelling waarbij de levenslooprekening of de
levensloopverzekering wordt aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt
inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan
het college informatie verstrekt over de omvang van het
levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed
geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere
inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking
staat.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als
bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
Inleg
Artikel 9e:6
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste
bedrag van de inleg per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college
aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7
genoemde bronnen.
Bronnen
Artikel 9e:7
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een of meer van de
volgende bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en 9e:9;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als
bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006
Artikel 9e:8
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing
is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57,
58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de
datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met
210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij
is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar
zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van
het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11,
tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed
de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie
van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad
volgt.
- 5.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 6.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 3:1.
- 7.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 9b:2.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006
Artikel 9e:9
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing
is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57,
58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum,
bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het
bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed
heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in
artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De
controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na
het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd
volledig verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar
zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van
het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35,
tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of
meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed
de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal
jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd
van 59 jaar.
- 5.
In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal
jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd
van 60 jaar.
- 6.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie
van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad
volgt.
- 7.
Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige
leeftijd nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet de
levensloopbijdrage in een tegoed naar rato van het aantal
dienstjaren, dat op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige
leeftijd is bereikt.
- 8.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 9.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 3:1.
- 10.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 9b:2.
Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht
Artikel 9e:10
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe
door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving
moet plaatsvinden.
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht eindigt daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar
- b.
bij beëindiging van zijn bezwarende functie;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Afkoop levensloopbijdrage
Artikel 9e:11
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9,
tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling
FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede
lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd
volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid,
of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9,
derde lid, wiens deelname aan de levensloopregeling
FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede
lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd
volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid,
of 9b:35, tweede lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
- 3.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in
het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een
tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het
moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
- 4.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in
het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een
tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het
moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
- 5.
Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn
bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige
leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van
ontslag.
- 6.
De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald,
waarbij:
- a.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op
de dag voorafgaand aan het moment van ontslag;
- b.
er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante
waardeberekening wordt gehanteerd;
- c.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren,
afgerond op hele maanden naar beneden, bij de
oud-werkgever.
- 7.
Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 8.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
- 9.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Levensloopbijdrage bij regionalisering
Artikel 9e:11a
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de
ambtenaar
- ·
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen en
- ·
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist
tot afkoop.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Artikel 9e:12
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in
artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt,
is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat
de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar
stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance.
Opname levenslooptegoed
Artikel 9e:13
- 1.
Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
- a.
ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering
tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof
op grond van de Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de
periode van onbetaald volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11 en 9b:35;
- b.
ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed
in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het
Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP,
voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de
loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
- 2.
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de
ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum
het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn)
levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet
plaatsvinden.
- 3.
Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden
afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.
- 4.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed
niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of
feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten
behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting
2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij
buitenlandse aanbieders.
10 WACHTGELD
Betrokkene
Artikel 10:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "betrokkene ":
- a.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4
of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit
een betrekking:
- 1.
waarin hij vast was aangesteld;
- 2.
waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die
aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en
niet is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
- b.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6
of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend,
tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel
8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede
lid.
- 2.
Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar,
bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat
het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze
regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is
medegedeeld.
Lichamen
Artikel 10:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen": Rechtspersonen, maat-
en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die
met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld,
ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en
doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 10:3
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag
voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het
ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd
die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van
de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling beperking van het zijn van
overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc.
1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde
regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid
blijft buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor
de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde
lid;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8,
derde tot en met vijfde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het
wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 10:4
- 1.
Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden
verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 10:5
- 1.
In deze regeling wordt verstaan onder "bezoldiging":de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze
regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de
betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage,
bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de
eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslagvoorafgaande twaalf volle
kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op
die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van
de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden
herzien.
Recht op wachtgeld
Artikel 10:6
- 1.
De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht
op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat,
tenzij de betrokkene:
- a.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen
wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
- b.
op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
- c.
terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie
als bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling
- 2.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft
recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van
het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum
met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op
een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen,
- b.
artikel 10 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum
van ontslag.
- 3.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na
afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a,
recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten
van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de
betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou
hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld
ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het
wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de
suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd.
Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen
vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend
ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het
eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van
dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat
gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is
ingegaan.
Duur van het wachtgeld
Artikel 10:7
- 1.
De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft
op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met: 3 maanden bij
een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar; 0,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 10 jaar; 1 jaar bij een
arbeidsverleden van ten. minste 15 jaar; 1,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 20 jaar; 2 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 25 jaar; 2,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 30 jaar; 3,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en 4,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene
aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en
- b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het
ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van
de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een
gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking
genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden
perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend
kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat
deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per
week werkzaam is geweest of een uitkering heeft
ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakantie.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is
het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt
onder:
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind,
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind
wordt onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.briefnummer: CvA/2004001009
Artikel 10:8
- 1.
In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een
langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing
de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is
begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig
de volgende leden.
- 2.
De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden,
vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de
diensttijd ;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur
van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per
leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;
- c.
die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een
duur gelijk aan 78% van de diensttijd .
- 3.
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het
voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van
wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste
en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de
duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze
regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld
op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de
diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder
toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in
aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur
van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende
uitkering, met uitzondering van de verlenging,bedoeld in het
volgende lid, in mindering gebracht.
- 4.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene
die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig
voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt
indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het
ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn
waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging
verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij
de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
- 5.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats
in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de
vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de
betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen,van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval
blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere
verlenging, buiten aanmerking.
Vervolgwachtgeld
Artikel 10:9
- 1.
De betrokkene , die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in
artikel 10:7, tweede l i d , heeft bereikt, heeft in aansluiting
op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
- 2.
De betrokkene die:
- a.
het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7,
eerste lid, heeft bereikt en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7,
tweede lid , onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de wachtgeldduur, heeft recht op een
vervolgwachtgeld.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het
vervolgwachtgeld een jaar.
- 4.
De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de
dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en
tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid,
onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een
vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een
tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn
wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend
ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het
tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde
datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van
artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de
voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of
b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het
toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn
beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel
10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde
datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het
wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het
vervolgwachtgeld.
Bedrag van het wachtgeld
Artikel 10:10
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie
maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de
daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en
vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet
van 20 december 1984 (stb. 1984, 657) worden de percentages,
genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het
bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag
van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien
hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is
ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar
de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de
berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het
pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is
toegekend.
- 2.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld
tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid,
gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige
lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die
verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de
bezoldiging.
Bedrag van het vervolgwachtgeld
Artikel 10:11
- 1.
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Verplichtingen
Artikel 10:12
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft
bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem
in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het
recht op wachtgeld ontstaat.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon
verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon
verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55
jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen
inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie
van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die
naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet
hebben bereikt.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is
voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem
door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval
worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking
of andere bron van inkomsten.
- 6.
De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen
vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem
ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend,
dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is
medegedeeld.
- 7.
Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene
geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van
het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering
van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 10:13
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is
gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor
een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens
de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en
alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het
verkrijgen van deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de
WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd
te zijn genoten.
Verhuiskosten
Artikel 10:14
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij
elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de
voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de
kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden
toegekend.
Vermindering
Artikel 10:15
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WA, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag
waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven
gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld
vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de
bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het
wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eersre lid,
niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is
toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de
betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld
doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de
zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het
eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen
met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit
de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld,
worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of
geacht kunnen worden betrekking te hebben.In
afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze
verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende
wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met
invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld
of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met
arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende
wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na
die vermindering een bedrag aan overschrijding van de
bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de
aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan
overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk vooraf gaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
wachtgeld is toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien
van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste
lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering
vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere
inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of
indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet
het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 10:16
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor
zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid
of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende
wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor
het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen
van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan eenjaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.
Verlenging
Artikel 10:17
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het
recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld
komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking
gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de
duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8
vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
Opschorting
Artikel 10:18
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten
bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat
in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van
diens militaire dienst.
Samenloop
Artikel 10:19
- 1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van 65% tot 80%: 80%;
55% tot 65%: 60%; 45% tot 55%:
50%; 35% tot 45%: 40%; 25% tot 35%:
30%; 15% tot 25%: 20%; minder dan 15%:
0%. De som van de in de eerste volzin bedoelde
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt
voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt
genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van
overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld
in mindering gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de
WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze
uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit
betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde
uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht
onverminderd te zijn genoten.
- 4.
Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt
gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het
wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde
uitkeringen te boven gaat.
Betaling
Artikel 10:20
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt
naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van
wachtgeld werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het
wachtgeld over langere termijnen geschieden.
Afkoop
Artikel 10:21
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een
regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten
dele wordt vervangen door een afkoopsom.
verval van wachtgeld
Artikel 10:22
- 1.
Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard:
- a.
indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel
10:16, eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of
onvolledig doet;
- b.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12,
tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet
nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt;
- c.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
- d.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen
die bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid
zijn gesteld;
- e.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
- f.
indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.
- 2.
Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12,
eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte
waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane
inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige
toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid,
aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager
wachtgeld wordt toegekend.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting,
behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college
noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter
vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers
behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid
of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de
openbare dienst.
Artikel 10:23
- 1.
Het recht op wachtgeld vervalt:
- a.
met ingang van de dag waarop betrokkene de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
- b.
op de dag na het overlijden van de betrokkene;
- c.
op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en
derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat
haar op de door het arbeidsbureau dan wel de
buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde
tijdstippen te doen verlengen;
- d.
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een
oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die
instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk,
dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert
dergelijk werk te aanvaarden.
- 2.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede
lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de
hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
Overlijdensuitkering
Artikel 10:24
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt
aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag
uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel
10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen
echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de
uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of
natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen.
Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten
behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen
van wie de overledene kostwinner was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde
van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge
waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast,
bedoeld in artikel10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan
het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is
de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend
naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de
uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot
laatstbedoeld bedrag aangevuld.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste
lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Overgangsbepalingen
Artikel 10:25
- 1.
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden
voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus
1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds
vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus
1991.
- 2.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze
luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen
beide.
- 3.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de
wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld
tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
- 4.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de
wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering
tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
Artikel 10:26
- 1.
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld
als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de
duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid,
verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31
december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
- 2.
De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien
verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De
overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het
wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse
termijnen betaald.
- 3.
De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk
aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit
meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
- 5.
De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:27
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend
op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals
deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt
tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit
wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 10:28
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een
uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en
10:23 van overeenkomstige toepassing.
Slotbepaling
Artikel 10:29
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is
ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit
de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31
december 2000.
10a BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSUITKERING. Hoofdstuk 10a is niet van
toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli 2008 wordt
ontslagen.
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 10a:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16
van de Werkloosheidswet;
- b.
betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden
is;
- c.
dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet,
zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in
artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
jo. artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering
sociale verzekeringen.
- d.
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de
ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de
aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van
dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als
omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met
uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering
als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
§ 2. Aanvullende uitkering
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Artikel 10a:2
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene
die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15
tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6,8:7, onderdeel a of c, 8:8, 8:12.
- 2.
Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
- 3.
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid
tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op
een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het
moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager
percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft
op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
- 4.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op
de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter
zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk
genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:3
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op
de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht
op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft
op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende
uitkering wordt ontleend.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:4
- 1.
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per
1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens
LOGA-partijen vastgestelde wijze.
- 2.
Het LOGA maakt bekend met welk percentage de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering
wijzigt.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:5
- 1.
De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering bedragen tezamen een percentage van de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste vijftien maanden 80% en
- b.
- 3.
Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43
van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80%
van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.
- 4.
Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als
bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de
datum van ontslag
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11
augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
Artikel 10a:5a
- 1.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die
op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan
57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond
van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een
verlengde uitkering.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die
op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder
is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond
van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een
verlengde uitkering.
- 3.
De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste en
tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang een
periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van
werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
- 4.
Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor
zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
verlengde uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel
130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Artikel 10a:5b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus
2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid,
van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:6
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van
het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
toepassing op de aanvullende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:7
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Verlenging van het recht op uitkering
Artikel 10a:8
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering,
vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:9
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is
van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van
het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de
zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in
het bedrag van de aanvullende uitkering.
- 2.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4,
nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te
willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de
uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk
weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende
uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de
Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag
vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht
zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven
voor ontslag in aanmerking te willen komen.
- 3.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4,
nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te
willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de
uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het
college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de
hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de
Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad
indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in
aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke
werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van
artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende
uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de
bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de
toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke
werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens
de Werkloosheidswet.
Anticumulatie
Artikel 10a:10
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende
uitkering.
Scholing
Artikel 10a:11
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op
de aanvullende uitkering.
Aanvulling op ziekengeld
Artikel 10a:12
- 1.
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te
verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de
Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou
hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2
van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op
aanvulling van dat ziekengeld.
- 2.
Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de
betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij
niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te
verrichten.
- 3.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van
toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.
Aanvulling op Wazo-uitkering
Artikel 10a:12a
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft
op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op een aanvulling tot
het voor haar geldende dagloon.
Aanvulling op REA-uitkering
Artikel 10a:12b
- 1.
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en
dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe
werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op
(re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben
op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit
hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld
zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op
aanvulling.
- 2.
De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij
een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou
ontvangen.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:13
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in
aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet
een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het
bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het
voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van
13 weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een
gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Grensarbeiders
Artikel 10a:13a
- 1.
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als
betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71,
eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op
een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering
voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering
heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten
Nederland woont.
- 2.
De uitkering op grond van dit artikel:
- a.
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene
wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar
is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft
op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid,
onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat
zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is
geëindigd;
- b.
is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt
op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op
bovenwettelijke uitkering dat voor de betrokkene
verbonden is aan dat recht op een
WW-uitkering.
- 3.
De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid
recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en
de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben
gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.
- 4.
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een
uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of
pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering
voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de
overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en
zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de
maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de
ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is
de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de
Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de
betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had
gewoond.
- 5.
Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte,
zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of
arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland ontvangt,
wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond
van dit artikel over dezelfde periode.
- 6.
Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een
uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een
ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg,
een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar
aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering
naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond
van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte
die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop
zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht
onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige
wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel
niet of niet geheel is betaald.
§ 3. Aansluitende uitkering
Diensttijd
Artikel 10a:14
- 1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd
waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement
is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig
zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is
ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking
van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet
Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin
van evengenoemde regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid
blijft buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een jaar;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke
uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste
van de overheid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd, bedoeld in artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het
pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met
ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de
Werkloosheidswet ingaat.
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Artikel 10a:15
- 1.
Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene
die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15
tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van het
derde lid.
- 2.
Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de
betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde
lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is
toegekend.
- 3.
In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van
artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering
indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6,
derde lid, laatste volzin biedt.
- 4.
Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste
dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering
ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde
uitkering krachtens de Werkloosheidswet is
verstreken.
- 5.
Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is, ontstaat
het recht op de aansluitende uitkering op de eerste
werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra
de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering is
verstreken.
- 6.
Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de
Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de
aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag, waarbij de
aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende uitkeringsduur
van uitkering krachtens de Werkloosheidswet is
verstreken.
- 7.
Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
- 8.
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft
recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als
bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate
van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt
vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
- 9.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op
de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking
ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk
genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen.
Duur van de uitkering
Artikel 10a:16
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie
maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de
diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur
van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per
leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.
- 2.
De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd
met:
- a.
de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet,
zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de
werkloosheid en
- b.
- 3.
Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor
betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt
uitgegaan van de datum van het ontslag.
- 4.
De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van
55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende
uitkering tot de eerste dag waarop hij de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11
augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
Artikel 10a:16a
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die
recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11
augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden,
wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de
betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de
diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur
van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per
leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd
met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens
de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de
eerste dag van de werkloosheid en de duur van de
verlengde uitkering genoemd in artikel
10a:5a.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos
is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd
van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een
aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand,
volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in
mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
- 3.
Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor
zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel
130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Artikel 10a:16b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1 augustus
2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel 130h, eerste lid,
van de Werkloosheidswet van toepassing is.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:17
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende
uitkering.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:18
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende
uitkering.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:19
- 1.
De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de
berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te
rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is
verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
- 2.
Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering, als
bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan van de
datum van ontslag.
- 3.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:20
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of
gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn
van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
- 2.
In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op
aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het
verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat
op een uitkering krachtens de Ziektewet.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het
recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van
de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken
van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op
uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de
aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel
10a:16.
Nawerking Ziektewet en Wazo
Artikel 10a:20a
Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na
aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering
krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt deze uitkering in
mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:21
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving
van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing
op de aansluitende uitkering.
- 2.
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de
Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de
wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de
verlenging van het recht op uitkering krachtens de
Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:22
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is
van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
- 2.
Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de
Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
Anticumulatie
Artikel 10a:23
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op
de aansluitende uitkering.
Scholing
Artikel 10a:24
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde
activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:25
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in
onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36,
eerste Lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met
dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen
gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon,
berekend over een periode van 13 weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een
gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.
Grensarbeiders
Artikel 10a:25a
- 1.
Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van
artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende
uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland
zou hebben gewoond.
- 2.
Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a,
tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige
toepassing.
§ 4. Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 10a:26
- 1.
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand
gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke
werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben
aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn
aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als
tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke
verhuizing.
- 2.
Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een
tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding
op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering
gebracht.
Artikel 10a:27
- 1.
Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26
in aanmerking te komen dient de
uitkeringsgerechtigde:
- a.
de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of
bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur
te verminderen;
- b.
te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van
de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de
oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de
uitkeringsperiode;
- c.
arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor
bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar,
blijkend uit de overlegging van het
arbeidscontract;
- d.
zich binnen een afstand van 25 kilometer van de
standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de
afstand tussen deze standplaats en de oude woning
tenminste 50 kilometer moet bedragen;
- e.
schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit
anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen
bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe
werkgever deze melding verifieert en de
uitvoeringsinstelling vaststelt dat de
uitkeringsgerechtigde is verhuisd.
- 2.
Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat
eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk
is verhuisd.
Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:28
- 1.
Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag
indien:
- a.
hij een dienstbetrekking in de zin van de
Werkloosheidswet aanvaardt en
- b.
het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking
lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede
lid.
- 2.
De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe
dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het
college.
- 3.
Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner
is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht
op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de
omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel
10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
- 4.
Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van
tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar
te zijn overeengekomen.
- 5.
In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of
artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op
de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.
Artikel 10a:29
- 1.
De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk
vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een
aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de
nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.
- 2.
Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op
basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de
betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering
op hele jaren naar beneden afgerond.
Artikel 10a:30
- 1.
De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:
- a.
indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;
- b.
indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe
betrekking;
- c.
indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende
drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van
de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.
- 2.
Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid,
onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die
in de nieuwe betrekking per kalenderweek:
- a.
ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalendenveek heeft verloren dat er minder dan vijf
arbeidsuren resteren of
- b.
minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft
van de arbeidsuren resteren.
- 3.
Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe
betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren
waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt
dan naar rato uitgekeerd.
- 4.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een
overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe
dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis
van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een
reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te
zijn.
- 5.
Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste
lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer
herleven.
Artikel 10a:31
- 1.
De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe
betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
- 2.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel
10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit
de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude
betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3
genoemde berekeningsgrondslag.
Reïntegratiepremie
Artikel 10a:32
- 1.
Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden
toegekend indien:
- a.
betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering
wegens werkloosheid geniet en
- b.
hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of
bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid
volledig wordt opgeheven.
- 2.
Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient
uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van
de Werkloosheidswet door betrokkene te worden
ingediend.
- 3.
Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien
het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke
uitkering.
- 4.
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt
toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen
bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens
vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van
betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7,
10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.
- 5.
Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering
wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21
herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene
omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is,
wordt negatief besloten op dit verzoek.
Artikel 10a:33
- 1.
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van
de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop
betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe
dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende
periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op
bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn
gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de
indiensttreding bij de nieuwe werkgever.
- 2.
Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan
van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op
de datum van toekenning van de premie wordt
vastgesteld.
- 3.
Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen
invloed op de berekeningsbasis van de
reïntegratiepremie.
Artikel 10a:34
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde
berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het
dagloon van de betrokkene.
§ 5. Overgangsbepalingen
Overige en slotbepalingen
Artikel 10a:36
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een
algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse
wijziging, tenzij de LOGApartners anders overeenkomen, binnen zes
maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is
gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en
aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde
datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan
zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 10a:37
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari
2001.
Slotbepaling
Artikel 10a:38
- 1.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of
na 1 juli 2008 wordt ontslagen.
- 2.
Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR en
UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan
van de tekst van deze artikelen, zoals deze luidden op 30 juni
2008.
10d VAN WERK NAAR WERK-AANPAK EN VOORZIENINGEN BIJ
WERKLOOSHEID
§ 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Artikel 10d:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een
organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van artikel
8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel
8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
aanvullende uitkering: uitkering tijdens de
werkloosheidsuitkering;
- b.
grondslag: het gemiddelde van het salaris, de toegekende
salaristoelage(n) en de toelage overgangsrecht (TOR) hoofdstuk
3, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand
aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van
werk naar werk-traject, vermeerderd met . Deze wordt
geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de
gemeentelijke sector;
- c.
gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke
regelingen, die de CAR van toepassing hebben
verklaard;
- d.
boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens
reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de
reorganisatie;
- e.
na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de
werkloosheidsuitkering;
- f.
werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet,
waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging
van de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de
gemeente;
- g.
werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de
Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling
of arbeidsovereenkomst met de gemeente.
§ 2 Samenloop met lokale afspraken
Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken
- 1.
Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de
bepalingen in dit hoofdstuk.
- 2.
Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn
overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken
college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze
lokale afspraken.
§ 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
- 1.
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt,
treft het college een passende regeling.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand
door het college gehoord.
- 3.
Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de
inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag
uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk
is.
§ 4 Procedure van reïntegratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid
of ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel 10d:5 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door
middel van een reintegratieplan afspraken worden gemaakt over de
wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot
stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als
doelwerkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;
- b.
re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de
re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar
beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de
ambtenaar te bevorderen.
Artikel 10d:6 Reïntegratiefase voor ontslag
1. De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft
recht op een reintegratiefase. 2. De re-integratiefase begint
met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:6. 3. De
re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of
overhandiging van het besluit tot ontslag. 4. De
re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij
de gemeente,waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het
dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij
de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van
de re-integratiefase. 5. De duur van de re-integratiefase
bedraagt bij een dienstverband van: a. 2 tot 10 jaar 4
maanden b. 10 tot 15 jaar 8 maanden c. 15 jaar of
meer 12 maanden.
Artikel 10d:7 Einde reïntegratiefase
- 1.
De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor
de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het
aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie
binnen of buiten de gemeente aanvaardt.
- 2.
De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van
artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de
re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
- 3.
Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede
lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende
uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:8
- 1.
De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich
tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
- 2.
De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van
de oorspronkelijke reintegratiefase.
- 3.
Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de
nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.
- 4.
Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte
afspraken uit het reintegratieplan van kracht.
Artikel 10d:9 Verlenging reïntegratiefase door middel van
levensloop
- 1.
De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met
maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de
mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.
- 2.
Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar
tijdens de reintegratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen
voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:
- a.
onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige
arbeidsduur; en
- b.
de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof
levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke
levensloopregeling; en
- c.
tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten
worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie
bevorderen.
- 3.
Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de
voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de
ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het reintegratieplan,
tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden
voortgezet.
- 4.
Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10d:10 Reïntegratieplan
- 1.
Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een
maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan
op.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door
het college gehoord.
- 3.
In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de
re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar
verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval
afspraken over:
- o
verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die
neergelegd zijn in het reintegratieplan;
- o
scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke
scholing, het begin van die scholing, het einde van die
scholing, de betaling en de te behalen resultaten;
- o
opstellen arbeidsmarktprofiel;
- o
sollicitatieactiviteiten.
- 4.
In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de
kosten voor de verschillende activiteiten uit het
re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het
re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor
rekening van het college, met een maximum van € 7.500,=.
§ 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid
Artikel 10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college
boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze
boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft
bij de betreffende gemeente.
Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar
werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit
tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.
Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig
verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de
uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar
werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een
passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van
een functie buiten de gemeente.
Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot
boventalligverklaring in werking is getreden.
Inhoud Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek
- 1.
Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject
onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en
ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de
gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de
regionale arbeidsmarkt onderzocht.
- 2.
Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een
gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.
- 3.
Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de
datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is
uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.
Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract
- 1.
Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar
werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar
werk-contract op.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de
voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere
afspraken en daaraan verbonden termijnen.
- 3.
Afspraken kunnen worden gemaakt over:
- o
het al dan niet toekennen van professionele begeleiding
en de tijdsduur daarvan;
- o
het al dan niet elders opdoen van werkervaring;
- o
de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van
werk naar werk-traject verricht;
- o
het al dan niet volgen van een opleiding en het
daarvoor beschikbare budget;
- o
eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn
gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;
- o
de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor
sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht
op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd
bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;
- o
het al dan niet gebruik maken van specifieke
flankerende voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel
17:7.
- 4.
De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject
komen tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het
college. Ten aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt
het college een afzonderlijk besluit
Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar
werk-contract
Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract
wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere
drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan
wordt een verslag opgemaakt.
Verlenging en einde Van werk naar werk-traject
Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar -
al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de
gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om
een andere reden.
Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging
- 1.
Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar
plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de
gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de
gemeente weigert.
- 2.
Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging
van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de
ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar
werk-contract.
- 3.
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in
het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar
ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag
volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is
beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is
van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een
aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur
- 1.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden
sinds de start ervan niet met een positief resultaat is
afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een
gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit
aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder
geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in
acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het
advies.
- 2.
Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of
voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet
op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin
voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen
afzienbare termijn vergroot.
- 3.
Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel
of niet wordt overgenomen.
Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar
werk-traject
- 1.
Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het
college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en
stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.
- 2.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden
niet wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op
grond van artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste
dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.
Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
- 1.
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke
toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een
functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien
voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het
vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar
vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar
werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke
en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer
worden verleend.
- 2.
Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk
naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het
college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste
dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar
werk-traject is verlengd.
Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar
werk-contract
- 1.
Indien één van beide partijen van mening is dat de andere
partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het
Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere
partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht
gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.
- 2.
Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in
het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het
Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere
partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het
contract.
- 3.
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject
wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn,
waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan
als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging
herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
- 4.
Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject
tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en
ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.
- 5.
Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar
werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit
artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil
voorleggen aan de paritaire commissie.
Artikel 10d:24 Paritaire commissie
- 1.
Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die
desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de
bepalingen in deze paragraaf.
- 2.
Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in
artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze
commissie.
- 3.
De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil
een bindend advies uit.
- 4.
Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling,
bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden
vastgelegd.
§ 6 Aanvullende uitkering
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar
die:
- a.
op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de
re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid
niet aan de orde is; of
- b.
op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk
naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde
is; en
- c.
recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk
ontvangt.
- 2.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is
dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van
de aanvullende uitkering alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de
hoogte van zijn aanvullende uitkering.
Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De aanvullende uitkering kent twee fases. De aanvullende
uitkering wordt uitgedrukt in een percentage van de grondslag
zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, over het aantal
uren dat de ambtenaar werkloos is.
- 2.
Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende
uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) tot een bedrag van € 4.375,=
10%;
- b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vanaf € 4.375,= tot een bedrag van €
5.250,= 20%;
- c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vanaf € 5.250,= 30%.
- 3.
Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende
uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van € 4.375,= tot een bedrag van €
5.250,= 10;
- b.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) van € 5.250,= tot een bedrag van €
6.560,= 20%;
- c.
voor ambtenaren met een salaris en de toegekende
salaristoelage(n) vanaf € 6.560,= 30%.
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te
rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.
- 2.
De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na
afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van
de werkloosheidsuitkering.
Artikel 10d:28 Sancties
- 1.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie
evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.
- 2.
Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de
sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid
op.
- 3.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast kan het college besluiten om het recht op
na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten
vervallen.
- 4.
Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere
regels op.
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is
verstreken.
§ 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
- 1.
De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft
recht op een na-wettelijke uitkering indien:
- a.
de werkloosheid direct aansluitend op de
werkloosheidsuitkering voortduurt;
- b.
hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan
de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de
hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
- 2.
Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat
het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de
werksfeer.
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer
heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn
voortgezet.
- 2.
Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het
bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren
dat de ambtenaar werkloos is.
- 3.
De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit
of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de
grondslag zoals gedefinieerd in artikel 10d:2 onderdeel b, niet
overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke
uitkering.
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de
gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De
correctiefactor is a. 1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd
van 40 jaar b. 2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40
tot de leeftijd van 50 jaar c. 3 voor dienstjaren vanaf de
leeftijd van 50 jaar.
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is
verstreken.
- 2.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid
eindigt.
- 3.
Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de dag
waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt.
Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties
worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering.
Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om
het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur
en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:35 Afkoop
- 1.
Het college kan eenmalig, aan het begin van de
uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming
geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.
- 2.
Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de
voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.
§ 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%
arbeidsongeschiktheid
Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve
herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
- 1.
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en
die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16,
derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel
definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht
op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid
heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door
UWV definitief is vastgesteld.
- 2.
Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de
ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van
zijn bijzondere uitkering.
Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van
artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
- 1.
De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen
het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en het salaris en
de toegekende salaristoelage(n) voorafgaand aan aanvaarding van
de nieuwe arbeid.
- 2.
Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in
mindering gebracht.
Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van
artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding
van de nieuwe arbeid.
Artikel 10d:39 Overgangsrecht
In afwijking van artikel 10d:32 is de duur van de na-wettelijke
uitkering voor de ambtenaar die:
- a.
op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke
sector en
- b.
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008
gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12
-2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op
38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van
ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke
sector.
11 UITKERINGSREGELING ONTSLAG
Betrokkene
Artikel 11:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen
ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
- a.
op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een
betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl
die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan
wel is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
- b.
op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze
regeling, met uitzondering van artikel 8:9 , mits dat
ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan
eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat
ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel
8:3 kan ontlenen.
- 2.
Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden
verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat
hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die
door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk
van standplaats moet veranderen.
Lichamen
Artikel 11:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen":
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen
worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en
doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 11:3
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in
de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd
die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van
de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling beperking van het zijn van
overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc.
1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde
regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid
blijft buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een maand daarvan wegens verleend ontslag;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8,
vierde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het
pensioenreglement,
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een
uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen,
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 11:4
- 1.
Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden
verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 11:5
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling
zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was
verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel
6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in
artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die
bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de
dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Recht op uitkering
Artikel 11:6
- 1.
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden,
bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van
de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan
de duur wordt vastgesteld:
- a.
voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste
26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel
11.7;
- b.
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten
minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het
bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding
geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van
toepassing artikel 11:8, vierde lid.
- 2.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van
perioden waarin de betrokkene ten gevolge van
arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te
verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in
artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van
werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a,
bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de
perioden van de bedoelde verhindering.
- 3.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in
aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de
dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of
meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking
in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in
aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
- 4.
Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld
weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft
ontvangen.
- 5.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en
vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
- 6.
In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer
niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of
derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag
waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats
heeft plaatsgehad.
- 7.
Geen recht op uitkering bestaat:
- a.
indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer;
- b.
indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht
heeft op suppletie als bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze
regeling;
- c.
indien de betrokkene op de dag van het ontslag de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
- d.
indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te
wijten;
- e.
indien het ontslag naar het oordeel van het college
geacht moet worden niet te leiden tot
onvrijwillige werkloosheid;
- f.
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog
niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld,
dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die
mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in
verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden
voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te
aanvaarden.
- 8.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht
op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van
de uitkering wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum
met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op
een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen.
- b.
artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum
van ontslag.
- 9.
Het college beslist over de toekenning van uitkering op
aanvraag door de betrokkene.
Duur van de uitkering
Artikel 11:7
- 1.
De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop
het ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft
op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van de uitkering verlengd met: 3 maanden bij
een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar; 0,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 10 jaar; 1 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 15 jaar; 1,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 20 jaar; 2 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 25 jaar; 2,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 30 jaar; 3,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en 4,5 jaar bij een
arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene
aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en
- b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene:
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van
de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een
gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking
genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden
perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend
kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat
deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per
week werkzaam is geweest of een uitkering heeft
ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakanties.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen,
is het college bevoegd een van een die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind
wordt onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11:8
- 1.
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt,
indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens
voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld
in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de
uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende
leden.
- 2.
De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal
maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de
uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.
- 3.
De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten
hoogste vastgesteld op 24 maanden.
- 4.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd
van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn
leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft
bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de
termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende
een periode van zes maanden een bijzondere verlenging
verleend.
Vervolguitkering
Artikel 11:9
- 1.
De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op
die uitkering recht op een vervolguitkering.
- 2.
De betrokkene die
- a.
het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel
11:7, eerste lid, heeft bereikt, en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7,
tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de uitkeringsduur, heeft recht op een
vervolguitkering.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de
vervolguitkering een jaar.
- 4.
De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de
dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is
toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering
indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen
binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een
jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend,
heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de
toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde
datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de
uitkering van overeenkomstige toepassing op de
vervolguitkering.
Bedrag van de uitkering
Artikel 11:10
- 1.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee
maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.
- 2.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de
bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67%
van de bezoldiging.
- 3.
Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657)
worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met
3 procentpunten verhoogd.
Bedrag van de vervolguitkering
Artikel 11:11
- 1.
Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Verhuiskosten
Artikel 11:12
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien hij
elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de
voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de
kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden
toegekend.
Vermindering
Artikel 11:13
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering
toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering
samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het
bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals
bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt
een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23,
eerste lid, niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is
toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij
gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde
en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement,
worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend.
De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag
waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door
betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte
tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid,
geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de
oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het
bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een
wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk
toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging
overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan
overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het
aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met
het resterende bedrag aan overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
de uitkering is toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf ter hand genomen vóór even bedoelde dag, is ten aanzien
van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste
lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde
vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of
hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen,
of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet
het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 11:14
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor
zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in
verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke
of blijvende wijzigingen in alle even genoemde bedragen geeft
hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende
uitkeringstermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van
elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.
Overlijdensuitkering
Artikel 11:15
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene,
bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of
geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van
drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of
geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve
van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel
minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan
geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters
of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner
was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van
een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge
waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond
van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor
zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen
gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste
lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 11:16
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is
gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor
een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens
de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en
alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het
verkrijgen van deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de
WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd
te zijn genoten.
Uitkering bij ziekte
Artikel 11:17
- 1.
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak
heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot
en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die
termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt
hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering
een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de
betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse
werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze
regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Samenloop
Artikel 11:18
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17,
eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens
ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de
artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.
Afkoop
Artikel 11:19
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering
geheel of ten dele worden afgekocht.
Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Artikel 11:20
- 1.
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan
de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a
of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7,
eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid
eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid
opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag
waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de
betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid
aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld
of uitkering.
- 2.
Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de
werkloosheid begrepen:
- a.
het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste
dienstbetrekking;
- b.
het gedurende een periode van een maand vervuld hebben
van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij
dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe
dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de
dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering
bestaat.
- 3.
Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende
uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig
werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de
betrokkene :
- a.
binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op
uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste
lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard;
en
- b.
in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet.
- 4.
Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de
betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld
met gewerkte weken.
- 5.
De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt
zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw
toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.
- 6.
Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering
als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering
als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.
- 7.
Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende
aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende
lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of
het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.
Verplichtingen
Artikel 11:21
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft
bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem
in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient
binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als
werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te
leggen.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon
verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon
verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55
jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen
inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie
van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die
naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht
zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college
in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven,
strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron
van inkomsten.
- 6.
Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht
er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het
college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering
van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Opschorting
Artikel 11:22
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een
uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak
van diens militaire dienst.
Samenloop
Artikel 11:23
- 1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van 65% tot 80%:
80% 55% tot 65%: 60% 45% tot 55%:
50% 35% tot 45%: 40% 25% tot 35%:
30% 15% tot 25%: 20% minder dan 15%:
0% De som van de in de eerste volzin bedoelde
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt
voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt
genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van
overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering
in mindering gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de
WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze
uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit
betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde
uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht
onverminderd te zijn genoten.
Artikel 11:24
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover
die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende
uitkeringen niet uitbetaald.
Betaling
Artikel 11:25
- 1.
Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de
uitkering werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de
uitkering over langere termijnen geschieden.
Verval van uitkering
Artikel 11:26
- 1.
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard
- a.
indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave
bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat
dan wel onjuist of onvolledig doet;
- b.
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in
artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij
zonder toestemming van het college gedurende de tijd,
waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde
leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze
op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse
instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te
doen verlengen;
- c.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21,
vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem
hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt,
dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te
nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;
- d.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
- e.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen
die bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid
zijn gesteld;
- f.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
- g.
indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren,
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te
verlenen;
- h.
indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden
- 2.
Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
- 3.
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21,
eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij
het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt
gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het
arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat
hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert
dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het
gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren
gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het
verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of
uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van
het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden
verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om
werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare
veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering
van de openbare dienst.
Einde van het recht op uitkering
Artikel 11:27
- 1.
Het recht op uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de eerste dag van de kalendermaand
volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65
jaar heeft bereikt;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de
betrokkene is overleden;
- c.
indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.
- 2.
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste
lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de
hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
- 3.
De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
Nadere voorschriften
Artikel 11:28
Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften
geven.
Overgangsbepalingen
Artikel 11:29
- 1.
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de
uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991,
worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen
van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1
augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor
de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond
van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus
1991.
- 2.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze
luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
- 3.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van
artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze
luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging
van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel
13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige
daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van
de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling
zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op
een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin,
met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt
herberekend op grond van het tweede lid.
Artikel 11:30
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend
op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals
deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt
tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze
uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Slotbepaling
Artikel 11:32
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari
2001 of later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit
de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op
31 december 2000.
11a SUPPLETIE
Begripsomschrijvingen
Artikel 11a:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin
van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- b.
arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke
uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid,
die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;
- c.
WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;
- d.
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2
van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is
verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling
van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van
dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met
uitzondering van degene die zijn resterende
verdienvermogen volledig benut in een of meer
aangehouden betrekkingen;
- e.
bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5,
eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te
verlenen;
- f.
suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;
- g.
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van
de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de
Coordinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het
bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in
voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot
betaling van de premie van een door of voor de
betrokkene afgesloten particuliere
ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede
lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene
Dagloonregelen WAO;
- h.
berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van
betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter
zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend,
voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de
betrekking waaraan het recht op suppletie wordt
ontleend;
- i.
werkloosheidsuitkering een periodieke uitkering ter
zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit
enig dienstverband van betrokkene.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Recht op suppletie
Artikel 11a:2
- 1.
Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan
hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid
bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de
ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens
ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen
van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte
samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen.
Artikel 11a:3
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is
van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie
- 2.
Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin
van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede
gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan:
alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 11a:4
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:
- a.
betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate
van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer,
- b.
betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan
ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van
het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 11a:5
Het recht op suppletie eindigt,
- a.
na ommekomst van de duur van de suppletie;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is
overleden;
- c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene
de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Suppletie
Artikel 11a:6
- 1.
De suppletie bedraagt een percentage van de
berekeningsgrondslag van de suppletie
- 2.
De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens
aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene
bezoldigingswijziging.
- 3.
Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en
- b.
gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden
70%.
Artikel 11a:7
- 1.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in
artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum
dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft
geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode
verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum
en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden
onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te
beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht
heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
- 2.
Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van
24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken
opvolgen.
Artikel 11a:8
- 1.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op
suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een
Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen
in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de
bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer
dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een
WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de
eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake
waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de
feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen
- 2.
Indien de betrokkene recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan
een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum,
gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter
zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht
voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een
verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het
bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt,
uitsluitend het bedrag van die verhoging van die
arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het
bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit
hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als
overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die
uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend
aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato
van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
- 3.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een
individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt
tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan
het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze
van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel
overeenkomt.
Artikel 11a:9
- 1.
Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of
bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de
berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
- 2.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf,
bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in
verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
- a.
met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is
aangezegd;
- b.
gedurende non-activiteit, vakantie of verlof
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
- c.
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de
betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in
onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor
zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag
inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de
betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere
inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van
een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met
het ontslag.
- 3.
In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van
betrokkene afwijken van het tweede lid.
Artikel 11a:10
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds
geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg
van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of
meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering,
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet
dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met
laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft;
- a.
- b.
blijvend geheel geweigerd worden;
- c.
tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel
- d.
in uitkeringsduur beperkt worden.
Artikel 11a:11
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan
wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een
bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie
van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd
- a.
aan de langstlevende der echtgeno(o)t(en) of
geregistreerde partner(s) indien de overledene niet
duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
- b.
bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de
minderjarige wettige of natuurlijke kinderen,
- c.
bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen
aan degenen ten aanzien van wie de overledene
grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met
wie hij in gezinsverband leefde
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als
echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet
gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die
duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft
personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede
graad bestaat.
- 4.
Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid,
kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen
gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een
bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op
andere wijze in elkaars verzorging voorzien
- 5.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer
werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,
uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die
naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde
uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Betaling van de suppletie
Artikel 11a:12
- 1.
Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op
suppletie bestaat.
- 2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het
bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
- 3.
Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk
uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die
suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de
suppletie in de regel per maand achteraf
- 4.
De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd
binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet
meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten
gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel 11a:13
- 1.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid
vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend
onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent
het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of
omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel
11a:3.
- 2.
Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar
redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen
indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op
suppletie.
- 3.
Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt
beschouwd als een suppletie.
Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Artikel 11a:14
- 1.
Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij
die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die
regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te
nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
- 2.
Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat
deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het
bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft
volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op
suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is
geëindigd.
- 3.
In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het
tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen
gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de
in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing
Artikel 11a:15
- 1.
De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is
verplicht daarvan mededeling te doen aan het
bestuursorgaan.
- 2.
De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen
van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het
bestuursorgaan nodig
Uitvoeringsvoorschriften
Artikel 11a:16
- 1.
Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking
tot:
- a.
de wijze waarop de controle van betrokkene
plaatsvindt;
- b.
het genieten van vakantie tijdens de duur van de
suppletie,
- 2.
het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot
artikel 11a:15.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens
ziekte
Artikel 11a:17
- 1.
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit
de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld
als bedoeld in artikel K4, tweede lid, juncto artikel K6 van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die
datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is
verstreken, heeft recht op suppletie.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij
een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld
van:
1 | maand: | gedurende | de | eerste | 27 | maanden | 80%, | vervolgens | 33 | maanden | 70%; |
2 | maanden: | gedurende | de | eerste | 26 | maanden | 80%, | vervolgens | 33 | maanden | 70%; |
3 | maanden: | " | " | " | 25 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
4 | maanden: | " | " | " | 24 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
5 | maanden: | " | " | " | 22 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
6 | maanden: | " | " | " | 21 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
7 | maanden: | " | " | " | 20 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
8 | maanden: | " | " | " | 19 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
9 | maanden: | " | " | " | 18 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
10 | maanden: | " | " | " | 17 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
11 | maanden: | " | " | " | 16 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
12 | maanden: | " | " | " | 15 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
13 | maanden: | " | " | " | 14 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
14 | maanden: | " | " | " | 13 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
15 | maanden: | " | " | " | 12 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
16 | maanden: | " | " | " | 11 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
17 | maanden: | " | " | " | 10 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
18 | maanden: | " | " | " | 9 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
19 | maanden: | " | " | " | 9 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
20 | maanden: | " | " | " | 8 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
21 | maanden: | " | " | " | 7 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
22 | maanden: | " | " | " | 6 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
23 | maanden: | " | " | " | 5 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
24 | maanden: | " | " | " | 4 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
25 | maanden: | " | " | " | 3 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
26 | maanden: | " | " | " | 2 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
27 | maanden: | " | " | " | 1 | maand | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
28 | maanden: | gedurende | 33 | maanden | 70%; | | | | | | |
29 | maanden: | " | 32 | " | 70%; | | | | | | |
30 | maanden: | " | 31 | " | 70%; | | | | | | |
31 | maanden: | " | 30 | " | 70%; | | | | | | |
32 | maanden: | " | 29 | " | 70%; | | | | | | |
33 | maanden: | " | 28 | " | 70%; | | | | | | |
34 | maanden: | " | 27 | " | 70%; | | | | | | |
35 | maanden: | " | 26 | " | 70%; | | | | | | |
36 | maanden: | " | 25 | " | 70%; | | | | | | |
37 | maanden: | " | 24 | " | 70%; | | | | | | |
38 | maanden: | " | 23 | " | 70%; | | | | | | |
39 | maanden: | " | 22 | " | 70%; | | | | | | |
40 | maanden: | " | 21 | " | 70%; | | | | | | |
41 | maanden: | " | 20 | " | 70%; | | | | | | |
42 | maanden: | " | 19 | " | 70%; | | | | | | |
43 | maanden: | " | 18 | " | 70%; | | | | | | |
44 | maanden: | " | 17 | " | 70%; | | | | | | |
45 | maanden: | " | 16 | " | 70%; | | | | | | |
46 | maanden: | " | 15 | " | 70%; | | | | | | |
47 | maanden: | " | 14 | " | 70%; | | | | | | |
48 | maanden: | " | 13 | " | 70%; | | | | | | |
49 | maanden: | " | 11 | " | 70%; | | | | | | |
50 | maanden: | " | 10 | " | 70%; | | | | | | |
51 | maanden: | " | 9 | " | 70%; | | | | | | |
52 | maanden: | " | 8 | " | 70%; | | | | | | |
53 | maanden: | " | 7 | " | 70%; | | | | | | |
54 | maanden: | " | 6 | " | 70%; | | | | | | |
55 | maanden: | " | 5 | " | 70%; | | | | | | |
56 | maanden: | " | 4 | " | 70%; | | | | | | |
57 | maanden: | " | 3 | " | 70%; | | | | | | |
58 | maanden: | " | 2 | " | 70%; | | | | | | |
59 | maanden: | " | 1 | maand | 70%; | | | | | | |
- 3.
De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7
tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met
11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere
overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op
suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel
bepaalde.
- 5.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat voor de vaststelling van de
berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het
dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de
WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9,
eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
- 6.
Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover
herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar
beneden afgerond op een hele maand.
Artikel 11a:18
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1
januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken
arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn
algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld
op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid
ingevolge de ministeriele regeling op grond van artikel 8, derde lid,
van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste
25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als
betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in
artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de
maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet
Sociale Verzekering.
Overige en slotbepalingen
Artikel 11a:19
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in
paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat,
wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders
overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin
de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van
de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van
inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes
maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 11a:20
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari
1996.
Artikel 11a:21
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie
de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is
gelegen op of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op
grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de
ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een
WAO-uitkering.
- 2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie
de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is
gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1
januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig
arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op
grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
12 OVERLEG MET ORGANISATIES VAN OVERHEIDSPERSONEEL
Algemene bepalingen
Artikel 12:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie
voor georganiseerd overleg;
- b.
de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de
collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers
die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;
- c.
de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen
van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel,
aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot
het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
- 2.
Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is
samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur
en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.
- 3.
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene
Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale
van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale
van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid,
onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de
bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales,
respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen
worden.
- 4.
De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting
hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel
namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als
vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te
zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens
ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het
aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de
commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in
overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
- 5.
Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen
toegelaten worden indien ze representatief geacht kunnen worden.
Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg
besproken.
- 6.
Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten,
verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer
voldoende representatief geacht worden.
Samenstelling
Artikel 12:1:1
- 1.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie,
bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of
meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing
geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts
telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te
zijn.
- 2.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de
commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in
artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers
aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties,
welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien
verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale,
geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties
gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het
bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Artikel 12:1:2
- 1.
Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in
artikel 12:1:1, tweede lid, aan het college opgaaf van het aantal
der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.
- 2.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is
aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de
organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie
schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als
vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze
gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
Artikel 12:1:3
- 1.
Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen
vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.
- 2.
Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de
vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de
commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het
college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.
- 3.
De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.
Mededeling omtrent CAR en UWO
Artikel 12:1:4
- 1.
Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de
tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de
commissie voor georganiseerd overleg.
- 2.
Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat,
ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot
overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het
college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd
overleg.
Artikel 12:1:5
- 1.
Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld
verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel,
wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen,
stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op
de hoogte.
- 2.
Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de
inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:
- a.
de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als
bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;
- b.
de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering
betrokken ambtenaren worden gehoord;
- c.
de personele gevolgen van die verandering.
- 3.
Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid,
vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2.
Taak en bevoegdheden
Artikel 12:2
- 1.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van
algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met
inbegrip van de algemene regels volgens welke het
personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet
overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA
tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
- 2.
Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de
commissie voor georganiseerd overleg.
- 3.
De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een
bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot
overeenstemming leidt.
Artikel 12:2:1
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid,
worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen
daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de
concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.
Artikel 12:2:2
- 1.
De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is
bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde
onderwerpen voorstellen te doen aan het college.
- 2.
Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de
bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een
beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan
legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter
besluitvorming voor aan de raad.
- 3.
De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen
van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de
organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde
organisaties.
Artikel 12:2:3
- 1.
De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar
aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling
van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.
- 2.
De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de
subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen
die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter beschikking
staan.
- 3.
Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige
toepassing.
Vergaderingen
Artikel 12:2:4
- 1.
De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op
door hem te bepalen tijdstippen.
- 2.
Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie
leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen
verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het
verzoek.
Artikel 12:2:5
- 1.
De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter
vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk
de te behandelen onderwerpen.
- 2.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste
de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer
leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien
ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de
organisaties is vertegenwoordigd.
- 3.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een
vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde
onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen
14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die
onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Artikel 12:2:6
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door
deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen
zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.
Artikel 12:2:7
- 1.
De vergaderingen zijn niet openbaar.
- 2.
De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de
vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen
deelnemen.
- 3.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan
door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie;
zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de
grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken
aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
- 4.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en
omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken
geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte
van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de
hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
Artikel 12:2:8
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij
dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen
tijd.
Artikel 12:2:9
- 1.
Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke
vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één stem
uit.
- 2.
De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt
bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of
buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van
de voorzitter.
- 3.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald
door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke
organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij
haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met
dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in
aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere
organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen
wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
- 4.
Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt
vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het
aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.
Artikel 12:2:10
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen,
welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij
in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11, anders is bepaald.
Artikel 12:2:11
Indien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt
vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.
Advies- en arbitragecommissie
Artikel 12:3:1
De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die
gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.
Artikel 12:3:2
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en m e t 12:3:8 wordt
verstaan onder :
- a.
deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd
in artikel 12:1, derde lid;
- b.
advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie
ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten.
Artikel 12:3:3
De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op
geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor
zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren
betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het
personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Artikel 12:3:4
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot
het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de
instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat
oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben
gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het
overleg.
Artikel 12:3:5
- 1.
Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4 ,
schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor
georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen
zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.
- 2.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten
het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de
vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat
het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing
van det geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van
het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en
arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een
arbitrale uitspraak van die commissie.
- 3.
Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van
alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12.1, derde en
vierde lid, bevoegd.
- 4.
Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming
vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de
toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1, derde en
vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van
toepassing.
Artikel 12:3:6
- 1.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 ,
wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter
van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend
door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het
advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de
inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel
12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan
het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het
geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie
op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes
dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van
de advies- en arbitragecommissie.
- 2.
Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt
het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van
de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt
ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste
te bevatten:
- a.
het onderwerp en de inhoud van het geschil;
- b.
de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent
onderwerp en inhoud van het geschil.
Artikel 12:3:7
Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het
geschil voortgezet.
Artikel 12:3:8
De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende
kracht.
Artikel 12:3:9
In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na
overleg met de commissie van georganiseerd overleg.
13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN CAR
Artikel 13:1
- 1.
Deze regeling treedt in werking per ...
1
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
vervallen de bepalingen van het geldende algemeen
ambtenarenreglement danwel van die verordeningen, die tekstueel
dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze
regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement
vervallen, waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in
neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg
plaats over de gevolgen daarvan.
- 4.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid
hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid,
10:19, 10:23, tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid,
11:13, eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27,
tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus
1993.
1 De ingangsdatum wordt lokaal ingevuld.
LOGA-partijen zijn overeengekomen dat als uiterste
ingangsdatum 1 januari 1996 geldt.
Artikel 13:2
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledig
dienstverband heeft, geldt dat de omvang van dit dienstverband per 1
januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft
verzocht om handhaving van het aantal uren van het dienstverband per 31
december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Artikel 13:3
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en
uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997
geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid en 11:5, eerste
lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
14 MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 14:1
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de
ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de
benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het
(maximum) aantal zittingstermijnen.
Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Artikel 14:1:1
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen
daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad
in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35
personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid , van
de WOR.
15 OVERIGE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Verplichtingen
Artikel 15:1
De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen
en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar
betaamt.
Artikel 15:1:a
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet,
bij instructie of bij besluit van het college is
voorgeschreven.
Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Artikel 15:1:b
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of
namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
- a.
diensten te laten verrichten door personen in
gemeentedienst;
- b.
aan de gemeente toebehorende eigendommen te
gebruiken;
- c.
gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met de
vervulling van zijn functie ter kennis is gekomen.
Aannemen van geschenken en gelden
Artikel 15:1:c
Het is de ambtenaar verboden:
- a.
in verband met de vervulling van zijn functie vergoedingen,
beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te
verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het
college;
- b.
steekpenningen aan te nemen.
Artikel 15:1:d
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen
van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren,
werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn
vastgesteld.
- 2.
Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is
hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen
mededelen.
Nevenwerkzaamheden
Artikel 15:1:e
- 1.
De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit
orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de
nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan
verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in
verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken
- 2.
Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het
eerste lid gedane opgaven
- 3.
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld
- 4.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid
bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en
directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van
andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter
bescherming van de integriteit van de openbare dienst
openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk
is.
Melding financiële belangen
Artikel 15:1:f
- 1.
Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een
functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële
belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van
koersgevoelige informatie verbonden is.
- 2.
De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college,
op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële
belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten,
die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan
met de functievervulling, kunnen raken.
- 3.
Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in
het tweede lid.
- 4.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben,
effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld.
Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
Artikel 15:1:g
- 1.
Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te
nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare
dienst.
- 2.
Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van
de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en
leveringen ten behoeve van anderen.
Artikel 15:1:10 Staking bij een particuliere werkgever
- 1.
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier
werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats
heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te
verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden
behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks
met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de
regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente
noodzakelijk is.
- 2.
Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt
zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in
artikel 12:1 tweede lid.
Aanvaarden andere werkzaamheden
Artikel 15:1:11
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het
college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of
andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te
verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze
werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in
die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed
en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
- 2.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt
aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet
veiligheidsregio’s.
- 3.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet
veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van
het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van
de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht
van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis
plaatsvindt.
- 4.
De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is
te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan
oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide
taak.
- 5.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt
slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar
zulks redelijkerwijs toelaten.
Vergoeding van schade
Artikel 15:1:12
- 1.
De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke
vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan
zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
- 2.
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan
op zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n) worden niet
vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich
schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze
van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Plichten rekenplichtige ambtenaar
Artikel 15:1:13
- 1.
De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot
aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate
hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft
genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.
- 2.
Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een
aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien
in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat
personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.
- 3.
De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid
ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige
afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien
gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens
aanwijzing door of namens het college.
Beoordeling van de ambtenaar
Artikel 15:1:15
- 1.
Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college
te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt
uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn functie vervult en
omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening daarvan.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar
zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn functie of de
wijze waarop hij zijn functie vervult, voor zover deze aanleiding
geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan
de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn functie
vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Dragen van uniform of dienstkleding
Artikel 15:1:16
- 1.
De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de
door het college voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden
voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te
dragen.
- 2.
Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven
uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of
namens het college toestemming is gegeven.
- 3.
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes
of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken
te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn
verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het
college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing
ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door
het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
- 4.
Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende
de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid
bedoelde kleding.
Standplaats
Artikel 15:1:17
- 1.
Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting
worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan
wonen.
- 2.
Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met
name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk
zijn werkzaamheden verricht.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde
nadere regels stellen.
Dienstwoning
Artikel 15:1:18
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een
dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van
de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die
daaromtrent zijn gesteld.
- 2.
Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het
plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn,
tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.
Verbod betreden arbeidsterrein
Artikel 15:1:19
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren,
werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden
ontzegd.
Infectieziekten
Artikel 15:1:20
- 1.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met
een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens
de Wet publieke gezondheid bepaalde een nominatieve aangifteplicht
geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de
dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de
hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de
volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor
overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht
moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
- 2.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven
situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan
het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of
vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met
betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
- 3.
De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem
overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie
te vervullen, zijn volledige salaris en de toegekende
salaristoelage(n).
Vergoeden van schade
Artikel 15:1:23
- 1.
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en
uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet
Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke
hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de
vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit
de normale slijtage dier goederen.
- 2.
Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend
motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van
zijn functie, tenzij:
- a.
die schade bestaat uit de normale slijtage of
- b.
er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid
grenzende verwijtbaarheid of
- c.
de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar
rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een
vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het
belastingvrije bedrag per kilometer.
Gebruik motorrijtuig
Artikel 15:1:24
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in
de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de
vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe
door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming
kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel 15:1:25
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen
schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
Volgen van een opleiding
Artikel 15:1:26
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het
volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander
door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen
van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste
van de gemeente.
Artikel 15:1:27
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst
en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten,
gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van doorbetaling
verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet,
herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije
jeugd.
Bijzondere prestaties
Artikel 15:1:29
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen
worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen
onthouden of nadelen toegebracht.
Borstvoeding
Artikel 15:1:30
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten
hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind
te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.
Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg
Artikel 15:1:31
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als
plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie
bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor
hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit
hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie
in de gemeentelijke organisatie.
Klokkenluiders
Artikel 15:2
- 1.
Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met
vermoedens van misstanden.
- 2.
Ambtenaren en door het college aangewezen interne
vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen
regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden
ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente
benadeeld worden.
16 DISCIPLINAIRE STRAFFEN
Plichtsverzuim
Artikel 16:1:1
- 1.
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich
overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling
aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen
van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van
de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als
het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke
omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 16:1:2
- 1.
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende
disciplinaire straffen worden toegepast:
- a.
- b.
arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar
vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een
lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren
met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande
dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de
voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
- c.
vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal
uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende
kalenderjaar aanspraak heeft;
- d.
geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris
per jaar;
- e.
niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een
bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;
- f.
stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van
verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een
herwaardering van de functie daaronder begrepen, voor ten
hoogste vier jaren;
- g.
vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de
laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door
de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden,
vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en
ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
- h.
plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander
onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en
met of zonder vermindering van salaris en de toegekende
salaristoelage(n);
- i.
schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk
genot van salaris en de toegekende salaristoelage(n);
- 2.
De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g worden opgelegd
door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf
genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door het bestuursorgaan dat
bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar
vervulde functie.
- 3.
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten
uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich
gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet
schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de
bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim
en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen
bijzondere voorwaarden.
Verantwoording
Artikel 16:1:3
- 1.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet
schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten
overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De
verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan
12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze
termijn worden afgeweken.
- 2.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36
uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door
hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de
ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan
in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen,
melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de
ambtenaar uitgereikt.
- 3.
Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in
de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten
of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten
betrekking hebben.
Artikel 16:1:4
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het
schriftelijk besluit tot strafoplegging.
Artikel 16:1:5
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer
gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de
strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
17 OPLEIDING EN ONTWIKKELING
Artikel 17:1 Ontwikkeling en mobiliteit
- 1.
De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor
zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor
diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.
- 2.
In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de
ambtenaar zich door middel van scholing en het opdoen van
werkervaring.
- 3.
De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk
loopbaanbeleid.
Loopbaanadvies
Artikel 17:2
- 1.
Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het
verbeteren en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.
- 2.
Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid
en onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en
organisatieverandering.
- 3.
Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen
het gemeentelijk loopbaanbeleid
Artikel 17:3 Individueel loopbaanbudget
- 1.
De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van €
500.-.
- 2.
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een
opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt
aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over
loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan
dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het
bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de
ondernemingsraad.
- 3.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van
loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training,
scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op
de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn
arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen
of buiten de organisatie.
- 4.
De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn
gericht op een reëel loopbaanperspectief.
- 5.
Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget
worden vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk
ontwikkelingsplan.
- 6.
Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar
waarin de aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te
vervallen.
- 7.
In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar
het loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om
daarmee eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit
wordt vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk
ontwikkelingsplan.
- 8.
Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na
verloop van de overeengekomen periode het budget niet of niet
volledig is benut komt het resterende budget te vervallen.
- 9.
Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.
Artikel 17:4 Persoonlijk Ontwikkelingsplan
- 1.
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen
het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan
de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste
kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat
kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen
activiteiten.
- 2.
Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per
drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.
- 3.
Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen
in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van
het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door
het college vastgestelde opleidingsplan.
- 4.
De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het
persoonlijk ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en
activiteiten worden door het college vergoed.
- 5.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken
vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele
verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de
ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te
voeren.
- 6.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken
vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende
onderwerpen:
- ·
de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de
redelijkerwijs te maken kosten;
- ·
de periode gedurende welke een studie gevolgd zal
worden;
- ·
de minimaal te behalen resultaten en te maken
voortgang;
- ·
de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan
worden onderbroken of gestopt;
- ·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie
door de ambtenaar;
- ·
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst
binnen een te bepalen periode na afronding van de
studie;
- ·
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor
een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Artikel 17:5 Loopbaanadvies
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op
loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe
deskundige.
Artikel 17:6
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek
met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting
en belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan
afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele
takenpakket.
Artikel 17:7 Flankerend beleid
Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen
beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een
Van-werk-naar-werk-traject bevinden.
18 VERPLAATSINGSKOSTEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 18:1:1
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin van
de CAR;
- b.
woongebied: een door het college aan te wijzen gebied
aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;
- c.
standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel
daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden
verricht;
- d.
gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de
betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de
betrokkene en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner,
voor zover zij samenwonen;
- e.
eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen
rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen
meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling van
het bestuursorgaan;
- f.
berekeningsbasis: het twaalfvoud van het salaris per maand
inclusief eventuele salaristoelage(n), dan wel hetgeen
daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van
toepassing is - die betrokkene geniet op het
berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de
vakantieuitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd
met:
- 1.
genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk
10 of 11 of een genoten werkloosheidsuitkering
krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a;
- 2.
genoten herplaatsingstoelage hoofdstuk 12 van het
pensioenreglement;
- g.
berekeningstijdstip: 1e datum waarop de betrokkene verhuist;
2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de
functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de
functievervulling; 3e bij het overlijden of ontslag van de
betrokkene, de datum waarop de laatste salarisbetaling heeft
plaatsgevonden;
- h.
verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk
verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht
van het bestuursorgaan;
- i.
verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de kosten
van een verplaatsing, danwel van een verhuizing
voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een
tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat
de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;
- j.
dienstwoning: de door het bestuursorgaan aan de betrokkene
in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen
woning;
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:2
- 1.
De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als
bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend.
- 2.
De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd en
aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt
verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of
omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen,
dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te
betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst
van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen
wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
- 3.
De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in
verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts
verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een
verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem
bekend is.
Artikel 18:1:3
- 1.
De betrokkene, die in opdracht van het bestuursorgaan, anders dan in
verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning
betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten
verleend.
- 2.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag
op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering
voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan
betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet
ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een
gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
- 3.
Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het
overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.
- 4.
Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in
de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend,
met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die
waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het
woongebied.
Artikel 18:1:4
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3
wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee
jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van
het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.
Artikel 18:1:5
- 1.
De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:
- a.
een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van
de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de
nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en
uitpakken van breekbare zaken;
- b.
een bedrag voor dubbel woonkosten, gelijk aan de
noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 310,51
per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten
hoogste voor vier maanden wordt verleend;
- c.
een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing
voortvloeiende kosten, met een maximum van € 6.209,70.
- 2.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen
huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is
bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de
berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum
van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met
dien verstande dat het maximumbedrag genoemd in het eerste lid,
onderdeel c, niet overschreden wordt.
- 3.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de
echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin
van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of
zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis
vastgesteld. In geval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking
hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere
werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in
verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er
sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend
op grond van de hoogste berekeningsbasis.
- 4.
Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen
tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend.
Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor
deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van
de berekeningsbasis.
Tegemoetkoming woon- werkverkeer
Artikel 18:1:6
- 1.
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals
bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe,
niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het
dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling,
zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een
tegemoetkoming in de verhuiskosten.
- 2.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel
van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen,
heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in
huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de
pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied
als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten
hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij
metterwoon nog gevestigd is.
- 3.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar
het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat redelijkerwijs
van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te
verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen
als bedoeld in het eerste en tweede lid.
- 4.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt
of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg
daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de
reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel
een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de
betrokkene naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks
heen en weer kan reizen.
Hoogte tegemoetkoming
Artikel 18:1:7
- 1.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het openbaar
vervoer op basis van het tarief van de tweede klasse.
- 2.
De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor
dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het
bedrag van € 3.984 per jaar.
- 3.
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension
met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst
mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen
gebruik maakt en in de plaats daarvan met eigen vervoer naar dat
station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 103,78 op
jaarbasis.
- 4.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en
vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van
een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling
die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de
betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van
tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar
vervoer is te bereiken, € 0,17 per kilometer met een maximum van 20
kilometer enkele reis.
- 5.
De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats van
tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar daarvan
geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een tegemoetkoming van 25%
van de tegemoetkoming bedoeld in het vierde lid.
Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming
woon-werkverkeer
Artikel 18:1:8
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene
die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als
een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te
bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie
de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per
openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur
van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De
hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
Pensionkosten
Artikel 18:1:9
- 1.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6,
tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met
gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de
betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de
door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
- 2.
De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het
bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is gelijk
aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar
het tarief van de laagste klasse.
Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
Artikel 18:1:10
- 1.
De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7 en
18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes maanden
verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek van
betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden verlengen.
- 2.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten
bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte
kosten conform artikel 18:1:7 eerste lid en artikel 18:1:14, in
geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór
1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het
bevoegde gezag is ingediend.
- 3.
Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen
vastgesteld op basis van artikel 18:1:7 eerste lid en artikel
18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met
inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.
Procedure tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:11
- 1.
De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor de
datum van de verhuizing bij het bestuursorgaan te zijn
ingediend.
- 2.
Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes
maanden daarna doe t de betrokkene bi j het bestuursorgaan opgave
van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder
b.
Voorschot
Artikel 18:1:12
Het bestuursorgaan kan ter zake van dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen
een voorschot verlenen.
Slotbepaling
Artikel 18:1:13
Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit
hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze
regelen naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid
voorzien.
Overgangsrecht
Artikel 18:1:14
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer
op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004,
is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke
ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming
woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1
juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli
2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op
een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien
de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de
tegemoetkoming woon-werkverkeer.
19 RECHTSPOSITIEREGELING VRIJWILLIGERS BIJ DE GEMEENTELIJKE
BRANDWEER
§ 1 Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het college
aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke
brandweer.
Begripsbepaling
Artikel 19:2
Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in loondienst
is.
Overleg met vakorganisaties
Artikel 19:3
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor
de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van
artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie voor
georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens
welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.
Informatievoorziening aan de vrijwilliger
Artikel 19:4
- 1.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een
exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van
alle andere schriftelijke regels die hij bij de uitvoering van
zijn werkzaamheden heeft na te leven.
- 2.
De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet
schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren
geïnformeerd.
Informatievoorziening aan derden
Artikel 19:5
Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle
regels die ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet voor de
vrijwilliger worden getroffen met inbegrip van de wijzigingen daarop,
worden kosteloos ter beschikking gesteld aan: - de
vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd overleg bedoeld in
artikel 19:3, eerste lid; - ieder ander die daarvoor naar het
oordeel van het college in aanmerking komt.
§ 2 Aanstelling en bevordering
Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst
Artikel 19:6
- 1.
Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst, of
in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.
- 2.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend bij
wijze van proef.
- 3.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode van
maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan de
tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode van ten
hoogste een jaar.
- 4.
Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling
zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling
verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.
Voorwaarden voor aanstelling
Artikel 19:7
- 1.
Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen in
aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit
personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt.
- 2.
Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als
vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende
voorwaarden:
- a.
hij beschikt over de voor de brandweerdienst vereiste
karaktereigenschappen;
- b.
hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse
werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in staat om
zijn taak bij de gemeentelijke brandweerdienst naar
behoren te vervullen;
- c.
hij is ten minste 18 jaar.
Bericht van aanstelling
Artikel 19:8
- 1.
De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een
bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:
- a.
de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van
de vrijwilliger:
- b.
de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke
aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling is
aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;
- c.
de ingangsdatum van de aanstelling;
- d.
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en de
vergoeding die aan hem wordt toegekend.
- 2.
Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo
spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.
Bevordering
Artikel 19:9
Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie
bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit personeel
veiligheidsregio’s daarvoor stelt. In het besluit tot bevordering worden
ten minste de nieuwe functie en de daaraan verbonden vergoeding
vermeld.
§ 3 Relatie hoofdwerkgever
Informatie over hoofdwerkgever
Artikel 19:11
- 1.
De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college bij
indiensttreding de contactgegevens van zijn hoofdwerkgever en
informeert het college over zijn werktijden aldaar. De
vrijwilliger informeert het college zo spoedig mogelijk over
wijzigingen.
- 2.
De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer
informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en
verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en het
tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het college zo
spoedig mogelijk over wijzigingen.
Informatie aan hoofdwerkgever
Artikel 19:12
De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk na
indiensttreding dat
- a.
hij aangesteld is als vrijwilliger bij de brandweer;
- b.
hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor
brandweerwerkzaamheden;
- c.
de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn werkzaamheden
voor de brandweer en dat bij de vaststelling van zijn werktijden
hier rekening mee gehouden moet worden;
- d.
de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor
brandweeractiviteiten tijdens werktijd;
- e.
ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij de
brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een vergoeding.
§ 4 Vergoedingen
Vergoeding
Artikel 19:13
Vergoeding
- 1.
De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage
IIb van de CAR-UWO.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die
vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als
vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en bijlage
IIc van de CAR-UWO
Jaarvergoeding
Artikel 19:14
- 1.
De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een
jaarvergoeding.
- 2.
De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de
bijlage, genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de
functiecategorie, behorende bij de functie waarin de
vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.
- 3.
In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van € 136,
ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de
beroepsuitoefening.
- 4.
In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader van
de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde
brandbestrijding of andere hulpverlening.
Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige
werkzaamheden
Artikel 19:15
- 1.
De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus
volgt met toestemming van het college, of in opdracht van het
college overige werkzaamheden verricht heeft recht op een
vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag
dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde
kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de
vrijwilliger voor die activiteit geen recht op
vergoeding.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en
hulpverlening
Artikel 19:16
- 1.
De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn,
bezighoudt met daadwerkelijke brandbestrijding en hulpverlening
ontvangt hiervoor een vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag
dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter
de functiecategorie, behorende bij de functie van de
vrijwilliger, in de vierde kolom.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit voor
vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
Artikel 19:17
- 1.
De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of
langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige
brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige
aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van
het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat
vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie
waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde
kolom.
- 2.
Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger
geen recht op een vergoeding voor langdurige
aanwezigheid.
- 3.
De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen
verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk
geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige
brandweerwerkzaamheden verricht heeft.
Consignatievergoeding
Artikel 19:18
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te
worden voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding.
Deze vergoeding bedraagt:
- a.
per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag,
tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide
Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt
gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college
wordt aangewezen als feestdag;
- b.
per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 voor alle overige dagen.
Kazerneringsdienst
Artikel 19:19
Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de vergoeding
van kazerneringsdiensten.
Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
Artikel 19:20
- 1.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de
periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve
brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op
doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15 tot en
met 19:18.
- 2.
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het
bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal
voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft.
Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het
gebruikelijke, past het college deze berekening toe op een
kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk
arbeidspatroon.
Opleidingskosten
Artikel 19:21
Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding of een
cursus, deelname aan examens en het bijwonen van bijeenkomsten, voor
zover deze in opdracht van of met toestemming van het college zijn
gemaakt.
Gratificatie
Artikel 19:22
Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het
toekennen van een gratificatie.
Fiscaal aantrekkelijke regelingen
Artikel 19:23
De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met fiscaal
gunstige personeelsvoorzieningen.
Salarismutaties
Artikel 19:24
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het
LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de
ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in
bijlage bij artikel 19:13. De overeenkomstig het vorige lid
berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op
hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op
eurocenten.
§ 5 Verzekeringen en schadevergoeding
Ongevallenverzekering
Artikel 19:25
- 1.
Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de
vrijwilliger.
- 2.
De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden, tijdelijke
en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.
- 3.
De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over de
inhoud van de verzekering.
- 4.
Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de
vrijwilliger gebracht.
- 5.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een
afschrift van de polisvoorwaarden.
Vergoeding geneeskundige kosten
Artikel 19:26
- 1.
Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk gemaakte
medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van een
dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De vergoeding
bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het college zich
terzake heeft verzekerd.
- 2.
Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het
eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te
vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een
tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.
Verzekering zelfstandig ondernemers
Artikel 19:27
- 1.
Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig ondernemer
is een aanvullende verzekering sluiten die voorziet in een
uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
dienstongeval.
- 2.
Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij
indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten en
indien dat het geval is wordt de vrijwilliger geïnformeerd over
de dekking van de verzekering.
Schade aan kleding en uitrusting
Artikel 19:28
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding,
uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld
of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte
werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage
van die goederen.
§ 6 Zwangerschap
Zwangerschap
Artikel 19:29
- 1.
De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg
mogelijk stadium bij het college.
- 2.
Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens de
periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet ingezet voor
repressieve brandweeractiviteiten.
- 3.
Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid
genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande
toestemming door de bedrijfsarts.
§ 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger
Beschikbaarheid van de vrijwilliger
Artikel 19:30
- 1.
Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de
vrijwilliger voor de brandweerdienst.
- 2.
De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en
cursussen die door of vanwege het college zijn georganiseerd.
- 3.
De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de
brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening,
bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig melding, onder opgave
van redenen en overeenkomstig de instructie van het college.
Verplichtingen
Artikel 19:31
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te
verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
Eed of belofte
Artikel 19:32
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij
wet, bij instructie of bij besluit van het college is
voorgeschreven.
Verboden
Artikel 19:33
Het is de vrijwilliger verboden: a de aan de gemeente
toebehorende eigendommen aan te wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij
hiervoor toestemming is verleend door of namens het college;
b vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen,
te verzoeken of aan te nemen, tenzij hiervoor toestemming is verleend
door of namens het college; c steekpenningen aan te
nemen.
Gebruik van motorrijtuig
Artikel 19:34
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin
van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten
behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door
het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen
bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Kledingvoorschriften
Artikel 19:35
- 1.
De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door
of namens het college voorgeschreven dienstkleding en
uitrustingsstukken te dragen.
- 2.
De dienstkleding en uitrustingsstukken worden van gemeentewege
kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij
ontslag verplicht is deze bij het college in te
leveren.
- 3.
De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in
bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij
is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en controle,
wanneer daartoe door het college opdracht is gegeven.
- 4.
Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de
dienstkleding en uitrustingsstukken.
Verboden ten aanzien van de kleding
Artikel 19:36
Het is de vrijwilliger verboden:
- a.
de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij
geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de
gevallen waarin het college daarvoor toestemming heeft
verleend;
- b.
de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in bruikleen
te geven;
- c.
dienstkleding te dragen voorzien van:
i.andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden
aan de rang, behorende bij de functie die de vrijwilliger
bekleedt;ii. insignes en andere
onderscheidingstekenen, tenzij tot het dragen daarvan door de
staat of door het college toestemming is verleend.
Vergoeding van schade
Artikel 19:37
- 1.
De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de gemeente
schade toebrengt kan verplicht worden deze schade geheel of
gedeeltelijk te vergoeden.
- 2.
De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn wensen
kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de
schadevergoeding op zijn vergoeding.
§ 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de
dienst
Plichtsverzuim
Artikel 19:38
- 1.
De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan
disciplinair worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift
als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed
vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te
doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 19:39
1.De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd:
- a.
- b.
inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld in artikel
19:14;
- c.
schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met inhouding van
de vergoeding;
- d.
Schorsing in het belang van de dienst
Artikel 19:40
De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst worden:
1.
- a.
wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is opgelegd of
hem het voornemen daartoe kenbaar is gemaakt;
- b.
wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in het
Wetboek van Strafvordering, een bevel tot inverzekeringstelling
of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is ingesteld
wegens misdrijf;
- d.
in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit
noodzakelijk maakt.
§ 9 Ontslag
Ontslag op eigen verzoek
Artikel 19:41
- 1.
Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die
daarom verzoekt.
- 2.
Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten
minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de datum
van ontvangst van het verzoek.
- 3.
Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag
aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke
vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de
vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het
ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter
onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de
vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.
Ongevraagd ontslag
Artikel 19:42
- 1.
Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op
grond van:
- a.
het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling of
wegens verandering van de
brandweerorganisatie;
- b.
de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats van
zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van
zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te
zijn taak bij de brandweer te vervullen;
- c.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn werkzaamheden op grond van ziekten of
gebreken;
- d.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of
gebreken;
- e.
- f.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak;
- g.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf
wegens misdrijf;
- h.
een in het ontslagbesluit genoemde andere
grond.
- 2.
Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met uitzondering
van het ontslag op de grond genoemd in het eerste lid, onderdeel
g van dit artikel.
Einde tijdelijk dienstverband
Artikel 19:43
- 1.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste
dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het
dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw
een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger
met ingang van de eerste dag na het verstrijken van
vorenbedoelde periode in vaste dienst.
- 2.
De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd beëindigd
worden op een van de gronden genoemd in artikel 19:
42
19a KEURINGEN BRANDWEERPERSONEEL
Artikel 19a:1 Algemeen
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de
brandweer is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de
functie van bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in
het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
- 2.
Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies
bij de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing
is.
Artikel 19a:2 Aanstellingskeuring
- 1.
Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen
mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te
bekleden functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie
uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.
- 2.
Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals
opgenomen in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de
CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen,
die daartoe door het college zijn aangewezen.
- 4.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Artikel 19a:3 Periodiek Preventief Medisch Onderzoek
- 1.
Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is
aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst
conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek
(PPMO).
- 2.
Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage
VIIb van de CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar
gelijktijdig of minimaal een half jaar na
indienstreding.
- 4.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een
leeftijd van: a. jonger dan veertig één keer in de
vier jaar; b. tussen de veertig en vijftig één keer
per twee jaar; b. ouder dan vijftig jaar eens per
jaar.
- 5.
Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van
de frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring
worden afgenomen.
- 6.
Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het
college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd
van een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze
bepaalde tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van
ongeschiktheid zich voordoet, worden verlengd.
- 7.
Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de
beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige
medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht
op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden
van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of
gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is
hoofdstuk 7 onverkort van toepassing.
- 8.
Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps
gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere
werkzaamheden opleggen.
Artikel 19a:4 Fysieke test
Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is aangesteld
in een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.
19b AANVULLENDE RECHTSPOSITIEREGELING VOOR DE AMBTENAAR IN EEN
INSTELLING VOOR KUNSTEDUCATIE
§ 1: Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19b:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de
kunsteducatie in de functie van: a. docent, bedoeld in
bijlage IVa1; b. consulent, bedoeld in bijlage
IVa1; c. balletbegeleider, bedoeld in bijlage
IVa1.
Begripsbepaling
Artikel 19b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling:
een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie aanbiedt of
ondersteunt.
Functie-eisen
Artikel 19b:3
- 1.
Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam in
de functie van docent en consulent in het bezit is van een
diploma van een HBO-opleiding op zijn specifieke vakgebied.
- 2.
In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg erover
met de OR, afwijken van het eerste lid.
Functioneringsgesprek
Artikel 19b:4
Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een
functioneringsgesprek gehouden.
Verdeling van werkzaamheden
Artikel 19b:5
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1.
- a.
lesgebonden uren: alle uren waarin direct en educatief
contact is met leerlingen;
- b.
niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te
kwalificeren zijn als lesgebonden uren;
- c.
sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen
lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
- 2.
Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b zijn in te delen in de volgende vier categorieën:
1.
- a.
het voorbereiden van lesgebonden uren;
- b.
het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties
van dezelfde instelling;
- c.
activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of andere
activiteiten die ertoe bijdragen de eigen vakbekwaamheid
op peil te houden;
- d.
algemene werkzaamheden in het belang van de instelling.
- 3.
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa
een regeling vast waarin per discipline de verhouding
lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling
kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de
voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van
deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en
de OR.
- 4.
Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in het
derde lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn functie de
verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren is.
- 5.
Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding, bedoeld
in het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de ambtenaar
maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan lesgebonden uren
en minimaal 35% van zijn formele arbeidsduur aan
niet-lesgebonden uren.
§ 2: Salariëring
Vaststelling salaris
Artikel 19b:6
- 1.
In plaats van bijlage II en IIa, past het college de
salaristabel, genoemd in bijlage IV, toe bij het vaststellen van
het salaris van de ambtenaar.
- 2.
Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in artikel 3:1, eerste
lid, is niet van toepassing. De functie van
- a.
balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;
- b.
docent is gewaardeerd op schaal 8;
- c.
consulent is gewaardeerd op schaal 9.
- 3.
Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de
invoering en de waardering van junior- of seniorfuncties. Het
college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.
Aanloopbedragen
Artikel 19b:7
- 1.
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij
reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring,
opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld
in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende
salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de
salaristabel, genoemd in bijlage IV.
- 2.
Het college stelt regels vast voor het gebruik van
aanloopbedragen en voor de bevordering naar een bij de functie
behorende salarisschaal.
Uitloopbedragen
Artikel 19b:8
- 1.
In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn uitloopbedragen
opgenomen.
- 2.
Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren
ingeschaald te zijn in het maximum van de bij de functie
behorende salarisschaal een periodieke verhoging naar het eerste
uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging iedere keer
na twee jaar plaats.
Recht op toelage onregelmatige dienst
Artikel 19b:9
- 1.
Artikel 3:11 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel
recht op een toelage onregelmatige dienst over volle uren arbeid
verricht op zondag.
- 2.
De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm van
verlof en bedraagt 25% van de uren.
- 3.
Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van de
ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde
in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
- 4.
Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt de
toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld verstrekt.
§ 3: Arbeidsduur en vakantie
Vakantie-uren
Artikel 19b:10
- 1.
In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor de
ambtenaar met een volledige betrekking 180 uur, indien
1.
- a.
met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het jaar
is aangemerkt als verplicht vrije periode of
- b.
de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het
toegewezen hebben gekregen van
lessen/cursussen. Bij een deeltijdbetrekking
geldt de duur van de vakantie naar rato.
- 2.
De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije
periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld, met
een maximum van 36 uur per week.
Verplicht vrije periodes
Artikel 19b:11
- 1.
Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de
ambtenaar verplicht vrij is.
- 2.
De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende
maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode beschikbaar
voor werkzaamheden.
- 3.
Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de
ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.
Vaststellen van het rooster
Artikel 19b:12
- 1.
In afwijking van artikel 4:4 lid 2, is op de ambtenaar artikel
5.7 van de Arbeidstijdenwet van toepassing.
- 2.
In aanvulling op artikel 4:4 lid 3 verstrekt het college zo
snel mogelijk maar in ieder geval binnen twee maanden na ingang
van een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te
werken uren.
- 3.
Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster, verstrekt
het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een
maand, een aangepast rooster.
Overgangsrecht
Artikel 19b:13
- 1.
Voor de ambtenaar met een volledig dienstverband, die op 31
december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per
jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72
uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat
voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar.
Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze
verhogingen naar rato.
- 2.
Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld, geldt
voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt voor de
ambtenaren, die in dienst zijn van de instelling.
Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn
Artikel 19b:14
Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van artikel 8:3
indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt veroorzaakt door
verhoging van het aantal te werken uren als bedoeld in artikel
19b:13.
Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een verplicht vrije
periode
Artikel 19b:15
- 1.
Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld in
artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en
bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige betrekking
recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur
vakantieverlof per jaar.
- 2.
Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato recht
op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur vakantieverlof
per jaar.
- 3.
Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op verzoek
van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde
in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel 6:2:6.
§ 4: Ontslag en uitkeringen
Overtolligheid
Artikel 19b:16
Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het college of
het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met dezelfde functie
overeenkomt met de totale aanstellingsomvang van deze
ambtenaren.
Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde
Artikel 19b:17
- 1.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan,
bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de volgende
ontslagvolgorde gehanteerd:
1.
- a.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die daarvoor
in aanmerking wensen te komen;
- b.
aanstellingen voor bepaalde tijd niet te verlengen;
- c.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na toepassing
van het afspiegelingsbeginsel in combinatie met
anciënniteitsbeginsel.
- 2.
Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het
eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van ambtenaren
met dezelfde functies uitgegaan van de volgende drie
leeftijdsgroepen: • van 15 tot 30 jaar; •
van 30 tot 45 jaar; en • van 45 jaar en ouder.
- 3.
Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de
ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele
arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de
formele arbeidsduur
Artikel 19b:18
- 1.
Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor minder
dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur,
voor minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt
ontslagen.
- 2.
Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan,
bedoeld in artikel 8:3, derde lid.
- 3.
Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet
bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag
op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een
zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar
binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband
met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende
werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige
werkzaamheden weigert te aanvaarden.
- 5.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn van
drie maanden in acht genomen.
Garantie-uitkering KV
Artikel 19b:19
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
- de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5
uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor
minder dan de helft van zijn formele arbeidsduur wordt
ontslagen. - minimumuurloon: het naar een uur
herleid minimumloon als bedoeld in de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
- 2.
De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar die:
1.
- a.
gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag op
grond van artikel 8:3;
- b.
in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag
in tenminste 26 weken als werknemer als bedoeld in
artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest;
- c.
aantoont dat hij in de periode van vijf jaren
onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn eerste
werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier jaren
over 52 of meer dagen per jaar loon heeft ontvangen;
- d.
ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht
heeft.
- 3.
De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de
lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een
dienstverband van:
1.
- a.
een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6
maanden;
- b.
twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12
maanden;
- c.
drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18
maanden;
- d.
ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24
maanden.
- 4.
De garantie-uitkering KV bedraagt:
1.
- a.
gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het uurloon
op de dag voorafgaand aan het ontslag, vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren, en
- b.
vervolgens 70% van het minimumuurloon, vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren.
- 5.
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de
ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid
onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid,
recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze
uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd
met het aantal verloren arbeidsuren.
- 6.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is
verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en
zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende
werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te
verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling
noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen
kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk)
te beëindigen.
- 7.
Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is
toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand neemt,
wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het aantal uren dat
de nieuwe werkzaamheden omvat.
- 8.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het
zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens
de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben
opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de
garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige
uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn
ontstaan.
- 9.
Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:
1.
- a.
als de ambtenaar ter zake van het arbeidsurenverlies,
dat tot het toekennen van een garantie-uitkering heeft
geleid, een andere uitkering kan krijgen;
- b.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende op
die waarin de ambtenaar volledig gebruik maakt van het
ABP Keuzepensioen;
- c.
op de dag na het overlijden van de ambtenaar;
- d.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht krijgt
op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
20 VERGOEDING PIKETDIENST BEROEPSBRANDWEER
§ 1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer
Artikel 20:1:1
De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende
werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst,
heeft aanspraak op een vergoeding.
Artikel 20:1:2
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo
spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na het tijdvak
waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt
16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor
zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag,
tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de
koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college
wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking
moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.
Artikel 20:1:3
Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen
het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De
vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand
voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor
zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,
Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de
verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven
door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk
uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen
op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.
§2 Toepasselijkheid van hoofdstuk 3 op brandweerpersoneel in
dienstroosters
Artikel 20:2
- 1.
Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die bij een
Veiligheidsregio, onderdeel brandweer, werkzaam is in een
dienstrooster, en die voor wat betreft de vaststelling van zijn
werktijden valt onder artikel 4:8.
- 2.
De artikelen 3:11 en 3:18 zijn niet van toepassing op de ambtenaar
genoemd in het eerste lid. Voor deze ambtenaar zijn de lokale regels
over vergoeding van het verrichten van onregelmatige diensten en
overwerk van toepassing, zoals deze op 31 december 2015 lokaal
golden.
- 3.
Indien op 31 december 2015 lokaal een regeling verschuivingstoelage
van kracht was, dan blijft deze regeling vanaf 1 januari 2016 van
toepassing op de ambtenaar genoemd in het eerste lid.
- 4.
Indien op 31 december 2015 lokaal een regeling van kracht was die
voorziet in een functiegebonden toelage dan blijft deze regeling
vanaf 1 januari 2016 van toepassing voor de ambtenaar genoemd in het
eerste lid.
- 5.
Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de in de leden 2 tot
en met 4 genoemde lokale regelingen in het lokale overleg gewijzigd
kunnen worden.
21 DE RECHTSPOSITIONELE ERKENNING VAN ALTERNATIEVE
SAMENLEVINGSVORMEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 21:1:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een
persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk
duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen
blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college
nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts eén persoon als
levenspartner worden aangemerkt.
Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
Artikel 21:1:2
De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige
wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze
bepalingen staat 'echtgenoot' moet tevens worden gelezen
'levenspartner'.
Artikel 21:1:4
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet,
treft het college een passende voorziening.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22:1:1
- 1.
Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
danwel gedeelten daarvan in werking treden, dat de bepalingen
vervallen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van
die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend
zijn aan de bepalingen van deze regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit
verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele
ambtenaren in neerwaartse of opwaartse zin worden bijgesteld, vindt
overleg plaats over de gevolgen daarvan.